Skiplinks

  • Tekst
  • Verantwoording en downloads
  • Doorverwijzing en noten
Logo DBNL Ga naar de homepage
Logo DBNL

Hoofdmenu

  • Literatuur & taal
    • Auteurs
    • Beschikbare titels
    • Literatuur
    • Taalkunde
    • Collectie Limburg
    • Collectie Friesland
    • Collectie Suriname
    • Collectie Zuid-Afrika
  • Selecties
    • Collectie jeugdliteratuur
    • Basisbibliotheek
    • Tijdschriften/jaarboeken
    • Naslagwerken
    • Collectie e-books
    • Collectie publiek domein
    • Calendarium
    • Atlas
  • Periode
    • Middeleeuwen
    • Periode 1550-1700
    • Achttiende eeuw
    • Negentiende eeuw
    • Twintigste eeuw
    • Eenentwintigste eeuw
Het Boek. Jaargang 8 (1919)

Informatie terzijde

Titelpagina van Het Boek. Jaargang 8
Afbeelding van Het Boek. Jaargang 8Toon afbeelding van titelpagina van Het Boek. Jaargang 8

  • Verantwoording
  • Inhoudsopgave

Downloads

PDF van tekst (11.25 MB)

Scans (311.84 MB)

ebook (11.06 MB)

XML (0.99 MB)

tekstbestand






Genre

non-fictie
sec - letterkunde

Subgenre

tijdschrift / jaarboek
non-fictie/boekwetenschap


© zie Auteursrecht en gebruiksvoorwaarden.

Het Boek. Jaargang 8

(1919)– [tijdschrift] Boek, Het–rechtenstatus Gedeeltelijk auteursrechtelijk beschermd

Vorige Volgende
[pagina 363]
[p. 363]

Varia.

Dr. H. Degering contra BMC. Nadere verklaring.

Toen ik in Het Boek, 1919, blz. 301, bij de bespreking van Dr. Hulshof's werk over het Nederlandsche schrift, in het voorbijgaan een noot plaatste, waarin geprotesteerd werd tegen de wijze, waarop Dr. Hermann Degering te Berlijn in de Festgabe-Haebler zich uitliet over den arbeid van zijne kundige collega's-incunabelvorschers aan het British Museum te Londen, verwachtte ik daarop wel een repliek of nadere verklaring van Dr. Degering, aan wien ik dan ook een overdruk van bedoelde bespreking had toegezonden, met eene markeering van de noot in kwestie.

Dd. Berlijn-Charlottenburg 8 Nov. 1919 zond mij Dr. Degering een schrijven, waarin hij mij meldt, dat ook naar het gevoelen van zijn drie Berlijnsche incunabel-collega's mijne woorden ‘unmotiviert und unangebracht’ waren, en dat ook ‘die Herren Kollegen in Londen in (Dr. Degering's) Worten nichts weiter finden und suchen werden als eine rein sachliche Kritik, die mit den politischen Ereignissen gar nichts zu tun hat’.

Heb ik dus een storm in een glas water willen ontketenen? Het lijkt er eenigszins op. En als ik 't mag zeggen: dat idee heb ik van den beginne af ervan gehad. Doch eerstens voelde ik mij, als in hart en ziel neutraal, in de Festgabe-Haebler niet meer op mijn gemak, nu er iets in verschenen was, wat op eenige politieke animositeit kòn wijzen; en ten tweede - en dat is het voornaamste - zou het mij zeer leed gedaan hebben, indien de broederlijke, wetenschappelijke samenwerking, die vóór den oorlog tusschen de incunabelvorschers der verschillende landen bestond, en die zoo spoedig en zoo grondig mogelijk moet worden hersteld, eenige schade in dat herstel zou hebben moeten lijden.

Het verheugt mij daarom zeer, van Dr. Degering en zijne collega's bovenstaande verzekering te hebben ontvangen, en ik haast mij, die hier bekend te maken. En wanneer mijn woorden misschien wat kras hebben geklonken, dan moge daarbij worden in acht genomen, dat een mentaliteit, die het zich tot plicht rekent, 4 jaren lang een strikte neutraliteit te bewaren, gevoeliger is voor kleinigheden dan een mentaliteit, die uit welgemeende vaderlandsliefde zedelijk verplicht is, zich partij te stellen.

Naar schatting zal het getal speciale vakmannen-incunabelvorschers over de heele wereld de 25 niet te boven gaan. Onder zulk een klein getal is het herstel van een belangelooze samenwerking wel het eerst noodig, en, juist omdat het zulk een klein getal is, ook het gemakkelijkst tot stand te brengen. Men kan dan ook niets vuriger wenschen, dan dat de incunabelvorschers der verschillende nationaliteiten de eersten zullen zijn, om elkaar weer de hand te reiken, niet alleen als menschen, maar ook als geleerden. En ondergeteekende zou zich gelukkig achten, indien hij, ter wegruiming van een mogelijk misverstand, eenigermate als stootblok zou hebben dienst gedaan.

 

Woerden 17 Nov. 1919.

fr. B. Kruitwagen.

O.F.M.

[pagina 364]
[p. 364]

Geheimschrift en schertsdicht.

In ‘Het Boek’ van Febr. 1919, komt eene bespreking voor van de ontcijfering van twee regels geheimschrift in een inleidend gedicht van de Cryptographie van G. Selenus, door H.A.W. Speckman gegeven in Neophilologus, III. 3. De Heer Burger gaat accoord met schrijver dezes wat betreft de oplossing van den naam van den auteur, die gevonden wordt door de letters van even rangorde der woorden

 
Hakul Gavoseti Visodrum Xydreal Uvyn.
 
Zehnablu Progodset Rhidue Nagdeory.

naast elkaar te plaatsen. Hij vindt de tweede oplossing onaannemelijk en meent dat de naam van auteur van het schertsgedichtje niet zit in deze twee regels geheimschrift, maar in de woorden Pamersiel, Spirituum en ecce, als anagram beschouwd.

Tegen deze opvatting is dit aan te voeren, dat te verwachten is dat de inzender gebruik zal hebben gemaakt van de methoden door Selenus in zijn werk behandeld; welnu, hierin komt het zuivere anagram, zonder eenige transpositie, niet voor. Wel is te verwachten, dat gebruik is gemaakt van de meest eenvoudige methoden, die daarin worden behandeld.

In Liber Quartus worden de verschillende methoden besproken, waardoor men bepaalde verborgen letters, niet getransponeerd, in een tekst kan weervinden. Deze letters kunnen er in verspreid zijn volgens vernuftige figuren; doordat de plaats van een volgende letter bepaald is door de getalwaarde van de voorgaande letter, enz. Het meest eenvoudige gevalGa naar voetnoot1) is het ranggetal der geheime letters te bepalen als term van eene rekenkundige reeks, b.v. alle oneven letters, alle even letters, de 4de letter, bepaalde letters van woorden die zelf door eene rekenkundige reeks worden bepaald. Als voorbeeld hiervan wordt juist gegeven, dat de even letters der woorden geheimschrift zijn amainsiemraebrues. De oplossing is Miserere.

De mededeeling van den heer Burger, dat ‘werkelijk geheimschriftstudiën bij de oplossing van zulke schertsraadsel niet te pas komen’, is dus onjuist.

Gaan we nu de methode na, waardoor de naam van den schrijver van het schertsgedichtje is verborgen.

In Liber IV cap. VII zegt Selenus:

‘Omne Modi huius Artis, in omnibus variari possunt in infinitum; per Transpositionem Literarum ac Verborum, ac etiam sine Translatione ulla, si operanti placuerit industrio et bene docto, ac in terminis Latinis copioso’.

Selenus zegt dus, dat deze manieren op tallooze wijzen kunnen worden gevarieerd; ook door de letters en woorden te transponeeren; met of zonder letterverplaatsing.

In Liber IV wordt nu in caput IV eene methode vermeld, die Selenus zegt het eerst uitgevonden te zijn door Roger Bacon, en waarvan hij den tekst woordelijk aanhaalt. Ik toonde nu aan dat dit geheel was vervalscht (Neophilologus III. 3). Deze methode zoude hierin bestaan hebben, dat de eerste en laatste letters van bepaalde woorden gelijktijdig de geheime letters waren.

Welk doel had Selenus nu met deze vervalsching? Hier wordt de aandacht gevestigd op eene geheime methode en op den naam Bacon. Nu wordt echter deze methode reeds eerder vermeld door Selenus. In Liber II cap. I

[pagina 365]
[p. 365]

noemt Selenus eenige zeer eenvoudige, door vroegere schrijvers gebruikte methoden van geheimschrift op.

De allereerste methode, die hij noemt is, dat

de eerste en laatste letters der woorden gelijktijdig worden getransponeerd. Ze kwam voor bij Daniel Swenterus, Steganometrie, 1558, pag. 221.

Norgeo lao kei lommeo.

Indien men de eerste en letters om één plaats transponeert, komt: Morgen kan ich Kommen.

Nu is het bijsonder toevallig dat van de duizenden methoden, in Selenus vermeld, deze methode als eerste wordt genoemd.

Gaan we nu het schertsend gedicht na. Bij elke ontcijfering volgens Trithemius moest een geest worden opgeroepen, die een eigennaam heeft voor ieder geheimschrift. Hier wordt opgeroepen de Spiritus Pamersiel of de Geest Pamersiel.

Het is eene duidelijke aanwijzing dat de eerste letters der woorden de geheime letters zijn, daar dit geheimschrift Pamersiel heet. Maar nu zit de kneep hierin, dat niet alleen de eerste letters der woorden, maar ook de laatste letters de geheime letters zijn. Er staat dan ook: ‘welke wij beiderzijds (utrinque) hebben verborgen.’ (utrinque is ook van beide sijden).

We moeten dus nemen de eerste en laatste letters der geheime woorden. Van de eerste regel zijn ze:

H. l. G. i. V. m X l. U. n.

De vraag is nu: welk alphabet heeft de inzender gebruikt?

In 1624 was zoowel gebruikelijk het alphabet van 24 als van 22 letters. Indien een Duitscher of Engelschman de schrijver was, zoude het een alphabet van 24 letters zijnGa naar voetnoot1).

Transponeeren we nu deze letters 6 plaatsen naar de linkerhand, in het alphabet van 24 letters dan gaan de eerste 6 cijfers over in

H = B, l = E, G = A, i = C, V = O, m = F.

Ze vormen, in de volgorde waarin ze staan: BAECOF.

We lezen F. BACO. De letter E A kan als AE en als A gelezen worden.

Het woord Beaco(n) is een zinspeling op Baken (zie titelplaat) en Beacon was een anagram, in 1610 door Davy gebruikt, van de naam Bacone (Gij! Bacon!). De schrijver is dus Francis Bacon.

Maar het getal 6 geeft het ook aan. 6 = 3 + 3 of 2. 3.

23 = FR en 33 = BACON. Daarom zeide in 1598 Marston in een epigram. ‘Far Fly thy Fame!

Most, most of me beloved beloved, whose silent name

One letter bounds.’

Deze letter is F = 6 = 2. 3 of 3 + 3 = 33.

Echter niet alleen de drie eerste woorden bevatten de geheime letters.

Indien men alle 12 letters van den eersten regel transponeert, komt:

h l g i v m x l u n (transpositie in Bacon's alphabet van 24 letters).
B. E. A. C. O. F. Q. E. O. G.    

Het anagram is eenvoudig te lezen.

EGO, EQ. F. BACO. d.w.z.
Ik, Lord F. BACO.  

EQ is eene gebruikelijke afkorting voor ridder.

(Faulmann, Entstehung der Schrift, 1880).

Maar eveneens bevatten de letters der tweede regel op dezelfde wijze de

[pagina 366]
[p. 366]

rest verborgen. De transpositie is echter nu niet meer 6 plaatsen links, maar?

In liber Quintus, Caput 6. (Let op 56, Fr. Bacon) zegt Selenus, dat men achtereenvolgens verschillende transposities kan gebruiken. Indien de lezer nu eens eene andere transpositie toepast, zal hij gemakkelijk de verdere oplossing vindenGa naar voetnoot1).

Hier is nu inderdaad eene geheel andere oplossing voor den dag gekomen, dan door schrijver eerst was gegeven. Maar dit is niet met elkaar in strijd. Immers de eerst gegevene oplossing berustte op eene transpositie, die door Selenus daarop opzettelijk in zijn tafel was geplaatst, n.l. pag. 176. Liber V cap. 3. rij 6.

Selenus had dus de eerst gegevene oplossing er zelf ingelegd.

Maar Bacon legde de oplossing er in:

Ego. Eques F. Baco.

Als de kritiek eens kon besluiten, niet als een axioma aan te nemen, dat Shaksper uit Stratford de Shakespeare was, maar de zaak eens zelf ging onderzoeken, zoude ze ongetwijfeld voor Shaksper een heel anderen naam vinden. Ik zoude hem haast zeker durven zeggen waar deze zit. Ze zit in den regel van Leigh, 1663 ‘Foelix Consortium’, ‘John Baconthorpe a Trithemius, and others call him Bacon’.

 

H.A.W. Speckman.

Naschrift.

Hoewel de redactie uitvoerige uiteenzettingen van de Bacon-theorie in Het Boek in 't algemeen minder op hare plaats acht. geeft zij toch gaarne het woord aan den heer Speckman om tegen eene hier gegevene critiek op te komen. - Persoonlijk meen ik te mogen wijzen op de vaardigheid, waarmede de schrijver op eens weer eene andere en weer even weinig overtuigende, oplossing in de plaats stelt van de vroegere; m.i. een nieuw voorbeeld, hoe men met zulke methoden alles kan bewijzen.

Over Rembrand's ets ‘de alchimist’ - zie onze Mei-aflevering blz. 151 - schreef de heer S. nog nader in Oude Kunst Juli 1919, no. 10.

B.

Inscripties op haringen.

Korten tijd nadat wij Dr, C.P. Burger's mededeeling over haringen met geheimzinnige opschriften lazen (Het Boek, 5e jg., nr. 1, blz. 11), werd ons een factische bundel hoofdzakelijk zestiendeeuwsche Antwerpsche prenten te koop aangeboden, waarin wij een gravure en een waterverfschildering aantroffen, die dezelfde visschen voorstellen als het houtsneetje op het titelblad van het Keulsche pamfletje van 1588 en de Amsterdamsche kopergravure van den uitgever Cornelis Claeszoon, beide in Het Boek gereproduceerd.

De haring van het Keulsche drukje is in onze verzameling afgebeeld op een mooie kopergravure van 16,5 bij 29,5 c.M. grootte, zonder naam van

[pagina 367]
[p. 367]

teekenaar, graveur noch uitgever. Het papier draagt als watermerk een B boven een wapenschild met een figuur gelijkend op een windmolen of een naar onder onvolledig St. Andrieskruis. Op de keerzijde van de gravure staat in 17e-eeuwsch schrift de naam: Van Winghe.

Van den wondervisch wordt op onze gravure slechts één zijde vertoond, ni. die met het opschrift door het Keulsche pamflet gelezen als VICI HALI. De letterteekens der gravure komen evenwel niet gansch overeen met die van het Keulsche drukje; die van het tweede woord zijn niet duidelijk.

Onze onbekende plaatsnijder geeft ook een andere ontcijfering van het raadselschrift. Op zijn plaat komen uitleggingen voor in het Fransch en in het Nederlandsch betreffende de afkomst van den visch en de beteekenis van het opschrift. Ziehier den Nederlandschen tekst, die, vergeleken bij het Keulsche boekje, ook een lichte afwijking vertoont in de datumopgave van de vangst van den visch:

‘Waerachtich conterfeytsel van eenen Herinck gevangen aen de costen van Maeslandt, onder Norwegen, den 21. van November 1587, ende was gesonden aenden Keyser, ende die sont hem na de universiteyt van Rostock. Dese letteren waerender van natueren met swart ingegraveert duer de huydt, tot inden vissche. Sy worden gelesen VICI MALVM, dits te seggen: Ick hebbe het quaet verwonnen. Over dander syde van den selven vische stont dit navolgende geschrift. [De volgende teekening geeft drie niet duidelijke letterteekens].

Een paar bladzijden verder is in hetzelfde boek een waterverfschildering geplakt, uitgeknipt in den vorm en op de grootte van een haring. Op zijn eene zijde staat in het rood geschilderd heelemaal dezelfde inscriptie als op de plaat van den Amsterdamschen uitgever Cornelis Claeszoon, ook op de andere zijde bevindt zich eveneens in het rood ‘de gestaltenisse van twee gewapende ende strydende mannen, insgelyx twee roeden’. Denkelijk is deze waterverfschildering gemaakt naar de plaat van C. Claeszoon.

De plaat en de waterverfschildering behooren thans tot de verzamelingen van het Museum Plantin-Moretus te Antwerpen.

Maurits Sabbe.

voetnoot1)
Liber IV. cap. VII, pag. 142.
voetnoot1)
i en j zijn eenzelfde letter, eveneens U en V.
voetnoot1)
Deze: F.B.W.A.Y.L.T.E, anagram voor:
F.B. VALET. Y
(De W mag in anagrammen vervangen worden door de V volgens Camden, Remains concerning Britain 1606). De Y is hier een litera otiosa (overtollige letter), die veel in geheimschrift voorkomt. De vertaling is:
Francis Bacon maakt het best.

Vorige Volgende

Footer navigatie

Logo DBNL Logo DBNL

Over DBNL

  • Wat is DBNL?
  • Over ons
  • Selectie- en editieverantwoording

Voor gebruikers

  • Gebruiksvoorwaarden/Terms of Use
  • Informatie voor rechthebbenden
  • Disclaimer
  • Privacy
  • Toegankelijkheid

Contact

  • Contactformulier
  • Veelgestelde vragen
  • Vacatures
Logo DBNL

Partners

Ga naar kb.nl logo KB
Ga naar taalunie.org logo TaalUnie
Ga naar vlaamse-erfgoedbibliotheken.be logo Vlaamse Erfgoedbibliotheken

Over dit hoofdstuk/artikel

auteurs

  • F.J. Kruitwagen

  • C.P. Burger jr.

  • Maurits Sabbe

  • H.A.W. Speckman


datums

  • 17 november 1919