Het Boek. Jaargang 9
(1920)– [tijdschrift] Boek, Het–
[pagina 17]
| |
Deensche bibliographie van incunabelen en Post-incunabelen.Het woord is op 't oogenblik aan de nationale incunabel-bibliographieën. Na de Zweedsche van Collijn in 1916, de Iberische van Haebler en de Engelsche van Gordon Duff, beide in 1917Ga naar voetnoot1) is thans de Deensche van Nielsen verschenenGa naar voetnoot2). De Gesamtkatalog der Wiegendrucke - schoone droom uit dagen van voorspoed - heeft ongetwijfeld de stoot gegeven aan deze veelzijdige activiteit. Er is in de laatste tien of vijftien jaren een heele staf van incunabulisten en incunabulistjes gekweekt, aan wie we menige catalogus danken en die belangstelling hebben gewekt voor de vroege drukken. Vermoedelijk zal het eerst aan een later geslacht, geboren onder de zegeningen van volkenbond en ontwapening, vergund zijn de vruchten van deze voorarbeid te vergaren. Men moet tenminste al zeer optimistisch zijn om te durven verwachten, dat het tegenwoordige Duitschland, op de rand van de financieele afgrond, in staat zal zijn een kostbaar werk als de Gesamtkatalog in afzienbare tijd te voltooien. Gezwegen nog van de gespannen internationale verhoudingen, die voorloopig samenwerking van de groote landen moeilijk maken. Het is een troost, dat de Gesamtkatalog, zoolang er zulke voortreffelijke nieuwe bijdragen verschijnen, bij uitstel slechts zal winnen aan volledigheid. Met onverdeeld genoegen kan men de Deensche bibliographie verwelkomen, waarin Nielsen zijn aandeel in het groote werk heeft samengevat. Om bij het uiterlijk te beginnen, papier, druk, breede marges, de vele facsimile's, alles is van de eerste rang. De vette letters van de titels, bescheiden binnen de perken van gepaste vetheid blijvend, maken het overzicht gemakkelijk; het formaat is royaal, | |
[pagina 18]
| |
zonder onhandig te worden. En wat het meest waard is, Nielsen blijkt een incunabulist van de bovenste plank te zijn, die historische zin paart aan bibliografische kunde. Terwijl Hain zijn Repertorium nog in 't Latijn, Campbell zijn Annales in 't Fransch en Collijn zijn Katalog in 't Duitsch schreef, heeft Nielsen voor de Dansk Bibliografi zijn eigen taal gebruikt, gelijk ook Nijhoff dat doet in zijn Ned. Bibliographie van 1500-1540. Verklaarbaar verschijnsel, voortvloeiend uit het versterkte nationa-liteitsbesef van deze bewogen tijden, maar dat toch binnen zekere perken moet blijven. Want of catalogi in 't Tsjechisch, Litauensch en Baskisch algemeen gewaardeerd zullen worden, is de vraag. Een gezegend land is Denemarken voor de bibliograaf. Daar is 't nog eens mogelijk zijn stof te overzien. Terwijl in Engeland tot 1501 circa 360, in Nederland, Noord en Zuid, zeker niet veel minder dan 2000 boeken zijn gedrukt, heeft Denemarken slechts 9 feitelijke incunabelen opgeleverd. Het groote voordeel hiervanis, dat Nielsen zijn klok niet behoefde te laten stilstaan op de fatale 1e Januari 1501, maar het belangrijke tijdvak tot 1550 kon omvatten, ‘Malheureusement l'attention des bibliographes s'est portée jusqu'ici de préférence sur les incunables’, zucht RenaudetGa naar voetnoot1). Begrijpelijke klacht van de historicus. Hebben zich niet eerst na 1500 in deze Noordelijke landen de twee belangrijke stroomingen ontwikkeld, die de moderne mensch en individualist hebben voorbereid, humanisme en hervorming? Wat de boeken na 1500, of zelfs al omtrent 1490, aan schoonheid van technische bewerking moesten inboeten, wonnen zij aan actualiteit van inhoud. Terwijl Nielsen dan de incunabeltijd en de volgende periode tot 1550 vereenigt, bereikt hij nog slechts een totaal van 298 druken, waarbij er 112 gerekend zijn, die, in 't buitenland gedrukt, alleen omdat ze met Denemarken in verband staan of in 't Deensch zijn geschreven, hier werden opgenomen. Hoe gering dat aantal is, ziet men 't best uit een vergelijking met 't geen in de Nederlanden gedurende diezelfde tijd geproduceerd is. Verder dan 1540 strekken mijn gegevens zich niet uit. Ik geloof vrij nauwkeurig te zijn, wanneer ik het aantal boeken, in Noord- en Zuid-Nederland gedrukt van de vroegste tijden af tot 1540 op een kleine 6000 schat. En een vruchtbaar drukker als Richard Pafraet te Deventer heeft van | |
[pagina 19]
| |
c. 1477-511 alleen reeds op zijn minst 460 boeken uitgegeven. Hoe weinig er in Denemarken gedrukt werd, blijkt hieruit, dat te Kopenhagen tot 1550 toe nooit meer dan één drukkerij tegelijk is geweest, zelfs in de jaren 1522-'28 in 't geheel geenGa naar voetnoot1). En toen de Bijbel van Christiaan III, het belangrijkste literaire werk uit de reformatietijd, gedrukt moest worden, was er in heel Denemarken geen drukker in Staat dit klaar te spelen. Op uitnoodiging van de koning vestigde Ludwig Dietz uit Rostock zich met het noodige materiaal in Mei 1548 tijdelijk te Kopenhagen en vertrok weer in 1550, nadat de Bijbel gedrukt wasGa naar voetnoot2). Dank zij deze bescheiden productie van de Deensche persen, heeft Nielsen ondertusschen vollediger kunnen wezen dan eenig ander incunabulist. In zijn Beskrivelser og Facsimiler af Danske Bogtrykkeres MaterielGa naar voetnoot3) geeft hij, met een overzicht, de facsimile's van alle typen, initialen, randen, merken, rubriekteekens, die de Deensche drukkers gebruikt hebben. Men moet zelf van 't vak zijn, om de waarde van dit kostbare vergelijkingsmateriaal te kunnen schatten en eenig idee te hebben van de arbeid, die de samenstelling ervan heeft gekost. Bij 't doorbladeren van de Dansk Bibliografi werd ik getroffen door 't zeer geringe aantal bekende schoolboeken, dat er in voorkomt. Van grammatica's vindt men een ABC, een Donatus minor, een Fundamentum in grammatica, de Regulae fundamentales artis grammaticae, een Remigius of Dominus que pars, een Hortulus synonymorum van Henr. Smith, deze alle slechts in één uitgave; verder twee grammatische werken van Murmellius, waarvan het laatste ook de Regulae grammaticales van Bugenhagen en de Rudimenta van Despauterius bevat en Latinum ideoma van Laur. Corvinus. Ten slotte nog drie drukken van Pedersen's Vocabularium Lat.-Danicium, drie van Laale's Parabolae, de Formulae purilum colloqiorum van Seb. Heyden en Puerilia & Facetus, uitgegeven door Pedersen. Van de algemeen gebruikte taalboeken niets: geen Johannes de Garlandia, geen Sulpitius, geen Laurentius Valla, geen Aldus Manutius; zelfs de onsterfelijke Alexander de Villa Dei ontbreekt. Droeviger is 't nog gesteld met de klassieke schooluitgaven; geen Cicero, geen Plautus, geen Vergilius, geen Horatius, één enkele Terentius (Adelphi), één selectie van Orationes familiares uit Ovi- | |
[pagina 20]
| |
dius door Torrentinus, geen Aesopus, geen Plinius, geen Disticha Catonis, om nog te zwijgen van de Grieksche literatuur. Van de latere Latijnsche schrijvers slechts het Speculum van Mancinellus en eenige drukken van Deensche, Latijn-schrijvende auteurs, als Jac, Jespersen, Hans Black en Hans Højne, terwijl Europeesche corypheeën als Faustus Andrelinus, Philelphus, Angelus Politianus en zelfs de christelijke rijmelaar bij uitnemendheid, Baptista Mantuanus, ontbreken. Van de honderden en honderden Erasmus-drukken, gedurende de eerste helft van de 16e eeuw in heel Europa verschenen, neemt Denemarken er slechts drie voor zijn rekening: de Colloquia in 't Latijn, en de Deensche vertalingen van Institutio principis christiani en van Liber de sarcienda ecclesiae concordia; verder nog Erasmus' vertalingen van het Matthaeus-evangelie en de brieven van Paulus (nos. 167 en 205). De Adagia, het Enchiridion militis christiani, de Laus stultitiae, niets daarvan. Vergelijk hiermee de c. 230 Erasmus-uitgaven, die in de Nederlanden verschenen zijn tot 1540. Beter is Luther vertegenwoordigd met 27 drukken, voor 't grootste deel gemaakt door Hans Vingaard te Viborg en te Kopenhagen. Evenzoo de andere hervormers, als Melanchton, Caspar Huberinus, Bugenhagen, Christ. Pedersen. Nielsen heeft de verschillende gedeelten van de Bijbel ieder op hun eigen letter gerangschikt. Zoo vinden we de volledige Bijbel op Biblen, Oude en Nieuwe Testamenten op Testamente, het Matthaeus-evangelie op Matthaei, de brieven van Paulus op Pauli, het Boek der Wijsheid op Salomons, Jezus Sirach op Jesus Sirach en ten slotte Psalmen op Davids, op Psalterium, op Salmebog en op Salmer. Is deze methode aan te bevelen? Niet lang geleden hebben wij in Nijhoff's Nederlandsche Bibliographie van 1300-1540 voor dezelfde moeilijkheid gestaan en anders beslist. Daar zijn, na veel wikken en wegen, alle onderdeelen onder het hoofd Bijbel samengebracht. Maar wanneer men bij ondervinding weet, hoe lang een bibliograaf soms wankelt, eer hij een decisie omtrent de rangschikking neemt en hoe hij zelfs nog daarna de knagingen van de twijfel blijft voelen, dan is men allerminst geneigd zijn eigen methode voor de eenige ware te houden. Wel mis ik bij Nielsen zeer noode onder Biblen de verwijzingen naar de genoemde onderdeelen van de Bijbel, waar-door 't geen logisch bijeenhoort, samenhang zou krijgen. In een uitstekende Inledning vertelt de schrijver veel wetenswaardigs over de verschillende drukkers; bibliographie en historie zijn hier op gelukkige wijze vereenigd. Merkwaardig is het, dat op een | |
[pagina 21]
| |
enkele uitzondering na (Poul Raeff en Oluf Ulricksøin) alle drukkers, die in Denemarken gewerkt hebben, uit 't buitenland kwamen. Een heele reeks Duitschers, waaronder de bekende Joh. Snell, over wie straks meer, Stephan Arndes, Matthaeus Brandis en ook twee Nederlanders. De eerste is Govaert van Ghemen, die na in Gouda en Leiden gedrukt te hebben, c. 1489 in Kopenhagen is neergestreken en daar tot 1510 heeft gewerkt. Een kleine herinnering aan zijn oude woonplaats Gouda vinden we in 't drukkersmerk, dat hij te Kopenhagen gebruikteGa naar voetnoot1); in 't midden het Danebrogskruis, rechts onder een halve maan en links één der sterren van 't Goudsche stadswapen. Uitvoerig bespreekt NielsenGa naar voetnoot2) de oude kwestie of Govaert van Ghemen identiek is met Gotfried van Os, zonder evenwel tot nieuwe conclusies te komen. Dit blijft nog steeds een onopgeloste vraag over onze oude drukkers. Natuurlijk wordt ook de hypothese van Lange vermeld, dat Govaert van Ghemen al vroeger in Denemarken zou geweest zijn, werkzaam in de drukkerij van Johan SnellGa naar voetnoot3). Het bewijs daarvan zou te vinden moeten zijn in de incunabel Campbell 764, Komst van Keyser Frederyck te Trier, gezet in Snell's Caoursin-type met vreemde bestanddeelen vermengd. Verondersteld wordt dan, dat Govaert van Ghemen dit eerste product van zijn pers heeft uitgegeven na in Gouda te zijn teruggekeerd van zijn leertijd bij Snell, die hem daarvoor een deel van zijn materiaal zou verstrekt hebben. Zonder hierin een decisie te nemen, acht ook Nielsen deze veronderstelling gerijmd. Het is altijd verstandig, oude schoenen niet weg te gooien, vóór men nieuwe heeft. Zoo ook deze hypothese. Maar dat ze voor herziening vatbaar is, geloof ik zeker. Een paar jaar geleden heeft pater Bon. Kruitwagen dit mysterieuse incunabeltje nog eens gememoreerd in zijn bespreking van Collijn, Katalog Stockholm II. IGa naar voetnoot4) Klaarblijkelijk is het opstel van onze Nederlandsche incunabulist aan Nielsen's aandacht ontsnapt; ongetwijfeld had hij anders bij de vele literatuur over Johan Snell ook vermeld wat Kruitwagen aldaar schrijft omtrent de mogelijke Nederlandsche afkomst van deze drukker. Nielsen schaart zich bij hen, die Snell voor een Duitscher houdenGa naar voetnoot5). De tweede Nederlandsche drukker is de Antwerpenaar Johan | |
[pagina 22]
| |
HoochstratenGa naar voetnoot1), die van 1533-1535 een reeks Hervormde werken uitvoerde in de drukkerij van Chr. Pedersen te Malmö, Wat deze avontuurlijke gast vóór zijn komst in Denemarken heeft uitgespookt, heb ik onlangs breedvoerig verhaaldGa naar voetnoot2). De talrijke facsimile's, door Nielsen gegevenGa naar voetnoot3), vertoonen een aardig voorbeeld, hoe een drukkerij haar materiaal uit de meest heterogene bestanddeelen kan samenstellen. Men vindt in dit werk natuurlijk ook de elf boekenGa naar voetnoot4), die Chr. Pedersen te Antwerpen heeft laten drukken van 1529-1531, naar gebleken is in de drukkerij van Willem VorstermanGa naar voetnoot5). Nog staan in eenig verband tot Nederland de beide werken van een landgenoot, Cornelius Duplicius ScepperusGa naar voetnoot6), die als kanselier van Christiaan II een deel van zijn leven in Denemarken heeft door-gebracht: Christiani II. ad duas epistolas Frederici I. responsio en Christiani II. ad Lubicensium articulos responsio. Dat de Deensche drukkunst, die bijna uitsluitend in handen van buitenlanders was, geen eigen stempel draagt, spreekt vanzelf; het zijn de Duitsche en Nederlandsche typen, initialen en randen. Op groote originaliteit kunnen de drukkers evenmin bogen; zij nemen steeds weer materiaal van elkaar over. Eenzelfde titelrand wordt successievelijk gebruikt door Pedersen - Hoochstraten, Hans Barth en Hans VingaardGa naar voetnoot7), Typisch Deensch zijn alleen de initialen met het Noorsche wapen, reeds door Christ, Pedersen tijdens zijn Parijsche jaren aangeschaft, overgenomen door Poul Raeff en nagevolgd door Melch. Blume, terwijl later Hans Barth en Hans Vingaard ze weer erfden met Raeff's materiaal. Het zijn goed geteekende, decoratieve letters. Collijn's Stockholmsche incunabel-catalogus is uitgegeven dank zij de financieele steun van Dr. Otto Smith, Gordon Duff ontving voor zijn Fifteenth century English books een regeeringssubsidie, de Dansk Bibliografi kreeg een bijdrage van het Carlsbergfonds. Benijdenswaardige landen, waar staat, vermogende menschen en fond- | |
[pagina 23]
| |
sen zich het lot van de oude boeken en hun beschrijvingen aantrekken. In Nederland laat men het voorloopig aan de bibliografen zelf over, hun werk te bekostigen. Wat hiervan 't gevolg zal zijn, nu drukkosten in een versneld tempo stijgen, kan een klein kind voorspellen. Driewerf gezegend is Denemarken, met zijn bescheiden aantal oude drukken, zijn voortreffelijke bibliograaf Nielsen en zijn Carlsbergfonds. 's-Gravenhage, Dec. '19. M.E. Kronenberg. | |
Noortsche landen.
| |
[pagina 24]
| |
Dit is t'beste deel, palende aen der Gotten velt.
T'heeft goey Steden, die rycken met harinck vangen.
Recht hier teghen leydt d'eylant Zee-lant op de Belt,
Daer ons Zeeuwen, seytmen, den naem af ontfanghen.
Dits van vyfthienen d'lustichste in al syn ganghen,
Want het Coppen-haghen verciert met s'Conincx hoff,
En laet syn graff te Roschilt met rouw behanghen.
Dat ryck heerschapt oock over Noorweghen graff,
Maer der Gotten eylandt singt nu der Sweden loff.
Onder de Coningen van Denemarcken is eenen Canutus gheweest, de Groote ghenaemt, om zijn heerlijcke en wonderlijcke feiten van oorloghe. Doen hy op zijn dood-bedde lagh, heeft hy byeengeroepen de grootste Heeren van zijn Land, ende heeft haer bevolen dat sy haer niet en souden onderwinden te vertrecken, voor ende aleer de Oorloghe teghens de Noormans ter neder geleyd ware. Nae zyne doodt hebben de Soldaten om dit bevel te volbrenghen, het Lijck mede genomen, ende dat in alle haer tochten mede ghevoert, niet min daerdoor vermaent zijnde, dan of Canutus selfs teghenwoordigh hadde geweest, ende hebben door dien middel de victorie of zeghe behouden. Desen Canutus hadde vijf Coningh-rijcken onder hem: want hij was Coningh van Denemarck, Sweden, Noorweghen, Enghelant en Normandien. Hij was oock Schoon-vader van Henricus de derde Keyser. Van hem zijn dese dichten in 't Latijn ghemaeckt, die wy tot vermaeck, naer den sin vertalen, om de beschryvinghe van Denemarcke (daer noch vele af te segghen ware) Gheestigh te besluyten. Verwondert u niet meer. In al de groote Helden
Die Grieck-landt clappich seer En Room trots comt vermelden,
'Tlandt by de Duytsche Zee Brengt eenen Man in 't licht,
Die aen de Deensche Ree voor d'oude niet en swicht.
Om mijne daden groot Men mij de Groote naemde.
Vijf Rijcken vrij niet snoot Ick onder my versaemde,
Mijn Schoon-soon wilde zijn Henrick de Keyser groot,
De derde Son, wiens schijn Het Aerdsche dal gheboot.
O van gherechtheyds Rots was ick niet af te setten.
Ick Ieerde Vorsten trots Te buyghen voor haer wetten.
|
|