verschillende landen tegenover elkaar. Hoe geheel anders was het in werkelijkheid. ‘La Belgique’ is een 19e-eeuwsch begrip; de grens tusschen Brabant en Holland was in de 16e eeuw, vóór Parma's veroveringen, van geene grootere beteekenis dan die tusschen Holland en Gelderland. Bij de bestudeering van de maatschappelijke en geestelijke ontwikkeling der Nederlanden in dien tijd mag men zich tusschen Antwerpen en de Hollandsche steden geen wezenlijke scheiding denken. Op het gebied van kunst en wetenschap, taal, letteren en onderwijs vormen, afgezien van de Waalsche gewesten, de Nederlanden een groot geheel, en daarin heeft Antwerpen onbetwist de leiding, al was er zeker ook in de Zeeuwsche en Hollandsche steden een gestadige ontwikkeling.
De val van Antwerpen drijft dan al wat protestantsch is en wil blijven, naar het noorden, maar die verhuizing van Brabanders en Vlamingen voor te stellen als immigratie van vreemdelingen, dat gaat niet aan - afgezien al weer van de Walen, die echter slechts een minderheid vormen. En al die Antwerpsche schoolmeesters brengen hier niet alleen het onderwijs in het Fransch tot eene sterkere ontwikkeling; ook Nederlandsche taal, schrijven en rekenen worden veel meer dan te voren onderwezen, en deze vooruitgang van het onderwijs hangt ten nauwste samen met dien van wetenschap, kunst, nijverheid, handel en zeevaart.
Maar ten slotte mogen we den heer Riemens de beperking tot de Noordnederlandsche gewesten toch niet ten kwade duiden. Zijn veld van onderzoek is wezenlijk al heel ruim, en hij geeft ook nog wel iets daarbuiten. De boekenlijst is stelselmatig beperkt tot de Noordnederlandsche uitgaven, maar op blz. 65 vinden we een klein, maar belangrijk lijstje van oudere, meest Antwerpsche uitgaven die in Nederlandsche bibliotheken zijn. Nog meer vernemen we van de schoolmeesters, vooral in het rijke hoofdstuk III dat den trek van het zuiden naar het noorden schildert. Ook in het volgende Chapitre, over het ‘théâtre scolaire’ worden belangrijke bijzonderheden over de zuidelijke gewesten verteld. En met de 17e eeuw, den bloeitijd van de republiek, is het terrein vanzelf afgerond. Een schets van de betrekkingen tusschen ons land en Frankrijk leidt deze tweede afdeeling in, en in de volgende hoofdstukken wordt over de scholen een zeer uitgebreid materiaal in helder overzicht gegeven. De Goudsche meesters, over wie de archieven vele gegevens bevatten, nemen er een ruime plaats in. Weontmoeten verder Jan van de Velde, en Willem Bartjens, voor dezen laatste is natuurlijk mijne studie in den eersten jaargang van Het Boek geraadpleegd, maar door een ongelukkige drukfout is het zoo dikwijls verkeerd opgegeven geboortejaar al weer van 1569 op 1560 verschoven. We ontmoeten in een later tijdvak Willems zoon, Abraham Bartjens, die in 1678 op den leeftijd van 76 jaar pensioen krijgt, en - om nog een naam te noemen - we krijgen een merkwaardig aanplakbiljet van Joan Joach. la Grue, med. doctor, die een ‘Korte Beschrijving, behelzende de waare, en eigenaardige uitspraak der Fransche taal’ door zijn vader Thomas la Grue weder ‘tot haare eerste luister’ brengt (zie blz. 315). We maken ook kennis met het Fransche onderwijs aan de universiteiten, en krijgen belangrijke meedeelingen en
beschouwingen over den invloed der réfugiés.
Voor de 18e eeuw heeft de auteur zich genoodzaakt gezien zijn gegevens samen te trekken in beknopte overzichten, die heel wat belangrijke feiten bevatten, en waaraan dan nog eenige beschouwingen en conclusies worden vastgeknoopt, om ten slotte het reeds genoemde repertorium der schoolboeken, de bibliographie en een index te laten volgen.
C.P. Burger Jr.