niet zoo onmiddellijk herinneren; welnu we slaan den naam op, en vinden daar al de verzen die hier in aanmerking komen, bijeen, ‘iocose Maecenas, precor’ herinnert opeens aan het ondeugende slot van het gedichtje, waar Horatius klaagt over de pijn in het lijf, hem door Maecenas bezorgd, die hem op een uiengerecht had onthaald. ‘non ego quem vocas, dilecte Maecenas, obibo’ aan dien zonderlingen zwanenzang, waarin de dichter zijne onsterfelijkheid voorstelt als lichamelijke verandering in een zwaan, en zoo voort.
En om nog een voorbeeld te geven, kies ik weer een eigennaam; dit spreekt duidelijker tot den lezer, al zijn voor den Horatiuskenner de gewone woorden even belangrijk. Ik noem Fuscus, aan wien het hoogst ernstig klinkende gedichtje ‘Integer vitae scelerisque purus’ gericht is, dat meesterstukje van opgeruimde scherts, dat iederen lezer pakt. Ik vind daar natuurlijk ook ‘nec venenatis gravida sagittis, Fusce pharetra’. Maar ik vind er tegelijk de andere verzen waar de dichter dezen vriend noemt, met wien hij het in alles eens was, behalve dat de een een hardnekkig stadsmensch was, de ander een hartstochtelijk lief hebber van het buitenleven:
Urbis amatorem Fuscum salvere iubemus ruris amatores.
Ik vind er de plaats, waar hij den vriend ziet aankomen, en hoopt, door hem van een opdringerigen gezel verlost te worden:
ecce Fuscus Aristius occurrit.
En ten slotte het vers, waar Fuscus genoemd wordt onder de weinige kenners van poëzie, om wier oordeel Horatius iets geeft:
Fuscus et haec utinam Viscorum laudet uterque.
Een ding is jammer. Er is in de bewerking eene inconsequentie. Een aantal kleine woordjes die veel voorkomen, zijn niet op dezelfde wijze behandeld, a en ab, ad, e en ex, est en sunt, et, o, ut, vel, si, nisi - in 't geheel een kleine 60 - zijn wel op hunne plaats opgenomen met aanwijzing van al de verzen waar ze voorkomen, maar zonder de citaten; dus het oude systeem van den index bij de uitgaaf van Bentley.
Hierdoor is een zeer groote ruimte bespaard, wellicht een kleine 200 bladzijden, maar het is toch juist averechts. Een woord dat maar eens voorkomt, b.v. Daunias in het bekende gedichtje aan Fuscus, kon zeer wel zonder citaat gegeven zijn; wie zoo'n woord opzoekt, kent natuurlijk den versregel, en kan hem anders even naslaan. Maar wie over het gebruik van het woord et verschillende plaatsen wil raadplegen, wordt hier in 't geheel niet geholpen, met twee bladzijden vol met duizenden cijfertjes. Ik herinner me, dat ik voor een paar jaren een gesprek had met een latinist over den uitroep o plebs, die in een der oden voorkomt. We moesten toen eenige andere verzen hebben, waar Horatius het woord o gebruikt, en vonden die, door met behulp van het bovengenoemde register in de Bentley-uitgaaf, een aantal plaatsen een voor een op te zoeken. In herinnering daaraan sloeg ik nu deze concordantie op, maar het bleef even omslachtig: ook hier alleen cijfertjes en geen verzen, en hier zijn het maar acht regels met aanwijzingen, en zou er niet veel meer dan ééne bladzijde noodig geweest zijn om de verzen te geven.
Maar het zou ondankbaar zijn, te veel nadruk te leggen op wat niet gedaan is, waar er zoo ontzagwekkend is gewerkt en zoo veel is gegeven.
C.P. Burger Jr.