Het Boek. Jaargang 10
(1921)– [tijdschrift] Boek, Het–
[pagina *6]
| |
![]()
Dr. W.P.C. Knuttel.
| |
[pagina 27]
| |
Toespraak aan W.P.C. Knuttel bij zijne aftredingGa naar voetnoot1).Waarde vriend Knuttel!
Ik acht het een voorrecht U in den kring der Uwen aldus te mogen en te kunnen aanspreken, en dit te meer, nu ik het mag doen namens tal van anderen, vrienden en vereerders, wier namen gij in dit boekje vindt. En nu het, krachtens mij geworden opdracht, mij vergund is een woord toe te voegen aan het stoffelijk blijk dier vriendschap en vereering, hetgeen zij zich voorstellen, het U bij dezen aanbiedende, U te doen geworden, wat zal ik op dit, voor U en ons belangrijk en gedenkwaardig oogenblik, tot U zeggen? Gij zult, als wij, in deze dagen een blik op uw afgelegde levensbaan hebben teruggeworpen. Een levensbaan van drie-en-veertigjarigen werkzaamheid aan de Koninklijke Bibliotheek, waarvan dertig als onder-bibliothecaris; ten slotte bekroond door de Koninklijke onderscheiding, U zoo juist toegekend. Zij zullen bij dien terugblik, als zoovele gedenksteenen op dien weg, ver terug, weer in uw gedachten zijn opgerezen, alle die bewijzen van onbezweken ijver en werkkracht, die in uw publicaties zijn neergelegd, met herinnering aan noesten arbeid, misschien met eenigen bitteren nasmaak aan ondervonden teleurstelling, zeker met voldoening over de overwonnen hinderpalen, de uit den weg geruimde bezwaren. Laat ik hier slechts enkele namen en data noemen: In 1877 uw doctor-dissertatie: ‘Geschiedenis en critiek der oud-Katholieke beweging in Duitschland’, en daarmede verband houdende: ‘De toestand der Nederlandsche Katholieken ten tijde der Republiek’, verschenen van 1892 tot 1898. In 1906 Balthazar Bekker, in 1909 Kerk en burgerlijke overheid, in 1924 Verboden boeken. En daar tusschenin gespikkeld als het ware de verschillende dee- | |
[pagina 28]
| |
len van de Nederlandsche bibliografie der Kerkgeschiedenis, van den Catalogus van de Pamfletten-verzameling der Kon. Bibliotheek, en ten slotte van de Acta der particuliere Synoden van Zuid-Holland. Nu nog gezwegen van uwe medewerking aan verschillende tijdschriften, waarvan ik echter alleen de Spectator noem, in welks redactioneclen kring gij zooveel jaren hebt verkeerd. Mag ik hieraan een meer particuliere herinnering toevoegen? In onzen intiemeren kring ‘het Historisch Gezelschap’ konden wij meermalen de ontwikkelingsphasen genieten van verschillende onderwerpen, die ik zoo even de revue liet passeeren. Te recht is dan ook onweersproken gebleven de daar geopperde stelling, dat gij evenzeer t'huis waart in de ‘Betooverde waerelt’ als in de Synodale en classicale vergaderingen. Van vroeger tijden. Deze rectificatie dient er bij gevoegd. Immers aan de tegenwoordige hebt gij, niettegenstaande theoloog naar origine en studie, u nooit gewaagd. Nu gij die publicaties in uwe herinnering weer aan uw geestesoog laat voorbijgaan, gerijd in lange reeks, geeft ge misschien zachtkens bij u zelf op de groote vraag, die wij allen ons zelven zoo nu en dan stellen: Was 't leven levenswaard? het antwoord: Ja. Maar wij, wij zeggen het luide en wilden het anderen doen gevoelen, toen wij ons vereenigden om dezen dag, den laatsten van uwe ambtelijke werkzaamheid, zooveel in ons vermogen, voor u het min of meer pijnlijke te doen verliezen, dat uw levensarbeid rijke vruchten heeft gedragen voor allen, die op het veld uwer studie zich bewegen. En niet alleen uw arbeid in geschriften neergelegd, maar ook de voorlichting, die gij aan allen, die zich daar tastend en zoekend bewogen, immer hulp- en bereidvaardig uit uwen rijken schat van kennis, 'door en met dien arbeid verkregen, in zoo ruime mate kondt en wildet verschaffen, is, wie weet hoevelen, van nut geweest tot het bereiken, althans het benaderen van het doel hunner studies. Nu reeds eenige jaren geleden, bij gelegenheid, dat ik in uw plaats optrad als voorzitter van den kleinen kring van historie-beoefenaars, zooeven reeds gemeld, veroorloofde ik mij ons beiden een oogenblik te vergelijken met de fakkelloopers, die elkaar den fakkel, het symbool van het leven overreikten, door mij van U het brandend overgenomen. Ik denk daar nu aan, hoewel het thans voor U is een plechtiger ure en een gewichtiger moment dan toen, ook gaat om ander symbool. | |
[pagina 29]
| |
En zij het dan dat degeen, aan wien uw ambt en waardigheid zullen overgaan, nog niet is bekend, en dus in dit opzicht de vergelijking niet sluit, in dit andere sluit zij wel, dat het licht, dat gij in uw drie-en-veertig-jarigen ambtstijd hebt ontstoken, weer opschijnt telken male bij het raadplegen der resultaten van dien arbeid, en blijft stralen voor hen, die u in uw werk en leven kenden, ook dan als gij den fakkel zelf aan jongere krachten zult hebben overgegeven. Daarvan te getuigen met woord en daad, was doel en reden van onze aanwezigheid hetzij in persoon, hetzij alleen in den geest, aan deze plaats. | |
Hulde aan Dr. W.P.C. Knuttel.Op Woensdag 29 December vereenigden zich een aantal vrienden en vereerders van dr. W.P.C. Knuttel, Onderbibliothecaris der Koninklijke Bibliotheek, om dezen geachten en beminden medearbeider op het gebied van wetenschap en boekwezen bij zijn aftreden te huldigen. De commissie die zich daartoe gevormd had onder leiding van de heeren Mr. S. Gratama en Dr. H.E. van Gelder als voorzitter en secretaris, had bij velen een opgewekte medewerking gevonden, zoodat zij den geleerde het maken van een relief-portret kon aanbieden, waarvan bronzen afgietsels in de Koninklijke Bibliotheek en in het Museum Meermanno-Westreenianum zullen kunnen worden geplaatst, terwijl hem bovendien een boekenkast kon worden geschonken. Des morgens om 11 uur had in een der zalen van het Museum M.-W. deze plechtigheid plaats, de gehuldigde was omringd door allen die hem het naast zijn; een van zijn zoons sprak namens hem een woord van dank; ook een kleinzoontje, ‘de kleine W.P.C.’ was er bij. Eene officieele erkenning van Knuttels verdienste was reeds voorafgegaan. De heeren Mr. C. Feith, secretaris-generaal van het departement van onderwijs, kunsten en wetenschappen, en Mr. I. Duparc, administrateur, chef der afdeeling van kunsten en wetenschappen waren hem namens Z.E. den minister De Visser komen bezoeken om hem het officierskruis van de Oranje Nassau-orde te overhandigen. Na de toespraak van den voorzitter der huldigingscommissie nam de burgemeester van Maassluis nog even het woord om aan den heer Knuttel hulde te brengen namens zijne geboorteplaats. De heer mr. S. Gratama was zoo vriendelijk, ons de toespraak, waarin hij zijn blik laat gaan over de loopbaan van den heer Knuttel, over zijne langjarige vruchtbare werkzaamheid in dienst der wetenschap en tot hulp der onderzoekers op velerlei gebied, ter plaatsing af te staan. | |
Zilveren feest van den heer Niewold.Den 15en Dec. l.l. herdacht de Heer J. Niewold, amanuensis aan de Bibliotheek der Rijksuniversiteit te Groningen, den dag, waarop hij voor 25 jaar in dienst dier instelling trad. In tegenwoordigheid van het geheele personeel werd de jubilaris in hartelijke woorden toegesproken door den bibliothecaris Dr. J.S. Theissen, die zijn groote nauwgezetheid, ijver en toewijding huldigde en hem namens 't personeel en vele bezoekers der Bibliotheek eenige cadeaux aanbood. Daarna voerden de oud-bibliothecarissen, de Heer J.W.G. van Haarst en Prof. Dr. A.G. Roos, het woord, | |
[pagina 30]
| |
die ook met groote waardeering gedachten, wat de heer Niewold tijdens hun directeurschap voor de Bibliotheek gedaan had. De jubilaris sprak zijn hartelijken dank uit voor de waardeerende woorden, tot hem gericht, en eindigde met den wensch, dat hij nog lang aan de Bibliotheek werkzaam mocht zijn. Het overige gedeelte van den dag ontving de heer Niewold ook van andere zijde telkens blijken van belangstelling en waardeering. |