Meer dan een schets - vier blzz. in folio - is het natuurlijk niet. Doch ze is ook bijzaak. Eenigszins breeder worden het eerste ontstaan van de boekdrukkunst en de lotgevallen van Gutenberg besproken, waarbij ook het bericht van de Keulsche Kroniek van 1499, dat nl. Gutenberg zijn kunst heeft geleerd uit elders gedrukte boeken, met een enkel woord wordt aangeduid. Een kleine beleefdheid zou het jegens de bij uitstek Hollandsche drukkerij van Enschedé geweest zijn, indien hierbij vermeld ware geworden, dat die ‘elders gedrukte boeken’ in de Keulsche Kroniek uitdrukkelijk worden gequalificeerd als Donaten (Latijnsche spraakkunsten) die in Holland reeds vóór Gutenberg waren gedrukt. Dat Gottschalk verder die Donaten als blokdrukken beschouwt, is zijn recht. Doch van wetenschappelijk standpunt had de mogelijkheid moeten opengelaten worden, dat ze ook met losse gegoten letters kunnen gedrukt geweest zijn, want dit vraagstuk is voorloopig nog niet uitgemaakt.
Wat ervan zij, ook al zou de kunst om met losse metalen letters te drukken het eerst in Holland zijn uitgevonden, aan Gutenberg komt de eer toe, er een technisch-bruikbare, en tevens een aesthetisch-hoogstaande ‘kunst’ van gemaakt te hebben. En deze beide dingen worden door Gottschalk in deze publicatie met woorden en platen schitterend aangetoond. Waarbij echter ten opzichte van Gutenberg's aesthetisch kunnen moet in 't oog gehouden worden, dat hij eigenlijk slechts de prachthandschriften van zijn tijd copieerde, zoodat de eer van dit gedeelte van zijn arbeid eigenlijk toekomt aan de middeleeuwsche copiïsten. Doch zooveel te hooger komt daardoor Gutenberg's meesterschap over de techniek te staan, omdat hij met dood materiaal bijna eenzelfde pracht-effect wist te bereiken als de copiïsten met de levende pen.
De acht facsimiles vertoonen bladzijden uit de Bijbels van 42 en 36 regels, het Catholicon van 1460, verder uit Schöffer's Psalterium van 1457, den Canon van 1458, den Durandus van 1459 en den Bijbel van 1462, terwijl als laatste plaat een blad van het Missale speciale wordt gegeven. Iedere plaat is vergezeld van een beknopte toelichting, waarbij de uiteenloopende meeningen omtrent den ouderdom en het ontstaan der Bijbels van 42 en 36 regels, en vooral van het Missale speciale worden weergegeven, en tevens het een en ander wordt gezegd over de gebruikte lettersoort, de techniek enz. Buiten die 8 platen vindt men, deels in verband met het zetsel van den begeleidenden tekst, nog reproducties van de beroemde, in twee kleuren met de hand gedrukte initiaal B uit het Psalterium van 1457, mitsgaders het colophon daarvan, de T van den Canon van 1458, eveneens in twee kleuren gedrukt, en het bekende drukkersmerk (twee aan een boomtak hangende wapens) van Schöffer. Dit merk komt het eerst voor in den Bijbel van 1462, doch men vindt het ook in sommige exemplaren van het Psalterium van 1457, waar het echter later schijnt te zijn bijgedrukt.
In verband met dit laatste zij hier even gewezen op twee exemplaren van Italiaansche drukken, waarin dat merk van Schöffer óók voorkomt, nl. de Regulae Cancellariae van Paulus II [Rome, Ulrich Han. c. 1470] (een facsimile vindt men in Ludwig Rosenthal's Katalog 100, n. 1289; Kat. 105, n. 548; Kat. 150, n. 3373), en Fenestella, De Romanorum magistratibus [Rome, Eucharius Silber, c. 1485], welk exemplaar zich bevindt op het Museum Meermanno-Westreenianum te 's-Gravenhage (Catalogus I, n. 158). In beide boeken is aan het einde dit drukkersmerk in rood bijgedrukt. Het is evenwel ruwer van teekening en verschilt in onderdeden van den origineelen stempel van Schöffer. In den Cat. Mus. M.W. heb ik