Het Boek. Jaargang 8
(1919)– [tijdschrift] Boek, Het–
[pagina 151]
| |
Varia.Rembrandt's ets ‘de alchimist.’Onder dit opschrift waagt Dr. H.A.W. Speckman in Oude Kunst zich aan eene oplossing van de letters in den geheimzinnigen in ringen verdeelden lichtcirkel die op de bekende ets van Rembrandt zich vertoont. De woordenin den buitensten ring luiden: + AMRTET + ALGAR+ ALGASTNA ++. In den volgenden ring staat te lezen: + ADAM + TE + DAGERAM. De overblijvende binnencirkel is door een kruis in vieren gedeeld met in ieder vak één letter: INRI. Speckman ziet in dat alles een eenvoudig anagram, dat zoo gelezen zou moeten worden: LETTER ANAGRAM DE ALGIMIST REMBRANDT G. De laatste letter zou dan ‘graveur’ moeten beteekenen. Zijn betoog is vloeiend en voor argelooze lezers pakkend. Bekijkt men het echter met kritisch oog, dan is het niet overtuigend. Vooreerst goochelt hij letterlijk om te maskeeren dat het inderdaad niet uitkomt. De B van Rembrandt die ontbreekt haalt hij uit de twee bijeen geplaatste kruisen in den buitensten ring. De E die te kort komt haalt hij uit 5 A's waarvoor geen gebruik is. En de G die overblijft krijgt dan maar een willekeurige explicatie. Maar beslissend lijkt mij, dat het resultaat volstrekt onaannemelijk is. Ik kan mijne bezwaren het best in den vorm van vragen aangeven: Wordt een anagram ooit met een overbodig toevoegsel letteranagram genoemd? Wordt ooit in een anagram het woord anagram zelf mee opgenomen? Heeft Rembrandt ooit bij een van zijn werken een opschrift of titel gezet? Wordt ooit G gezet tot aanduiding voor den graveur, in plaats van sc. (sculptor of sculpsit)? Vormt het geheele opschrift inderdaad een anagram, dan zal de oplossing zeker heel anders zijn. Maar of het zou loonen er naar te zoeken, lijkt mij heel twijfelachtig. Hebban we niet veeleer met een werkelijke of gefingeerde tooverformule te doen? Tien A's op 36 letters! Het herinnert sterk aan ABRACADABRA! B. | |
Een letterlievend begijntje in Oud-Mechelen (1630).Op het Begijnhof van Oud-Mechelen was er wel lust naar lezen en belangstelling in boeken; vandaar het winkeltje aan de poort van 't Hof, waar de begijntjes lectuur konden gaan koopenGa naar voetnoot1); - vandaar ook de bundels in sommige conventen voorradig, waarover wij reeds een en ander hebben gehoordGa naar voetnoot2). Eigenlijk werkte het 8e punt van het 4e kapittel uit de geboden, door den aartsbisschop Johannes Hauchinus ten jare 1588 gegeven, voor dien leesdrang niet voordeelig, daar het heette: ‘Niemandt en sal haer voirderen eenighe boecken te lesen van hooger materien sonder oirloff des Prochiaens’Ga naar voetnoot3): toch kregen de Mechelsche begijntjes het goede voorbeeld van hoogerhand. | |
[pagina 152]
| |
Er was daar wel eens een pastoor of kapellaan, die een flinke bibliotheek bezat of zich naar venduties in sterfhuizen liet lokken door de te koop gestelde boeken: Johannes Reedt b.v., met wiens inventaris van nagelaten goederen, in 1497 opgemaakt, de oudste reeks der ‘Inventaria mobilium bonorum’ op het archief van het Aartsbisdom en van het Kapittel te Mechelen begint; of Paulus Verkens († 1525); of Johannes de Hoeldre († 1525); of heer Pieter vanden Briele (1534)Ga naar voetnoot1); of ook nog onze goede kennis Pieter Wytmans († 1566)Ga naar voetnoot2). Er was .zelfs al eens eens een pastoor die de pen hanteerde, zooals heer Antoon Vervoort, alias van den Voerde of de Wordda († 1551), die buitengemeene belangstelling wekte door zijn werkje ‘Aen de Begynkens van Mechelen’, dat als leesboek ook in de scholen kwam en het net daardoor wellicht tot vier uitgaven kon brengenGa naar voetnoot3). En in het jaar 1630 was er nu bovendien een jufvrouw begijn, die de schoone letteren onder hare bescherming nam: Anna de Man heette die vrouwelijke maecenas, of wilt ge 't liever, die geldschietster ten behoeve van een pater Capucijn die met het handschrift van een ‘Boeck der Geeste-lijcke Sangers’ op zak liep. Dit vernemen wij uit een schrijven van haar aan den Koning, thans berustend op het algemeen Rijksarchief te BrusselGa naar voetnoot4). Het was natuurlijk een vraag om het privilegie der uitgaaf voor tien jaren. En hier betoonde juffer de Man zich een zeer zakelijke beschermvrouw. Want het boek vol stichtelijke liederen lag persklaar en vrome zielen drongen op zijn verschijning aan. Nu stond onze begijn gereed om den druk te bekostigen, doch meteen nam zij haar voorzorgen tegenover haar drukker en vooral tegenover eventueele oneerlijke confraters uit het gild. ‘Om het gevaar van vele feilen te weren, en om nog verscheidene andere goede redenen’, schreef zij kwansuis. Wij vertalen best: om het geld uit mijn kous met zoo klein mogelijk risico uit te geven. | |
Au RoijRemonstre tres humblement Anna de Man, Beghijne en la Ville de Malines, Comme ayant entendu qu'un Pere Capucin de ceste Province du Paijs bas auroit faict un livre de chansons spirituelles si io[i]ncte, que, avec la licence de ses Superieurs il feroit imprimer, intitulé Den Boeck der Gees-telijcke sangers, bedeelt in twee deelen: den blijden Requiem ende het Cloos-terken der gheestelijcke verrijsenisse, que plusieurs ames devotes, et religieuses, desirent grandement voir mys en lumiere pour le prouffit et consolation spirituel, elle s'est resolue de furnir les despens qu'il faudra pour l'impression dudit Livre. Mais affin qu'il ne soiet imprime par daultres imprimeurs que celuij auquel ladite suppliante donnera la charge, non seulement avec dangier de beaucoup d'incorrections, mais aussij pour plusieurs aultres bons respects, elle supplie tres humblement que Vostre Majeste soit servie luij octroijer un Privilege pour lespace de dix ans, par | |
[pagina 153]
| |
lequel il soit tres estroictement deffendu à tous imprimeurs que durant ledit temps ils ne puissent imprimer lesdites chansons, nij touttes, nij aucunes d'icelles, nij aussij limprimeur me[s]me[s], qui sera entremis, ne pourra imprimer plus d'exemplaires qu'il ne luij sera encharge par escrit de ladite suppliante, sur peijne de confiscation de tout ce qui seroit aultrement imprime, et telle amende que Vostre Majeste ordonnera pour chasque partie qu'on trouveroit aultrement imprimee. Et pardessus ce, qu'il soit illicité à tous marchans, libraires ou aultres, demeurans aux Paijs de lobeijssance de Vostre Majeste de vendere, ou debiter aucunes desdites chansons en tout ou en partie, qui pourroijent estre aillieurs imprimees, subz payne de semblable confiscation et amende. Quoy faisant, ladite suppliante sera oblige de prier pour la longue et heureuse vie de Vostre Maiesté.
Begijntje de Man kon daarbij reeds een geestelijk ‘Imprimatur’ voorleggen, dat beslist gunstig luidde:
Naer eene neerstighe doorlesinghe ghedaen doen (sic!) van den Boeck der Gheestelycke Sanghen, ghenaemt den Blyden Requiem ende het Clooster ken dergheestelycke verrysenisse, ghemaect van een en devoten Religieus Capucin, ende bevonden proffytich voor gheestelycke ende weerlycke persoonen, mach ghedruct worden, volghende den oorlof van den seer Eer. Pater Joannes Maria à Noto, Generael van d'Ordre der Minderbroederen Capucinen; T'Welck Ick, onderscreven Provinciael van de Provincie van Vlaenderen van de selve Ordre, ghetuijghe. - Actum tot Brussel, den 22. Augusti 1630. - F. Juvenalis (?), Mine. Provlis.
Bezwaar tegen de uitgaaf bestond dus niet: het octrooi werd verleend, zij 't ook voor slechts 8 jaren. Wantin den rand van begijntjessmeekschrift kwam de aanteekening:
Veue l'approbation du Censeur, fiat Privilege requis pour huict ans. fait a Bruxelles, le 9. Décembre 1630.
Het boek kon verschijnen. Is het verschenen? Wanneer en bij wien? Trouwens wie was de schrijver? Men kan aanvoelen dat hij het anonymaat streng te bewaren wenschte, anders toch had op zijn minst de provinciaal zijn naam vermeld. Nu weten wij alleen, dat hij een devoot kapucijn was en ook dat hij in de Vlaanderen thuishoorde, vermits het de provinciaal zijner orde voor deze streek was die het werk censureerde.
1919. Dr. Robert Foncke. |
|