Boekbespreking.
Journael van de reis naar Zuid-Amerika (1598-1601) door Hendrik Ottsen. Met inl. en bijl. uitgeg. door J.W. IJzerman. Met 3 kaarten en 5 platen. 's Grav., Mart. Nijhoff 1918. (no. XVI van de Werken uitgeg. door de Linschoten-Vereeniging.
De Linschoten-vereeniging zit niet stil. Zelfs het jaar 1918 met zijn oorlogsellende, en de daarmede samenhangende plagen van duurte, papiernood, druk- en bind-bezwaren brengt, al komt het een beetje achterna, een lijvig boekdeel, dat zijn plaats in de reeks waard is. Wel ziet men aan het uiterlijke voorkomen van het boek, in wat voor tijd het verschenen is. Zet men het naast de andere werken in de kast, dan is er geen in het oog vallend verschil, maar op tafel gelegd vertoont het kartonnen platten inplaats van het mooie blauwe linnen met het vergulde schip. Zien we echter af van eene te preciese vergelijking die in de tegenwoordige omstandigheden onbillijk is, dan hebben we een boek voor ons, dat er in elk opzicht zijn mag. De druk is helder en smaakvol als altijd.
Slechts een kleine vraag rijst bij mij op, wanneer ik weer let opdegothisch gedrukte opschriften. Is het juist om iovrnael weer te geven als Journael? Het komt mij voor, dat hier in gothische letter geen v maar een u moest gebruikt zijn. Voor de x in daghelijcx is weer een verkeerd type genomen.
Maar we zullen onze aandacht liever richten op de hoofdzaak, den inhoud van het boek. Wie van onze oude reisverhalen houdt, ziet hier met voldoening het titelblad met het Zuid-Amerikaansche landschap en den Indiaan die een gordeldier berijdt, in keurig facsimile, evenals de andere platen.
Het journael van Ottsen is weer een van die reisbeschrijvingen uit de oudste periode onzer groote vaart, en het wordt nu voor 't eerst naar de oorspronkelijke uitgaaf van Cornelis Claesz. in 't licht gegeven. Hiermee komt de Vereeniging de vervulling van haar allervoornaamste taak weer een heel stuk nader. De bewerker van de inleiding heeft wel gelijk, wanneer hij begint met te wijzen op de bescheiden plaats die Ottsen's journael onder die oudste reisverhalen inneemt, en oordeelt dat de reis niet met die van Houtman of Olivier van Noort op eene lijn te stellen is, noch als ontdekkingstocht noch als praktische handelsreis, maar hij vond het toch de moeite waard niet alleen alle zorg aan uitgaaf en bespreking te wijden, maar zelfs zijne inleiding uit te breiden tot een zeer breed opgezette historische studie.
Wij moeten hem ten volle gelijk geven wat het eerste betreft; eene reis als deze eischt evenzeer als de allervoornaamste reisjournalen eene zorgvuldige uitgaaf. Ons inzicht in de zeevaart onzer voorouders blijft onvolledig en historisch onjuist als we alleen letten op de beroemde hoofdreizen. Eer men er toe kwam oostelijk om Afrika heen en westelijk door de straat van Magellaan te varen, hebben heel wat Nederlandsche zeelieden en schippers ondervinding opgedaan op minder verre maar toch geleidelijk zich uitbreidende tochten op de kusten van Afrika en Zuid-Amerika. We hooren daarvan uit den aard der zaak heel weinig, maar worden er aan herinnerd door een tocht als deze.
De expeditie van twee schepen doet eerst Guinee aan, reeds druk door onze schippers bevaren, maar richt daar weinig uit, en lijdt door onvoorzichtigheid van de leiders reeds belangrijke schade. Daar raken de schepen uit elkaar en steken'elk op zich zelf naar Zuid-Amerika over. Hetschip van Cornelis Heemskerk waarop Ottsen schipper is, voert den afgesproken