Het Boek. Jaargang 9
(1920)– [tijdschrift] Boek, Het–
[pagina 297]
| |||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||
Refereinen, uitgegeven ten bate van eene loterij.Sinds enkele jaren is, terecht, de belangstelling in het werk der rederijkers meer en meer levendig geworden. Weliswaar luidt het oordeel der hedendaagsche nog evenmin als dat der 19e-eeuwsche letterkundige geschiedschrijvers bepaald vleiend, maar over het algemeen toch schijnt men gebroken te hebben met het systeem van miskenning van deze uit cultuur-historisch oogpunt zoo belangrijke periode, getuige biografieën en monografieën in het laatste decennium verschenen. Daar de studie van dit tijdperk echter jong mag worden genoemd, is er nog een groot veld te bearbeiden; wellicht is het dus niet misplaatst de aandacht te vragen voor een dier minder bekende werkjes, een merkwaardig rederijkers-uitgaafje, dat in 1574 in Antwerpen, misschien ook geheel of gedeeltelijk al in 1563 te Brussel, in het licht werd gegeven. Geheel onbekend is het niet. Reeds in 1862 wordt het èn bij G.D.J. Schotel, in zijne ‘Geschiedenis der rederijkers in Nederland’ (dl. I, p. 272 vlg.) èn bij G.G. Fokker in zijne ‘Geschiedenis der loterijen in de Nederlanden’ (p.p. 45 en 193, noot 81) vermeld. ‘Ofschoon de poëzy [in bovengenoemd bundeltje] dezer [Zuid-Nederlandsche] Kamers zeer middelmatig was’, zegt Schotel, ‘zoo verdiende ze echter verre den voorrang boven die der noordelijke provinciën. Ook was de taal zuiverder, gelijkmatiger, de inhoud bevattelijker, en, in het algemeen, ook nuttiger. Onder de liedekens zijn er die tot het beste van dit tijdvak behooren’ (t. p., p. 274, 1e al.). Fokker echter oordeelt: ‘De refereinen en liedekens... geven geen hoogen dunk van de dichtkunst der toenmalige edele geesten van der poesien; de meesten kunnen op geen anderen naam dan dien van ellendige rijmelarij aanspraak maken’ (t. p., p. 193, noot 81). Uitteraard nu kon het werkje in de genoemde bronnen slechts terloops worden behandeld; een nieuwe bespreking en beschrijving zijn daarom gewenscht, temeer daar de verschillende exemplaren, | |||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||
[pagina 298]
| |||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||
die ons bekend zijn, nog niet genoeg vóór 't volle licht komen, en dan misschien door die bespreking de aandacht kan vallen op de nog ontbrekende. ![]() Noemden wij zooeven het werkje merkwaardig dan is dat in de eerste plaats, omdat het titelblad tegelijk als lot dienst doet en vervolgens, om 't verschil in druk tusschen de ons bekende exemplaren: hierbij is vooral op te merken, dat in sommige exemplaren blaadjes van in 't oog loopend verschillenden druk tot één boekje | |||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||
[pagina 299]
| |||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||
bijeengevoegd zijn. Over een en ander zoo aanstonds uitvoeriger. Van de ons ter vergelijking ten dienste staande ex. zijn er twee nagenoeg compleet: het eene behoort aan de Maatsch. der Nederlandsche Letterkunde te Leiden, het andere aan de Koninklijke Bibliotheek. Hoewel ze beide hetzelfde jaartal dragen, zijn ze toch geheel anders van druk en - op enkele uitzonderingen na - ook van inhoud. Niettemin is er naast deze verschillen veel overeenkomst aan te wijzen. Zoo hebben beide hetzelfde voorwerk, al ontbreekt in het Leidsche ex. 't blaadje met de inhoudsopgave; beide bestaan uit 9 stukken (waarvan 7 met refereinen, 2 met liedekens), die gedichten bevatten op dezelfde 9 ‘vraghen’ en ‘reghels’ en elk - op 1 na - een eigen titelblaadje bezitten, al ontbreekt dit ook in Haagsche ex. vóór het 4e stuk. Zeer duidelijk echter springt het verschil in uiterlijk in het oog. Het formaat van het Leidsche ex., dat er ouder in druk uitziet, is grooter: de hoogte is 14 c.M. tegenover 12 c.M. in het Haagsche. Vervolgens is in het Leidsche ex. de tekst met een cursieve, in het Haagsche met Gothische letter gedrukt; in het Leidsche hebben alleen de hoofdtitel en de titel van het 1e stuk eenige meerdere versiering, terwijl de titels der andere stukken in lijnomlijsting met weinig versiering zijn gevat (zie blz. 300); de afmeting is hier ± 14 bij 7 c.M.; in het Haagsche ex. daarentegen vertoonen alle titels versierde randjes en meten 12 bij 7¾ c.M. (zie blz. 301). Wat betreft de samenstelling van het werkje is het volgende op te merken. De druk, dien wij voor den ouderen zouden willen houden (het Leidsche ex.), bestaat in los achter elkander gebonden quaterns van verschillenden omvang, zonder signatuur; die, welken wij den jongeren willen noemen, is doorloopend gedrukt op 5½ vel, met signatuur A-F. In den eersten hebben de 2 stukken, die de liedekens met muziek bevatten, eerst de noten en dan den tekst (zie blz. 303); in den tweeden staat de tekst van het 1e couplet tusschen de notenbalken. Behalve de beide genoemde ex. dienen nog twee andere vermeld. Vooreerst één behoorende aan het Zeeuwsch Genootschap der Wetenschappen, dat geheel en al met het ex. der Kon. Bibl. overeenkomt. Wel mist het enkele bladen, (als: titel en het geheele 7e stuk) doch daartegenover staat, dat het 't bij het 4e stuk passende titelblaadje bezit, 't welk in het Haagsche ex. ontbreekt. Vervolgens een ex. toebehoorende aan de Universiteits-Bibliotheek van Amsterdam, dat zich, wat betreft de tekstbladen, aansluit bij het Leidsche ex., al heeft het van het voorwerk alleen de inhouds- | |||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||
[pagina 300]
| |||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||
opgave bewaard, die in het Leidsche ontbreekt; echter wijkt het in de titelblaadjes der stukken geheel en al daarvan af: het 1e stuk toch van het Amsterdamsche heeft een ouder, geheel onversierd titelblaadje; terwijl de verschillende andere stukken de titelblaadjes van den jongeren druk vertoonen en door versiering, Gothische letter en formaat, geheel afsteken bij de tekstbladen. ![]() Thans overgaande tot een nadere beschrijving willen wij allereerst bij het meervermelde titelblad stilstaan, dat tevens als lot dienst deed. Uit het voorwerk: de opdracht aan den len Bisschop van Antwerpen, Franctscus Zonnius, en het bericht tot den lezer, | |||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||
[pagina 301]
| |||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||
blijkt, dat het bundeltje verschenen is ten bate van een loterij, gehouden in 1574, ten behoeve van den wederopbouw ‘der Kercke van Sint Jacops binnen Antwerpen’. Zekere Gijsbrecht van den Broecke toch, door de kerkmeesters, met toestemming van de overheid, belast om deze loterij op alle mogelijke manieren te doen slagen, wist niet beter te doen dan prijzen uit te loven voor de ‘edele gheesten vander poesien’, die de beste antwoorden zouden inleveren op 9 ‘vraghen’ en ‘reghels’ en liet vervolgens de ingekomen antwoorden uitgeven o.d.t. ‘Diversche refereynen ende liedekens seer playsant om lesen’.
| |||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||
[pagina 302]
| |||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||
neemt, mag men wel veronderstellen, dat - waar alles wat van de rederijkerskamers uitging in die tijden steeds bijzonder werd gewaardeerd - de deelname zeer zeker groot zal zijn geweest. Wat er alzoo bij deze gelegenheid te verdienen viel, verhaalt een vierregelig rijmpje op het titelblad, luidende:
Duysent ghuldens, silveren coppen en schalen
Met my te coopen moecht ghy winnen.
U gelt comt inde loterye sonder falen
Goede stichtinghe vindy hier binnen.
Daaronder volgt een 2e, tweeregelig rijmpje:
Dit is u prose ende nombre net
Wilt dit bewaren in plaetse van u billet.
U ‘prose’ wil zeggen: Uw lot. Dat dit woord, dat eigenlijk spreuk beteekent, hier in zóó overdrachtelijken zin kon worden gebruikt, wordt begrijpelijk, als men weet, dat deelname aan een loterij vroeger geschiedde bij inteekening: door het opgeven van de initialen, den naam, en vooral ook - in een tijd waarin men van zijn devies betrekkelijk meer gebruik maakte dan van zijn naam - door het inzenden van de spreuk, die men gewoon was te voeren. Een en ander maakt het ontbreken van het titelblaadje in sommige ex. verklaarbaar: het werd, als stuk van waarde, er uitgenomen en zorgvuldig opgeborgen. Na den titel, waarop het jaar staat aangegeven, volgt het privilegie ‘van ses jaren, niemant nae te moghen drucken oft vercoopen, dan de kerck-meestersoft hunnen ghecommitteerden, op pene daer toe staende ... Ghedaen in Bruessel den. xxvij. April 1574’; vervolgens de in ander verband reeds genoemde opdracht aan Frans Zonnius, en het bericht ‘tot den leser’. Eindelijk ‘inhouden des boecks’. De 9 ‘vraghen’ en ‘reghels’, hier genoemd, teekenen volkomen het doel en den tijd: ze bewegen zich op kerkelijk en kerkelijk-maatschappelijk gebied. Alle hebben m.a.w. de 1e vraag tot achtergrond, die dan ook met name in de opdracht wordt genoemd: (1) Hoe noodich ende profytelyck de kerck is? Dan volgen: (2) Wat ons hier alder nootlycxste is? (3) Waer door d'oprechte liefde int houwelyck groeyt. (4) Hoe schadelyck (iemand, die de beteekenis niet begreep, verbeterde in het Amst. ex. dit woord met inkt in: profytelyck) ende duechdelyck d'exempel der ouders hoeren kinderen is? (5) Die van zijn recht wifckt, vint rust, oock recht en duecht doet. (6) Oft hooverdye sotheyt is? (7) Hoe hem een yegelyck behoort ghe- | |||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||
[pagina 303]
| |||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||
rust ende te vreden te hondene in zijn vocatie. (8) Liedekens op den sin: Hier om is der aermer gheest vrolycker als den rijcken, en (9) Loeft Godt om zijn elementen schoone. Aan het einde van het Leidsche ex. volgt dan nog ‘Salomons ghebet’, en in het Haagsche, geheel aan het slot, het adres van den drukker: Thantwerpen by Gielis vanden Rade. Lof-fanck Niet fonder Godt. Verbhidt v in Heere. ![]() Op de 1e vraag geven, behalve de door de kamers ingezonden refereinen, nog 12 tweeregelige versjes antwoord, die alle het nut en profijt van de kerk loven. Het laatste luidt: Soo noodich als d'Arcke was om den doot ‘tontgaen
Soo nut is de kercke om tsalich broot ‘tontfaen.
Doch ook op de andere vragen zijn, zooals reeds is opgemerkt, de antwoorden meerendeels van stichtelijken aard: Zoo worden ‘tghelove’, ‘een nieu salich leven’, ‘d'levende woort Gods’ en | |||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||
[pagina 304]
| |||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||
‘de doop’, als het ‘aldernootlycxste’ (vraag 2) geoordeeld. - ‘Daermen in Gods vreese leeft sonder dwalen’, dáár groeit ‘d'oprechte liefde int houwelyck’ (vraag 3), al worden hier ‘trou’, ‘eendracht’ en ‘saechtmoet’ evenzeer aanbevolen. - Slechte ouders, slechte kinderen; ‘quaet doen werct de doot... goet doen dieven’; ‘gheeft hen een exempel’ ouders, ‘dat duechdelyck bloeyt, deur een recht Christlyck leven naer dbetamen’ (vraag 4). - ‘En wilt u niet stellen ... teghen donrecht doenders, vergheeft haer’ (vraag 5), ‘denct Godt willet dus hebben’. - ‘Hooverdy en leet alleen niet inde cleeren ... sulcken sot, en kent Godt, noch hem selven niet’ (vraag 6). - ‘Neemt alle dingen tsi vreucht oft droef heden, Vanden handen Gods in danckbaerheden’ (vraag 7). - ‘Den rijcken die is vreck en vroet Om garen 't goet... Dwelck den armen doch niet en doet: Den ermen alsoo hem Godt gheboot In den noot ‘wint sijn broot... Tdunckt hem gheluck Hy es te vreden ...; Het sweerelts goet ‘onruste doet Des ryeken gheest... Inder nacht siet ‘en slaept hy niet (vraag 8). Ten slotte volgen hier 4 coupletten van het antwoord op den 9den reghel, ingezonden door de kamer ‘Het Vreuchdendal’ te Breda: Wie sou verehren ‘o Heere der heyrscharen
Te vollen uwe wonderlijcke daet,
Hoe ghy ghingt paren ‘en by een vergaren
Die Elementen vier, met wysen raet,
Het vier ghestelt inden hoochsten graet,
Ver vander eerden, op dat door sijn hit
Gheen wedervaren ‘en sou beswaren
Al tgene dat op eertrijck heeft t' besit.
En recht daer onder ‘hebt ghy (o Heer) bysonder,
Ghevuecht het Element al vander locht,
Alwaer den donder ‘ws lof is een oorconder,
Met blixem, haghel, sneeuw en sulck ghedrocht,
Rijm, reghen, dauw en nevel socht
Tes altesamen v obedient:
Wie sou het wonder ‘te recht sijn een doorgronder,
Dwelck ghy (o Godt) al werct der locht ontrent.
Als wy seer schoone ‘onder des hemels throone
Den reghenbogh sien in die locht ghestelt,
Verciert ten thoone ‘al waert een sConings croone
Sijnde met veelderley coleur verselt,
| |||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||
[pagina 305]
| |||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||
Elck dan met recht uwen lof vertelt,
En u ghedachtich dat ghy Heere goet
Smenschen persoone ‘desen boogh idoone
Gaeft tot een teecken vanden vrede soet.
Door v ghebieden ‘het water moeste vlieden
Van eertrijck (o Godt) en tself maecken bloot,
V swoorts bedieden ‘int zee dede bespieden,
Veelderley vischen ende monsters groot.
Door d'water sijn wy in v Christo minioot
Gheworden een nieuw schepsel alte hoop,
Soo dat ons lieden ‘mach salicheyt gheschieden,
Al door t'geloof, en door des waters doop.
Op de genoemde vragen kwamen uit de volgende plaatsen antwoorden in, opgesteld door de verschillende woordvoerders (leden?) der Kamers, die meerendeels weder met hun spreuk teekenden:Ga naar voetnoot1)
| |||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||
[pagina 306]
| |||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||
| |||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||
[pagina 307]
| |||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||
Uit het voorafgaande blijkt, dat niet alleen verschillende antwoorden op één vraag zijn ingekomen, doch tevens, dat één kamer op meer dan één vraag, ja zelfs soms meer dan eens op dezelfde haar antwoord inzond, al was dan ook in het laatste geval de woordvoerder telkenmale een ander. Bij het doorlezen van deze refereinen en liedekens komt men hoe langer hoe meer tot de overtuiging, dat het al zéér onbillijk is, wanneer men zich bij de beoordeeling en waardeering daarvan op hedendaagsch standpunt gaat plaatsen. Immers in haar tijd voorzag deze en dergelijke poëzie in een behoefte: het redeneeren over zwaarwichtige, bij voorkeur godsdienstige onderwerpen was voor het toenmalig geslacht een levensvoorwaarde: geen wonder dus, dat de letterkunde van dit tijdperk een afspiegeling daarvan geeft. Maar wat meer zegt, waren de rederijkers en al wat hun vlag dekte, al wat er van hen uitging of door hunne tegenwoordigheid werd opgeluisterd, niet hoog in aanzien? Werden ze niet van overheidswege aangemoedigd, geëerd en beloond, doch bovenal toonde het volk, die barometer van smaak bij uitnemendheid, niet op ondubbelzinnige wijze zijn ingenomenheid? Past het dan den nazaat deze periode met miskenning te behandelen, op grond van het feit, dat hij in totaal veranderde levensomstandigheden verkeert en temidden van geheel andere schoonheidsbegrippen is opgegroeid? De wetenschap heeft de laatste vraag terecht ontkennend beantwoord: van verschillende zijden is men sinds eenige jaren begonnen met een deugdelijk Rederijkers-eerherstel! Aan het einde van deze bespreking moeten wij nog met een enkel | |||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||
[pagina 308]
| |||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||
woord gewag maken van een opgave in de ‘Nederlandsche liedboeken. Lijst der in Nederland - 1800 uitgegeven liedboeken, samengesteld onder leiding van D.F. Scheurleer’. Dáár (p. 129, 2e kol.) worden twee boekjes vermeld, waarvan het 2e vooral, door de gelijkluidendheid van zijn 1e ‘vraghe’ met de 1e van het bundeltje van 1574, de aandacht trekt. Het eerste is getiteld: Refereynen & liedekens ghestelt op de vraghe: Waer deur d'oprechte liefde int houwelyck groeyt. Z. p.e.j. (Brussele, Mich. van Hamont, voor 1563.) 8o. - K.B. Aan dit boekje blijken titel en voorwerk te ontbreken. Door een verkeerde volgorde bij het binden begint het met de 3e vraag; dan volgen de 2e, 4e, 5e, 6e, 8e en 9e. De 1e en 7e ontbreken. De titelblaadjes zijn dezelfde als die van het Leidsche ex., de tekst ook, behalve in het 6e stuk, dat den tekst van het meervermelde Haagsche ex. vertoont. - Voor de tusschen haakjes gegeven plaats en dateering is geen bewijs aanwezig. Van het tweede boekje luidt de titel: Refereynen ende liedekens (in dichte ghestelt by diversche autheurs) op de vraghen ende reghels hiernae verclaert: Eerst: Hoe noodich ende profytelyck de kerck is? Brussele, Mich. van Hamont, 22 Aug. 1563. 8o. - K.B. Waarschijnlijk is hier in de opgave: K.B. 843 B. 49 een fout geslopen. Op die plaats toch staat het herhaaldelijk vroeger vermelde en beschreven ex. van de K.B., terwijl dit boekje niet te vinden is. Tòch ziet de opgaaf er betrouwbaar uit, en mogen we dus aannemen, dat deze refereinen en liedekens reeds in 1563 te Brussel zijn uitgegeven. En zoo komt het vermoeden op, dat de blaadjes en teksten van het blijkbaar oudere karakter misschien van dien Brusselschen druk afkomstig zijn. Dit restant zou dan in handen gekomen wezen van Gielis vanden Rade (Radaeus); in het Leidsche ex. zou het voorwerk nieuw zijn bijgedrukt. Later, nog in hetzelfde jaar 1574, zou misschien alles nieuw zijn gedrukt in kleiner formaat en met Goth. letter en aldus het Haagsche ex. zijn ontstaan. De verschillen in den inhoud tusschen het Leidsche en het Haagsche ex. zijn wellicht te verklaren, doordien eerst een keuze was gedaan, in overeenstemming met de mededeeling ‘tot den leser’: ‘Vande welcke [ingekomen antwoorden] ons goet ghedocht heeft een deel in een masse te redigeren ... hopende corts de reste oock te laten wtgaen.’ J. Berg B.M. Berg - van der Stempel. |
|