Boekbesprekingen.
Het protestantsche vaderland, afl. 7 (deel II afl. 4). Utrecht, Kemink & Z. 1918.
Deze onlangs verschenen aflevering brengt weder een schat van biografische en bibliografische gegevens. De letter D - we hebben hier namen beginnende met Di tot Dy - is aanvangsletter van heel wat namen die voor onze kerk en onze letteren van beteekenis zijn. Op enkele moge hier even de aandacht gevestigd worden, niet om daardoor de andere voor minder belangrijk uit te maken, maar om door eenige grepen het belang van dit groote verzamelwerk op nieuw te doen uitkomen.
Onze aandacht valt allereerst op J.I. Doedes, aan wien een uitvoerig en belangwekkend levensbericht is gewijd. Maar - we mogen er in een werk als dit geen grief van maken, maar dienen het toch even te releveeren - aan zijne werkzaamheid als bibliofiel is wel wat weinig aandacht gewijd. De biograaf heeft wel gesnuffeld in zijne Collectie van Rariora en deelt daaruit het een en ander mede, maar van zijne mededeelingen in de Bibliografische adversaria, van zijne studies over de oude uitgaven van den Nederlandschen bijbel wordt niets gezegd. Trouwens een bibliografisch overzicht van zijn eigen werken wordt niet gegeven, wel eene rijke reeks aanwijzingen van wat over hem geschreven is.
Bij anderen vinden we wel lijsten van ‘geschriften’, zoowel bij mannen van den laatsten tijd, als bij ouderen.
Een heel interessante biografie wordt gegeven van Donteclock, een van die krachtige strijders uit den tijd vande vestiging der vaderlandsche kerk, scherp tegenstander van Coornhert, van Herberts en later van Arminius en Vorstius, en auteur van eene reeks strijdschriften, waarvan hier ook eenelijst wordt gegeven. Tusschen zijn kerkelijke werkzaamheid in is hij een korte poos, na Jacobus Barlaeus, rector geweest van de Latijnsche school te Brielle, maar ook deze voorbijgaande werkzaamheid was niet zonder strijd; zijn opvolger liet de leerlingen ‘int spelen van de tragedien eenighe dinghen in duytsen reciteren’, waarin men ongepaste schamperheden zag tegen den met name genoemden ‘gewesen dienaer deser kereke’ Reinerus Donteclock.
Iets verder komt Engel Arendsz. van Dooregeest, een doopsgezind schrijver van beteekenis. Onder zijn werken vinden we de merkwaardige Rijper Zeepostil, door hem met zijn ambtgenoot Posjager geschreven, waarin we zooveel bijzonderheden lezen over de dorpen de Rijp en Graft, en over de haring- en walvischvangstin haren bloeitijd, en een aantal preeken voor de visschers, wanneer ze op zee waren.
Ik zou nog willen noemen Abraham a Doreslaer, een contra-remon-