Het Boek. Jaargang 9
(1920)– [tijdschrift] Boek, Het–
[pagina 289]
| |
Het sonnet ‘Le bonheur de ce monde’
| |
[pagina 290]
| |
Te Antwerpen of elders in België werd het vaderschap van het hierboven aangehaalde sonnet nooit aan Plantin toegekend en het is heelemaal ten onrechte, dat André Billy in L'Oeuvre (23 Augustus '20) verklaarde dit gedicht medegedeeld te hebben: ‘confiant en l'érudition des libraires d'Anvers et autres villes belges, qui vendent comme étant l'oeuvre de Plantin le sonnet intitulé Le bonheur de ce monde.’ De heer Billy vergist zich. Nooit heeft men in België het door L'Oeuvre gedrukte sonnet voor het werk van Plantin doen doorgaan. Het is dan ook niet te verwonderen, dat er al dadelijk stemmen oprezen om te betoogen, dat het in de Parijzer pers verzeilde sonnet van een ander dichter is. Fernand Fleuret, die de Fransche literatuur der 16e en 17e eeuw uitstekend kent, wees er op, dat het gedicht van Vauquelin des Yveteaux is. Het komt voor in den Recueil de Sercy (Uitgave van 1653, blz. 63) en ook in de Oeuvres poétiques van Des Yveteaux, in 1854 door Prosper Blanchemain uitgegeven. Het verrast wel eenigszins, dat een Parijzer blad dit gedicht van Vauquelin des Yveteaux aan Plantin kon toeschrijven, want onder alle gedichten van den beruchten epicuristischen Franschen edelman is het wel het meest gekende. Het wordt reeds vermeld in de Biographie Universelle van L.G. Michaud (1814) (Deel XI, blz. 247) en in de encyclopaedie van Larousse, uitgave van 1869, op het artikel Vauquelin. Te zijnen tijde verwekte Vauquelin's libertijnsche sonnet hevige verontwaardiging en François Ogier schreef er zelfs een repliek op, die ook voorkomt in den Recueil de Sercy. Ziehier dit gedicht, dat bittere toespelingen op des Yveteaux' leven bevat en waarop de aandacht werd gevestigd door den heer Georges Mongrédien, in een stukje, verschenen in L'Intransigeant (29 Augustus '20). Vivre en Sardanapale et croire en Epicure,
Noyer ses sentiments clans les plaisirs du corps,
Parmy l'oisivité faire tous ses efforts,
Afin de satisfaire à la bonne nature;
N'avoir pour tout object qu'une sale peinture,
Souiller l'âme au dedans et les yeux au dehors,
Sur les quatre vingts ans presque au nombre des morts,
Ne méditer jamais ny mort ny sepulture;
Un sérail qui comprend l'une et l'autre Vénus,
Des femmes sans honneur et des marys cornus.
Des enfants, mais bastards, des valets, mais infâmes;
| |
[pagina 291]
| |
Estre considéré comme un vieux monument,
Qui cache sous la cendre un tison plein de flamme:
C'est attendre à Paris l'enfer tout doucement.
De vergissing begaan door de Parijzer pers kan men eenigszins vergoelijken als men de overeenkomst in acht neemt, die Des Yveteaux' sonnet vertoont met het te Antwerpen aan Plantin toegeschrevene. De gelijkenis tusschen de twee stukken is inderdaad treffend. Wij laten ter vergelijking hier het zeer bekende Antwerpsche sonnet volgen: Avoir une maison, commode, propre et belle,
Un jardin tapissé d'espaliers odorans,
Des fruicts, d'excellents vin, peu de train, peu d'enfans,
Posséder seul, sans bruit, une femme fidèle;
N'avoir dettes, amour, ni procès, ni querelle,
Ni de partage à faire avecque ses parens,
Se contenter de peu, n'espérer rien des grands,
Regler tous ses desseins sur un juste modèle,
Vivre avecque franchise et sans ambition,
S'adonner sans scrupule à la dévotion,
Domter ses passions, les rendre obéissantes;
Conserver l'esprit libre, et le jugement fort,
Dire son chapelet en cultivant ses entes,
C'est attendre chez soi bien doucement la mort.
Bij dergelijke overeenkomst gaat men van zelf denken aan navolging en zoo is men er dan ook toegekomen Des Yveteaux' werk te beschouwen als een navolging van het sonnet, dat te Antwerpen verspreid wordt. Een goede vijf en twintig jaren geleden werden er reeds in het Museum Plantin-Moretus als curiosa een aantal exemplaren van het sonnet van Des Yvetaux gedrukt met het opschrift: Sonnet imité de celui de Christophe Plantin ‘Le bonheur de ce monde’ en met de volgende bronopgave: Tiré de Nicolas Vauquelin Seigneur des Yveteaux: Délices de la Poésie française, Paris 1620. Die bevestiging zonder meer bewijst nog niet, dat Des Yveteaux Plantin zou nagevolgd hebben. Die vraag verdient een onderzoek. De oudst bekende druk van Des Yveteaux 'sonnet is van 1653 (Recueil de Sercy). Vonden wij nu een anderen druk van het sonnet, dat Antwerpen aan Plantin toeschrijft, dan zou er al een waarschijnlijkheid voor die navolging gewonnen zijn. Bij ons weten komt het Plantijnsche sonnet voor de eerste maal | |
[pagina 292]
| |
anoniem voor in het Portefeuille de Monsieur L.D.F. 1694 (Carpentras), dus na Des Yveteaux' gedicht in het Recueil de Sercy. Dit sluit de mogelijkheid van navolging nog niet uit daar Plantin's sonnet op losse bladen of anders kon verspreid zijn voor het in het Portefeuille van Monsieur L.D.F. terecht kwam. Het is overigens op losse bladen, dat het, bij de inrichting van het Huis Plantin-Moretus tot openbaar Museum, ontdekt werd. In zijn Rimes de Plantin (Lissabon, 1890) deelt Max Rooses ons dit aldus mede: ‘Imprimé sur feuille volante grand in 4o. Nous en avons trouvé un certain nombre d'exemplaires parmi les papiers du Musée Plantin-Moretus.’ Het onderzoek van die losse bladen gaf geen ophelderingen - noch jaartal, noch watermerk. Eén ding is misschien het aanmerken waard. Het sonnet is gedrukt met de zelfde karakters als een gedicht, insgelijks op een los blad, opgedragen door Plantin aan den prins en de prinses van Oranje bij hun bezoek aan zijn drukkerij op 14 December 1579. De twee typografische zetsels vertoonen met elkander een verrassende overeenkomst. Zou het nu te gewaagd zijn te onderstellen, dat Le bonheur de ce monde omstreeks het zelfde tijdstip gedrukt werd? In elk geval is het niet onmogelijk, dat de in het Museum bewaarde bladen van het einde der 16e eeuw dagteekenen en dus veel ouder zijn dan het Portefeuille, waarin dit stuk voor de eerste maal in Frankrijk opduikt. Het is bovendien niet volstrekt noodzakelijk, dat Des Yveteaux Plantin navolgde. Beiden hebben zich misschien door een ons onbekend gedicht laten inspireeren. De inhoud van beider werk heeft wel degelijk een classiek-Horatiaansch geurtje. Het Beatus ille ..., het Carpe diem weerspiegelen denzelfden geest. Wij vonden een Fransche vertaling van een sonnet van Seneca, dat den zelfden levensregel in een niet zeer afwijkenden vorm geeft: Les douceurs de la vie privée, traduction de Senèquc (Oeuvres melées de Mr. de Saint Evremond, Deel VII, blz. 200. Uitgave van P. Mortier, Amsterdam, Vijgendam 1706). Ik haal er slechts enkele verzen uit aan: Moi, je veux sans quitter mon aimable séjour
Loin du monde & du bruit rechercher la sagesse.
Là sans crainte des Grands, sans faste et sans tristesse
Mes yeux après la nuit verront naître le jour,
Je verrai les saisons se suivre tour à tour,
Et dans un doux repos j'attendrai la Vieillesse.
| |
[pagina 293]
| |
Buiten de sonnetten van Des Yveteaux en dat van Plantin zijn er overigens nog een heele reeks, die hetzelfde onderwerp in verwanten vorm behandelen. Georges Armand Masson en Georges Mongrédien, die in de Revue Critique des Idées et des Livres (XXIX, no. 172) een zeer onderhoudend artikel schreven over Plantin's sonnet, deelen er een mede van Agrippa d'Aubigné: Veux tu savoir qui peut faire la vie heureuse? dat zeker heel veel op de voorgaande gelijkt, en een ander van Des Barreaux, dat een nog treffender paraphrase geeft van het bekende thema. Ze verwijzen ook naar een sonnet van denzelfden bloede, waarvan Charles Quinel de verantwoordelijke vader is. Wij zouden er nog een Nederlandsch broertje kunnen bijvoegen uit de werken van H. van den Burg, herdrukt in de Oubollige Poëten, uitgegeven door L. Baekelmans (Antwerpen - Leiden: Mercurius). Er is in verband met die sonnettenvraag, die te Parijs gedurende eenige weken de vraag van den dag kon schijnen, nog iets bijzonders te vermelden, waar onzesdunkens totnogtoe niet werd over gewaagd. Waar een polemiekstrijd Des Yveteaux contra Plantin klakkeloos en zonder eenigen schijn van reden losbrak, en zoo wat een strijd tegen windmolens leek, is er een ander, die met meer reden had kunnen ontbranden. Het sonnet Le bonheur de ce monde, in de aan Plantijn toegeschreven lezing, woord voor woord gelijk aan den tekst van het Plantijnmuseum, komt voor in zekere uitgaven van de volledige werken van Mr. de Saint Evremond. Het ware dus niet te verwonderen zoo de veronderstelling, dat Mr. de Saint Evremond de auteur van het sonnet is, in de wereld werd gezonden. Om de mogelijkheid van dergelijke hypothesis te voorkomen, achten wij het raadzaam hier aan te toonen, dat zulks niet het geval is, hoe waarschijnlijk dit bij een eerste opzicht ook moge lijken. Wij hebben hier onder de hand de Oeuvres melées de Mr. de Saint Evremond, uitgegeven in 7 deelen te Amsterdam bij Pierre Mortier, op den Vijgendam in 1706, door de zorgen van Des Maizeaux. In de Préface en het Avertissement, bevat in het eerste deel van dit werk, vindt men het bewijs, dat het sonnet Le bonheur de ce monde niet door De St. Evremond geschreven werd. Ziehier wat Des Maizeaux zegt in het Avertissement: Au reste, comme on a retranché de cette édition, aussi bien que de la précédente, toutes les pièces qui n'étaient pas de Mr. de Saint Evremond, que la plupart de ces Sortes de Pièces ont eu l'Approbation du Public; j'ai | |
[pagina 294]
| |
crû en devoir faire rimprimer les meilleures. Elles paraîtront dans très peu de tems, en deux Volumes de la grandeur de ceux-ci, & plus correctes qu'on ne les a encore vues. In die Oeuvres melées de Mr. de St. Evremond, die uit 7 deelen bestaan, zijn er in werkelijkheid maar 5, die het wezenlijke werk van De St. Evremond, de aan den dichter niet betwiste verzen bevatten. Op blz. 484 van het vijfde deel lezen wij inderdaad: ‘Fin du cinquième et dernier tome’. Onder de gedichten dier vijf eerste bundels komt Le bonheur de ce monde niet voor. De twee bundels gedichten en prozastukken, verkeerdelijk aan De St. Evremond toegeschreven en waarvan er sprake is in de hierboven aangehaalde passage uit het Avertissement, werden ook in 1706 uitgegeven door denzelfden boekhandelaar en in hetzelfde formaat als de vijf eerste bundels. Ze werden als deelen 6 en 7 bij de Oeuvres melées gevoegd, maar ze hebben een tweeden titel, die geen twijfel omtrent hun inhoud kan laten bestaan: Mélange curieux des meilleures pièces attribuées à Mr. de St. Evremond, et de plusieurs autres ouvrages rares ou nouveaux. Het is in het zevende deel van de Oeuvres melées, doch in werkelijkheid in het tweede deel van den Mélange curieux, dat het sonnet Le bonheur de ce monde voorkomt. Uit het feit dat Des Maizeaux het daar geplaatst heeft kunnen wij dus besluiten, dat het niet van De St. Evremond is. De voorrede van de Oeuvres melées geeft ons daarvan nog meer zekerheid. Daar leert Des Maizeaux ons eerst iets heel belangrijks, dat verklaart hoe een gedicht niet door De St. Evremond gemaakt, toch aan hem kon toegeschreven worden. ‘Ceux qui n'ont pas connu Monsieur de Saint Evremond, schrijft hij, doivent savoir qu'il n'a jamais rien fait imprimer & que les Livres qu'on a publiés sous son nom, ont été imprimés sur des copies qui couroient dans le monde.’ En dan voegt hij er bij: ‘Les deux premiers volumes qu'on a vûs de lui eurent un si promt débit, que le libraire de Paris voulant donner une édition plus ample, n'épargna rien pour ramasser de nouvelles Pièces: cela fit que sans beaucoup de choix il ajoûta aux véritables Ecrits de Monsieur de Saint Evremond diverses pièces qui n'étaient pas de lui. Ce désordre a augmenté dans toutes les Editions suivantes, & il est allé enfin si loin, qu'on a imprimé des Volumes entiers òu il n'y a rien de Monsr de Saint Evremond.’ De vriend van Ninon de l'Enclos maakte zich niet boos over die practijken. Hij nam dat alles zeer philosophisch op. Zinspelende op | |
[pagina 295]
| |
de bundels, die onder zijn naam gedrukt werden, schreef hij aan zijn vriendin: ‘Il y en a de bien faits que je n'avoue point, parce qu'ils ne m'appartiennent pas; & parmi les choses que j'ai faites on a mêlé beaucoup de Sottises, que je ne prens pas la peine de désavouer. A l'âge ou je suis, une heure de vie bien ménagée m'est plus considérable que l'intérêt d'une médiocre réputation.’ De Maizeaux deed hem zekeren dag opmerken, dat hij toch aan zijn vrienden het genoegen moest doen de stukken, die hij verloochende, aan te duiden. Mr. de Saint Evremond antwoordde niet zonder geestigheid: ‘Il se mêle, peut-être, un peu de vanité dans ma conduite. Il y a telle Pièce imprimée parmi mes oeuvres que j'avouerois de tout mon coeur, & qui vaut mieux que ce que j'ai fait’. Nog belangrijker voor de vraag, die ons bezig houdt, is een andere mededeeling van Des Maizeaux. Eenigen tijd voor De St. Evremond's dood werd hij belast met de uitgave van diens werken. De Saint Evremond herlas met hem zijn geschriften ‘il marqua sur un Exemplaire ce qui étoit de sa façon, & ce qui n'en étoit pas’. Zoo weten wij dat Mr. de Saint Evremond zelf aan Des Maizeaux verklaarde, dat Le bonheur de ce monde van hem niet was. Het is dus wel een uitgemaakte zaak, dat het Antwerpsche sonnet niet van Des Yveteaux en ook niet van De Saint Evremond is. Er werd totnogtoe geen enkel document gevonden, dat zou bewijzen dat het niet van Plantin is. Wij kunnen het dus tot verder order blijven beschouwen als een voortbrengsel van zijn Muze. De tegenstelling tusschen het epicurisme van het sonnet eenerzijds en de strenge levensopvatting, die uit heel Plantin's Correspondance spreekt, is wel verrassend. Het karakter en de gewoonten van Plantin en zijn begrippen over het familieleven schijnen daar wel eenigszins anders dan in het sonnet, maar toch niet zoozeer om het voor onmogelijk te achten, dat het sonnet door Plantin zou geschreven zijn. Het getuigt van een verlangen naar levensgenot veel minder zinnelijk en cynisch dan in het sonnet van Des Yveteaux. Plantin's epicurisme is zoo ernstig en vroom getint, dat het met zijn bedwingen en misprijzen der hartstochten veeleer op een soort neostoïcisme gaat gelijken naar het hart van Justus LipsiusGa naar voetnoot1). Dat Plantin van een mooi huis zou gehouden hebben, van een hof, een lekkere tafel en een goed glas wijn, is toch zoo bevreemdend niet, zelfs bij een man met strenge beginselen. Is hij niet de eerste bouwer van de heerlijke huizing, die later door Balthazar Moretus zoo werd | |
[pagina 296]
| |
verfraaid, dat ze met P.P. Rubens' woning voor de mooiste van Antwerpen gold? Behoorde hij niet tot een tijd, waarin de liefde voor tuinen en planten zich naar het getuigenis van De LobelGa naar voetnoot1) in onze gewesten krachtiger openbaarde dan elders; was hij niet bevriend met de grootste kruidkundigen van zijn tijd, Dodoens, Clusius en De Lobel; en wisselde hij zelf met zijn goede vrienden Arias Montanus, Justus LipsiusGa naar voetnoot2) e.a. geen zeldzame zaden van kruiden en bloemplanten als een kostbare gave. Uit de rekeningen op het archief van het Museum Plantin-Moretus blijkt dat er meer dan eens in het gastvrije huis van den aartsdrukker een vat wijn werd binnengebracht. ‘Avoir peu d'enfants’ is een wensch, dien wij in dit sonnet volstrekt niet mogen opvatten met moderne, min of meer neo-malthusianistische begrippen. Dat Plantin, die zes kinderen had, vroegtijdig zijn zoontje verloor en verder veel zorg en kommer leerde kennen door zijn dochters, een beperkt aantal kinderen als een bron, van minder last, dus van geluk kon beschouwen, is nog al waarschijnlijk. ‘N'avoir dettes’ moest toch ook een ideaal zijn voor. een man, die zijn leven lang tegen geldmoeilijkheden heeft geworsteld en daaronder zeer bitter leed, zooals uit talrijke brieven in de Correspondance blijkt. Is dat ‘n'espérer rien des grands’ niet als een kreet des harten van den koninklijken hoofdprinter, die zóó had gebouwd op de beloften van Philips II en door het lange wachten op de verwezenlijking ervan in zulken neteligen toestand geraakte? Er zijn dus wel in dit gedicht tal van trekjes, die heel goed overeenstemmen met Plantin's gewoonten en opvattingen. Het sonnet is de opsomming van al de bezittingen die hij in het leven waardeerde en ook van hetgeen hij niet bezat, maar toch als een waarborg van grooter geluk meende te kunnen verlangen, en dat alles kan hij geschreven hebben op een zonnigen dag, dat hij zijn levensbalans opmaakte 'met die goede luim, die hem niettegenstaande al de drukkende zorgen, waaronder hij gebukt ging, toch nooit geheel heeft verlaten. Maurits Sabbe. |
|