Het Boek. Jaargang 9
(1920)– [tijdschrift] Boek, Het–
[pagina 25]
| |
Program der Latijnsche School te Mechelen. 1605.Het is haast niet te gelooven en zeker onverklaarbaar, hoe weinig men te Mechelen zich tot nog toe heeft bekreund om de geschiedenis van het stedelijk onderwijs. Wel is men algemeen overtuigd van 't belang, dat het moet gehad hebben in deze stad, die de zetel was van een aloud kathedraal kapittel, in den aanvang van de 16e eeuw de hofplaats werd van Margaretha van Oostenrijk en binnen hare muren talrijke mannen- en vrouwenkloosters zag oprijzen met meestendeels een school voor de jonge novices. Doch als wij denken aan ons lager onderwijs in vroeger tijd, aan de ‘cleyne prochiescholen’, dan mogen wij, in alle bescheidenheid, wel getuigen, dat zij nimmer van nabij werden beschouwd buiten in ons eigen ‘Uit de Geschiedenis van het lager onderwijs te Mechelen op het einde der XVIe eeuw’ (Mechelen, Drukkerij H. Dierickx - Beke Zonen [1916]) en nog weer in onze ‘Aanteekeningen betreffende de oude Armschool te Mechelen’, die wellicht het volgende jaar in het ‘Bulletin du Cercle archéologique, litteraire en artistique de Malines’ zullen worden opgenomen. Wat bezitten wij buiten dit nog in druk? Een gedeelte van een ordonnantie in 't jaar 1623 op de Zondag- en heiligdag-school voor de kinderen van de Mechelsche armen, aangehaald in den ‘Inventaire des archives de la ville de Malines’, tome VIII, blz. 13; en ten slotte den herdruk door G.J.J. van Melckebeke van de wetten voor dezelfde school, in 1590 afgekondigd, uitgegeven in ‘De Toekomst’, van Maart 1870. Staat het beter met de kennis van de Mechelsche onderwijsinrichtingen met hoogerreikend program? Iets of wat. Immers het Fraterkens- of Bonefanten-huis, dit soort van Latijnsche school voor 16e eeuwsche Mechelaartjes van onbemiddelde ouders, behandelde wijlen kanunnik W. van. Caster in ‘Jan van Standonck en zijn collegie te Mechelen’Ga naar voetnoot1) en enkele aanvullende nota's schreven wij | |
[pagina 26]
| |
hierop ter inleiding van onze ‘Boeken in sterfhuizen van Oud-Mechelen: VII. Bij Heer ende Meester Jan de Visschere’Ga naar voetnoot1). Wat dan de echte Latijnsche school betreft, die doorloopend de ‘stadsschool’ of ook ‘Groote Schole’ wordt geheeten, ze gaat zeker tot in de jaren 1250 terug en was gevestigd aan den voet van St. Romboutskathedraal op den hoek van de Wollemarkt en van de Lechelstrate, die zij trouwens gaat doen verdoopen tot ‘Schoolstraat’Ga naar voetnoot2). Aan haar hoofd stond een rector, die tevens stedelijk scholaster was. Tot in 1545 en weer van 1630 af fungeerde als dusdanig een lid van het kathedraal kapittel; gedurende de ingesloten vijf-en-tachtig jaren had het magistraat echter het recht van scholasterij verkregen en benoemde alsdan af en toe burgers tot opziener over de Mechelsche gestichten. Met alle gemak is dit op te maken uit een paar oorkonden op het Stadsarchief en ‘een Priester van het Aartsbisdom’, alias kanunnik D'HanisGa naar voetnoot3), kanunnik SchaefferGa naar voetnoot4 en kanunnik W. van CasterGa naar voetnoot5) hebben beurtelings hun inhoud verwerkt tot een zeer vluchtige schets der oude Mechelsche Latijnsche school. Even licht was de hand te leggen op een ordonnantie over deze GrooteSchole, den 30en Januari 1578 uitgevaardigd ‘bijmijn Heeren Commoingmeester / Schepenen / Dekenen / Gezworen / Tresoriers / ende Raet der.... Stat van Mechelen /.... daerop overkomen ende veraccordeert met Meester Lambert Schenckels’, den toenmaligen rektor-scholaster; want een losse kopij er van wordt bewaard op het archief van het Aartsbisdom. Bij voortduring heeft men ze nochtans links laten liggen, afgezien van haar 26e punt waarin voor den rektor de verplichting verwoord wordt elk jaar, mits geldelijke hulp van wege het magistraat, zijn leerlingen een commedie oft tragoedie te doen opvoeren, en dat wij er uit lichtten ter inleiding van onze ‘kleine verscheidenheden’ in het Antwerpsch weekblad ‘Het Tooneel’: ‘Iets over het schooldrama’Ga naar voetnoot6) en ‘Nog wat over tooneelspel- en spelers in Oud-MechelenGa naar voetnoot7). De verwaarloozing van dit 16e eeuwsche stuk is anders zeer jammer: want het zou ons veroorloofd hebben even een blik naar binnen de school te werpen, van wier innerlijken | |
[pagina 27]
| |
gang nu nog o.z.t.z. de eerste bizonderheid moet worden opgehaald. Natuurlijk is de kennis van den intiemen handel en wandel niet het minst interessant, waar het de geschiedenis eener inrichting geldt... wel integendeel! Derhalve wekt dan ook alles belang, dat er eenigszins op doelt. Dit is o.m. het geval met de wetten der Mechelsche Latijnsche school, welke uit het ‘Register van Ordonnantiën, Requesten, Brieven &c. van 1602 tot 1611’ overgeschreven staan in den ‘Chronologischen Aenwijser’Ga naar voetnoot1) voor 1605, fol. 56. Eerst krijgen wij nog een brok geschiedenis van de Grootschole in den inzet: Gehoort by myne Heeren van der weth deser Stadt Mechelen, in Policye Camere vergadert synde, het rapport hun gedaen by den Heeren Comongmeesters ende andere Commissarissen der selver Weth, onlancx in communicatie geweest hebbende met Heer ende Meester Joos Blieck, rechtor, ende meester Franchoys van Ophem, eersten ondermeester, respective van de groote schole deser voors. stede, nopende het gene sy onderlinghe hebben getracteert de voorderinghe ende directie der selver scholen aengaende, gesien mede de declaratie van de boecken die men daer is leerende, mitsgaders de methode ofte maniere van doceren, die men in de selve schole is gebruyckende, ende op alles wel ende rypelyck geleth, myne voors. Heeren verclarende tselve goedt te vinden, Ordonneren den voorn. Rechtor ende syne Ondermeesters daerinne voortaen te continueren, ende, opdat tselve te beter ende vliediger geschiede, jonnen ende accorderen van nu aff den voors. meester Franchoys jaerlycx de gagie van vyffentzeventich guldens by hem gepretendeert, boven den loon die hy is jaerlycx genietende van den voors. Heer den Rechtor, den welcken men laet thaerlieder discretie, Ende belangende des voors. Rechtor voorder versouck, soo ten respecte der reparatiën der selver schole, augmentatie van schoelmeesters, als anderssints, sal dyen aengaende tsynder tyt favorabelyck worden gedisponeert, wesende alreede dyen aengaende de voors. Heeren Commissarissen gedeputeert om hun naeder te informeren by visitatie der voors. schole ende anderssints, volghende de mondelinge instructie hun gegeven; om tselve gedaen ende hunlieder rapport gehoort, voorts geordonneert te worden naer behooren. - Actum in Policye Camere, desen xxiiij Octobris xvjc ende vyve, my present / ende was onderteekent J.V. Paeffenrode, 1605. Hieruit blijkt dat de ordonnantie het resultaat geweest is van een onderzoek betrekkelijk de Groote Schole, dat werd ingesteld door | |
[pagina 28]
| |
de afgevaardigden van het magistraat, met de heeren burgemeesters aan de spits, op verzoek van het leeraarcorps: de vernoemde ondermeester lokte daardoor tot verhooging van zijn wedde, de bestuurder tot bekostiging van herstellingswerken aan zijn gebouw en bezoldiging van meer hulpkrachten. Naar men kon vernemen, had de eerste succes, vermits de bijdrage uit de stadskas tot zijn traktement bepaald werd op 75 gulden; dit kan nogal tellen voor wie weet dat de ‘ordinaris gagien’ van den rektor zelf niet meer dan 100 g. 's jaars bedroegenGa naar voetnoot1), Heer ende meester Blieck, aan zijn kant, kreeg op zijn verzoek voor 't moment enkel wat mooie woorden, al moet het gezegd dat men er de meeste welwillendheid van de magistraten doorheen kan aanvoelen. Wij wijzen er echter gaarne op, dat zijne bede tot ‘augmentatie van schoelmeesters’ een grooten bloei van de school aanduidt en dat spreekt flink in 't voordeel van zijn regentschap, waarover de overheid zich trouwens uiterst gunstig uitliet, in de eerste zinnen van het bovenstaande verslag. Van beiden, van meester van Ophem en van beer Blieck, weten wij daarenboven dat zij ferme bollen onder de toenmalige Mechelaars waren en zich tegenover hunne overheden even inschikkelijk als gedienstig betoonden. De stadsrekeningen over 1600-01 vermeldenGa naar voetnoot2) reeds als ‘Betaelt meester Franchois Ophem, schoolmeester in de grootschole, Ses guldens eens, hem geschoncken voir een gratuiteijt voir de carmina by hem gemaect ten tyde van de blyde incompste van haere hoocheden.’ Burgemeesters en raad hadden dus met goed gevolg beroep gedaan op zijne kennis en kunst om enkele lofdichten samengerijmd te krijgen, toen de aartshertogen Albert en Isabella hunne blijde intrede binnen de stad gingen houden. Voor Heer Blieck getuigen de staten van de stadsuitgaven voor 1599-1600, dat hij zeer goedwillig afstand deed van het monopolie van het onderwijs in het Latijn, door zijn voorgangers halsstarrig voor hunne school opgevorderd, en aldus werd ‘den voirs. Rectoor een jaer augmentatie synder gagien .... gegunt, ter oirsaecken, dat sommige particuliere meesters souden mogen Lattijn leeren in hunne schoelen...’Ga naar voetnoot3). Verder dat hij met voorbeeldige nauwgezetheid het boven aangestipte artiekel der oude ordonnancie betrekkelijk de jaarlijksche school-tragedie ten uitvoer bracht: immers in de stadsrekeningen van 1599-1600 staatGa naar voetnoot4): ‘Betaelt Heere ende Meester Joos | |
[pagina 29]
| |
Bliecq, Rectoor van de grootschole in deze stede, ses guldens eens, tot subsidie van den oncost gedaen tot exhiberen van syne scholieren sekere comedie, tsanderdaechs naer den ommeganck in Julio xvjc.’ - en al zooveel het volgende jaarGa naar voetnoot1), toen hij daarbij persoonlijk het op te voeren drama had geschreven: ‘Betaelt heer ende meester Joos Blieck, Scholaster ofte Rector in de grootschole alhier, Ses guldens eens, tot subsidie van den oncost by hem gedaen in het spelen van seker spel, in Julio laetstleden by syne scholieren ghe-spelt ende by den Rectoor gecomponeert.’ Doch voor ons volgt van de ordonnantie de beste brok achteraan: nl. de bijgevoegde ‘Methodus docendi in Schola publica’, naar een ter zij geschreven titel aankondigt, omdat zij hoofdzakelijk bestaat in de opsomming van de auteurs, die men op onze oude Grootschole instudeerde - dus van de aldaar gebezigde leerboeken. Men moet weten dat van de werken, welke in de handen werden gegeven van de leerlingen onzer vroegereeuwsche scholen, nog minder bekend is geraakt dan van de onderwijsgestichten zelf. Ondanks alle moeite konden wij bij ons onderzoek naar de leesboekjes, in onze prochiescholen gebruikt, niet meer oprakelen dan een ‘cleyn ghebet - een confiteor - een corte passie - een vocabuler’, ook een ‘begijnken’, of Heer Antheunis Vervoort's ‘Aen de Begynkens van Mechelen’Ga naar voetnoot2); naderhand troffen wij nog een ‘A B boeck, een gebet-boexken, een seven[p]sallemen, een formilarium’ aan, naast ‘eenig latynsche boucken / als donatum/ oft primam partem..., eenen boeck genaempt de figuere, eenen Evangelieboeck’ voor jongens, die al verder gestudeerd hadden. 't Is zeker bitter weinig voor veel lectuur in oude archiefbundels! Om tot op gepaste hoogte onzer vroegere schoolboekjes te geraken zou men denkelijk met voordeel de uitgaven der eerste drukkers te Mechelen naslaan, alsmede de bestellingen der boekhandelaars onder hunne stad- en tijdgenooten te Leuven of vooral te Antwerpen, bij Plantijn. Intusschen blijft het vermoeden gewettigd dat er een treffende overeenkomst zou op te maken vallen tusschen de Mechelsche studieboekjes van drie, vier honderd jaren her en de ‘Schoolboeken te Antwerpen in de 17e eeuw’, zoo voortreffelijk door wijlen V.A. Dela Montagne onderzochtGa naar voetnoot3). Merkwaardig genoeg bleef van den aldaar afgedrukten ‘catalogus’ een exemplaar bewaard op het archief van het aartsbisdom | |
[pagina 30]
| |
te MechelenGa naar voetnoot1), als wanneer spoorloos is verdwenen de ‘Tabula publice schole Mechliniensis’ waarvan de ordonnantie van 1578 uitdrukkelijk gewag maakt. Begrijpelijkerwijze zijn wij heel dankbaar dan om de tamelijk uitgebreide lijst van de ‘Auctores qui in Schola Mechliniensi praelegentur’, die de eerste van den aard is welke wij ooit onder de oogen kregen: In Classe Rhetoricae. Rhetorica Cyprïani Suarez, cum aliqua Ciceronis Oratione difficiliore vel Historia. Dit leerprogramma, dat allereerst op een vierledige indeeling der Mechelsche stadsschool wijst, brengt ons veel bekende namen, waarvan de meeste nog altijd een eerste plaats behouden hebben op de studietafels onzer inrichtingen van middelbaar onderwijs. Men merkt er tevens uit hoe dankbaar gebruik werd gemaakt van de werkjes van heer Simon Veripaeus vooral en van het stichtelijk boekje door Petrus Canisius. Jaren, jaren lang zijn die ongemeen populair geweest: de Catechismus, die Canisius (1521-97) op last van den Duitschen keizer Ferdinand had opgesteldGa naar voetnoot2), was binnen al de schoten verspreid. Ook te Mechelen, alwaar reeds door de ordonnantie van 1576-85 aan de prochie-meesters en matressen werd bevolen ‘saterdaeghs ende alle heylige daghen avont, nadien dat sy heur ordinaris lessen gheseyt hebben, een halve ure de kinderen voor (te) lesen uyt den cleynen Chatechisme van heer Peeter Canisius een syde ofte meer’Ga naar voetnoot3) - alwaar ook, nog vóór Plantijn in 1589Ga naar voetnoot4), de eerste drukkers der stad, Jacob en Hendrik Heyndricx, een uitgave van | |
[pagina 31]
| |
deze ‘Institutiones christianae pietatis sett parvus cathechismus Catholicorum’ van hunne pers haaldenGa naar voetnoot1). Dezelfde laat-16e eeuwsche voorschriften voerden ook in onze ‘cleyne’ scholen ‘het handtboecxken der ghebeden’ inGa naar voetnoot2), dat meêhielp den naam van Simon Verrypen, of, deftiger, Veripaeus alom bekend te makenGa naar voetnoot3) Voor Mechelen laat de populariteit zijner werkjes zich als vanzelfsprekend verklaren, daar deze spraakkunstenaar zich een plaats had veroverd onder de humanisten onzer DijlestadGa naar voetnoot4), alwaar hij, ‘adolescens Lovanij’Ga naar voetnoot5), een tijdlang ingeburgerd werd als 8e pater-confessor van het vrouwenklooster ThaborGa naar voetnoot6). Ten slotte volgt nog in ons stuk de werkelijke ‘methodus docendi’, met nadere aanduiding van de lesuren en -dagen. in omnibus classibus frequens exercitium compositionum et disputationum, in expositione Auctorum redduntur singula verba in maternam linguam, examinatur ratio sintaxios, etimologiae et aliorum accidentium, annotantur elegantiores phrases ad imitandum. | |
[pagina 32]
| |
Van deze bondig geschetste ‘maniere van doceren’ kunnen wij hier volstaan met te zeggen, dat zij lang niet ongunstig voorkomt. De schooltijd, aan den anderen kant, wijkt haast niet af van den meest gewonen in die jaren.
1919. Dr. Robert Foncke. | |
De officiis magistri et discipuli.
|
|