Luyere, een 16e eeuwsch rederijkersgedicht in een eenig exemplaar in de Koninklijke Bibliotheek in den Haag bewaard, waarop Kalff de aandacht had gevestigd. De rederijker Cornelis Crul, van wien we slechts weinig weten, schetst in vloeiende refereinen de streken van ‘Heynken die de Refereynkens kon stellen’ een volksdichter, die overal te vinden is ‘daar hij vreucht en solaes mach merken’ en door handige zetten anderen, bij voorkeur paters, voor de kosten laat opkomen.
Van Breeroo geeft Marnix Cijsen een herdruk van de sonnettenreeks, voor eenige jaren door Schepers in den bundel Apollo of Gesangh der Musen opgemerkt, en toen in de Nieuwe Gids afgedrukt.
Eug. de Bock zelf brengt ons bij voorkeur in de Vlaamsche letteren van de 19e eeuw. Een mooi boek is Hendrik Conscience. Hoewel zuinigheid in acht genomen is door het gebruik van dun papier, ziet alles, omslag (al weer van Jul. Fonteyn), papier, druk en illustratie, er aantrekkelijk uit. En de inhoud doet medeleven met de Vlamingen in de tijden van de ergste geringschatting van hun taal, met de mannen die ook in den zwartsten tijd nooit wanhoopten en ondanks alle moeiten van het leven in de verachte taal leven wisten te wekken, en eene literatuur wisten te scheppen die het volk pakte en vasthield. Merkwaardig hoe Conscience in zijn eersten tijd het Vlaamsch slechts onvolkomen machtig was, althans gemakkelijker Fransch schreef en sprak. Zoo schrijft hij aan van Rijswijck: ‘Ik zou u geerne een zachtluydend gedicht gesonden hebben maar ik durf het zelve in onze moedertael niet ondernemen; integendeel gaen ik steeds met wijde schreden, in de sierlijke Fransche tael voort.’ En hij schrikt terug voor een onderhoud met Prudens van Duyse, die kennis met hem verlangt te maken, want hij weet dat van Duyse ‘met de fransche taal niet al te gemeen is, en dat onze gesprekken in 't nederduytsch zouden geweest hebben, en daar ik noch Hollandsch noch Vlaemsch spreek, heb ik deezen assaut niet durven wagen.”
Doorloopt men met de Bock het leven van Conscience, dan ziet men echter die reeks Vlaamsche werken ontstaan waarmede hij zijn volk heeft leeren lezen, en aan het behoud van de taal den grootsten steun heeft gegeven.
In afzonderlijke kleine boekjes laat de Bock zijn lezers kennis maken met uitgekozen gedichten van enkele van Conscience's tijdgenooten, de Laet en Van Rijswijck. Taal en vers, vooral van de Laet, zijn fijner, lijken meer op het Hollandsch. Voor het Vlaamsche volk hebben deze dichters zeker niet dezelfde beteekenis gehad; toch krijgen we ze nu graag onder de oogen; voor vele, zelfs geletterde, Nederlanders zullen ze nieuw zijn.
Van grootere bekendheid zijn de ‘Vlamingen van beteekenis’, van wie we hier een reeks levensbeelden krijgen van bevoegde hand, Verriest de rustelooze verkondiger van de beteekenis van het dichtwerk van Geselle, Cyriel Verschaeve, Pol de Mont, ook door de staatkundige gebeurtenissen zwaar getroffen, maar bij velen onzer zoo levendig in de herinnering als krachtig en bezielend leider van het laatste Nederlandsche congres te Antwerpen, en Karel van de Woestijne. Aan de levensbeelden zijn belangrijke bibliografische aanteekeningen toegevoegd.
We mogen voor deze uitgaven op eene ruime verspreiding zoowel ten onzent als in de Vlaamsche gewesten hopen. De onderneming van de Seven Sinjoren, waarvan we in ons December-nummer het prospectus meedeelden, belooft voor de Nederlandsche letteren nog meer goeds.
C.P.B. Jr.