denkbeelden in het Duitsch propageerde en de maatschappelijk onderliggende partij de opwekking kreeg zich door organisatie een machtspositie te verwerven. Veelal is zulk een organisatie het eerst doeltreffend tot stand gekomen in het drukkersvak, wat in de reden ligt. Want hoewel de zetter aan de kast de kopyen, die hij uitzet, niet leest, wat hij natuurlijk niet kan doen omdat zijn volle aandacht in beslag genomen wordt door het ‘rapen’ der letters en het vullen van zijn haak, zoo is het niettemin onbetwistbaar dat hij meer wetenschap onder de oogen krijgt dan een werkman in welk ander bedrijf ook. Meer dan een ander is hij in de gelegenheid zich te ontwikkelen en er zijn dan ook personen te noemen - ik herinner aan Faulmann te Weenen en aan Vliegen bij ons - die zich van de kast opgewerkt hebben tot ‘mannen van beteekenis’.
Zulk een organisatie van drukkersgezellen, die levensvatbaarheid zou hebben, kwam in ons land tot stand met Paschen 1866 in het lichaam thans bekend als de Algemeene Nederlandsche typografenbond in hetzelfde jaar dat ook in Duilschland zulk een gezellen ‘Verband’ zich constitueerde. Maar anders als hier te lande, waar de patroons-organisatie nog tientallen van jaren op zich zou laten wachten - de Nederlandsche Bond van Boekdrukkerijen - werd bij onze oostelijke buren het ‘Verband’ drie jaar later in 1869 beantwoord door de Deutsche Buchdruckerverein, de organisatie van werknemers-zijde, welke de ondernemersbelangen zou hebben te behartigen. Deze Verein bestaat nu vijftig jaar, wat aanleiding gaf tot het publiceeren van een gedenkschrift, geschreven door Alfred Heller, ‘Buchdrucker und Doktor der Staatswissenschaft’ te München, dat hij bescheiden, maar terecht noemt een ‘Versuch’ om de geschiedenis en de beteekenis in deze Vereeniging te schetsen. Immers, op de 29 klein-folio royaal bedrukte bladzijden zijn wel is waar allerlei aanduidingen te lezen over den gevoerden economischen strijd, over plaats gehad hebbende stakingen, over den invloed der duitsche wetgeving, over het prijstarief, over het leerlingwezen, over verzekerings-questies, over prijsberenings-middelen, over een inkoops-centrale (Materialbeschaffungsstelle) en over andere onderwerpen, die in de afgeloopen halve eeuw aan de orde geweest zijn, maar nergens worden deze punten uitvoerig behandeld noch toegelicht, wat in een goed gedocumenteerd historisch geschrift een eerste vereischte is. Het blijft telkens bij een simpele mededeeling, die als het ware in de lucht zweeft, zoodat men - mij ging het aldus - na de lectuur van het boek toch eigenlijk geen helder beeld voor den geest heeft van de beteekenis noch van de moeielijkheden van de Verein in de onderscheidene perioden van zijn
bestaan. Is dit niet-bijzonder bevredigende van deze ‘Versuch’ een gevolg van den toestand van het Vereins-archief, van onvoldoenden tijd van voorbereiding, of is het misschien toe te schrijven aan opportunistische redenen, die het onwenschelijk deed zijn te veel wereldkundig te maken? De lezer blijft ook dienaangaande in onwetendheid en moet zich tevreden stellen met de mededeeling van een aantal feiten, die met elkaar in verband worden gebracht door hoogdravende uitdrukkingen, waarvan duitsche schrijvers het geheim bezitten: ‘Die Entwicklungsgeschichte des Deutschen Buchdrucker-Vereins wird zum kleinen Teilbild des Weltgeschehens, sie zeigt einen kleinen Ausschnitt echten Lebens, lebendigen Tuns’; ‘Die Kritik ist kurzsichtig, die da meint, das soziale Verständnis stets im sofortigen Bewilligen aller Forderungen, auch nur der berechtigten, dokumentieren’; ‘Ein letztes Glied ward in die Kette des Tarifgebäudes eingefügt, ein Schluss- und Glanzstück, das weit über Alltagsauffaszung und Gewerbebrauch hinausragte und das