Het Boek. Jaargang 10
(1921)– [tijdschrift] Boek, Het–
[pagina 115]
| |
Zeldzame Nederlandsche theologica van omstreeks 1585.Een verzamelbandje in de Preussische Staatsbibliothek (Cy 30,200) bevat een zestal hollandsche polemische geschriften op theologisch gebied, die bibliografisch gesproken vrij wat belangrijks opleveren. Een beschrijving daarvan te dezer plaatse zal dus allicht niet onwelkom wezen. | |
I.Van het Cort ende claer bewijs / vanden/ Heyligen Doop / wat hij eyghentlijck sij ende wien hij toecomt./...../ Mits gaders eene cortewederlegginghe eenes boecxkens, ghedruckt. / Anno 1581. Gheintituleert, Een gantsch claere grondighe bewijsinghe, /etc....../ T' Antwerpen, / Bij Jaspar Troyen, op de Catte Veste / inden Tennen Pot. 1582 / door Gasparum van der Heyden, waarmee de collectie aanvangt, is volledige titelafdruk overbodig. Want het geldt hier precies dezelfde uitgave, waarvan een uitvoerige beschrijving - naar een exemplaar in de bibliotheek der Gemeentelijke Universiteit te Amsterdam - te vinden is in M.F. van Lennep, Gaspar van der Heyden (Amst. 1884) bldz. 179 vv. En om diezelfde reden mag ook 'n opsomming van de verschillende deelen, waaruit dit strijdschrift tegen de Wederdoopers bestaat, wel gevoegelijk achterwege blijven. Alleen over het slot ervan moet ik iets zeggen. Want in zooverre is toch dit Berlijnsche exemplaar bibliografisch een aanwinst boven het Amsterdamsche, dat Van Lennep heeft gezien: dit laatste was incompleet en het Berlijnsche heeft dat gebrek niet. Intusschen is het niet heel veel belangrijks, waarmee we nu hier voor 't eerst kennis maken. In het bij Van Lennep ontbrekende slot van ‘Besluytende Vermaninghe totten Leser’ vertelt van der Heyden nog slechts waarom hij tegen Menno en andere leeraars der Wederdoopers geschreven heeft en niet uitsluitend tegen het boekje, waarover hij 't eigenlijk had. N.l. omdat dat boekje anoniem | |
[pagina 116]
| |
was verschenen. Maar dat hij dat ‘brodium ofmenghelmoes’ andrerzijds, omdat het zooveel verbreid was, toch ook weer niet geheel en al onbeantwoord heeft gelaten. En dan eindigt hij met de formeele rubrieken: a) Fauten; b) Register vande principaelste stucken in dit Tractaet ghehandelt; en c) Plaetsen der H. Schrift wtghelegtGa naar voetnoot1). | |
II.Een polemisch geschrift tegen de Wederdoopers hebben wij ook in nummer twee voor ons:Een Christelijck / Tractaet van den H. / Doope alle Godtvresenden ende / hongerighe Herten naeder waer / heijt Godts, in deze periculoose / tijden seer profijtelijck / om te Leesen. / Ook een Sendtbrieff aen eenen / Lieven ende welbekenden Vrient; voor / aen desen Tractaet ghestelt: Ende / met den Tractaet selven schrif / lijck(!) den voorbenoemden / overghelevert den 4 / Martii. Anno / 1582 Acto. 2 / Bekeert U, ende een yeghelick van U laet / hem Doopen in den Name Jesu Christi tot ver / ghevinghe der sonden, ende ghij sult die gaeve des H. Gheests ontfanghen. Want U is de Belofte ghedaen / ende Uwe kinderen /. Ghedruct tot Amstelredam bij / Cornelis Claesz wonende opt water int / int(!) Schrijfboeck bij de Oude Brugghe 1586 /. Voorop gaat in dit werkje 'n brief van Ruardus Acronius en Johannes Bogerman, predikanten te Leeuwarden en te Bolsward, gericht aan ‘Die gemeente Jesu Christi in onse lieven Vaderslande’ en gedateerd ‘Binnen Leeuwerden, den 15 Julii uut name ende last der Dienaren den 7, 8 en 9 Maey Anno 1583 binnen Franicker vergadert’, waarin deze beide mannen meedeelen dat zij hier in druk geven: 'n antwoord van Anthoonis Claeszoon, predikant te Workum, op een anoniem boekje over het Verbond, wijl dit veel minder de aandacht getrokken had dan het dat verdiende. Daarna volgt de in den titel genoemde zendbrief aan een bekenden vriend, die zonder datum en geteekend door Antonius Nicolai', zich bestraffend richt tot zekeren Wijbe Wijbrz., een man die door dat, in 1581 verschenen anonieme Mennonitische pamflet zóóver blijkt meegesleept te zijn, dat hij zelfs zijn huis voor een ‘schole sulcker Leere’ liet gebruiken. | |
[pagina 117]
| |
Een vermelding van den titel van dat ‘Boecxken sonder name des Authoors’: Een gantsch claer grondighe bewijsinghe ende onderrichtinghe van den DoopeGa naar voetnoot1), met weergave van de acht ‘Positien ofte Sedtreden desselven Boecxkens’ en een weerlegging daarvan, vult dan de bijna vijftig verdere bladzijden van het geschriftje, waarna aan 't slot der copy: Anno 1582. Den 22 Februarii. Anthoonis Claeszoon. Om meer dan één reden mag ook dit boekje bibliografisch wel van beteekenis worden genoemd. Vooreerst omdat het een uitgave van Cornelis Claesz biedt, waarvan het bestaan aan E.W. Moes en C.P. Burger Jr., toen deze het tweede deel van hun De Amsterdamsche Boekdrukkers en Uitgevers in de 16e eeuw publiceerden, niet bekend is geweestGa naar voetnoot2). Maar evenzeer omdat - voor zoover ik heb kunnen nagaan - het heele geschriftje in kwestie zich tot nu toe schuil gehouden heeft. Wel wisten wij dat Anton Claesz of Nicolai' iets tegen de Wederdoopers geschreven had. En dat de Friesche Synode van 1583 besloten had dat te laten drukken was ook niet onbekendGa naar voetnoot3). Maar 'n exemplaar, ten bewijze van het feit dat aan die Synodale opdracht ook werkelijk gevolg is gegeven, was tot dusver nog niet voor den dag gekomenGa naar voetnoot4). In die leemte wordt dan nu echter door dit verzamelbandje voorzien. | |
III.Een geheel onbekend werkje is ook nummer drie der verzameling: Aenwisinghen / enoorsaken / waerom dat Christelicke / Vaders, soo verre het mogelick / is, bij den Doope haer der kinderentegen / woordelijck behooren te verschijnen. / Int corte bij zeeckere pointen wt gront des / Godtlijcken Woorts te samen ghestelt tot haerder / onderwijssinghe ende vermanin- | |
[pagina 118]
| |
ghe, door Pieter / Cornelisz Dienaer des Woortds /Godts tot Alckmaer. / 1 Cor 14 c 40. / Lact alle dinghen eerlijck ende met oorden / geschieden. / 1 Cor 11 b 16. / Ist dat yemant schijnt geneucht te hebben / in kijven, wij hebben die ghewoonte niet, noch / oock de Ghemeynte Godts. / Tot Alckmaer. / Bij Jacob Willemsz Paets Boeck=/ vercoper, wonende opt Cruyswerk, / int Schrij f boeck./ In een voorrede, d.d. 29 Augusti Anno 1587 Stylo Novo, zet Peeter CorneliszGa naar voetnoot1) ter inleiding, voor de lezers van dit boekje en in 't bijzonder voor de burgers van Alkmaar, eerst in 't algemeen uiteen, waarover hij wil handelen. In navolging van het Roomsche gebruik, dat peters en meters de kinderen ten Doop presenteerden kwam het onder de 16e eeuwsche Gereformeerden blijkbaar nog maar al te vaak voor, dat de vaders zich bij de bediening van het Sacrament afzijdig hielden en hun taak aan ‘de geestelijcke Maechschap’ overlieten. Welnu, daartegen wil Cornelisz hier te velde trekken. Negen oorzaken noemt hij dan vervolgens - op bladz. 7 tot 35 - waarom de tegenwoordigheid dier vaders zelf juist bij uitstek wenschelijk moet worden geacht. Om dan, op bldz. 36 en 37, met een ‘Besluyt ende vermaninghe aen allen Christelicken Vaders’ te eindigen. Na het ‘Finis’ daaronder dan nog, als vignet, het wapen van Alkmaar - twee staande leeuwen, die een schild dragen, waarop een toren is afgebeeld - plus deze mededeeling: ‘Ghedruckt tot Alckmaer, bij mij Joost Willemsz Duyt, Stadts Drucker wonende inde langestraet over Stadthuys 1587. | |
IV.Veel minder een vondst is het werkje van den predikant van Eylsum in Oostfriesland, Bernardus Buwo, dat de onbekende verzamelaar van onzen band daarna heeft opgenomen: Een vriendelicke/tsamensprekinghe van tweeper / soonen van der Doope der iongher onmon / digher kinderen enz...../...../ Van nieus oversien ende ghecorrigeert. /..../ Te Ghendt, / Bij Ferdinande Sampsons, / woenende in d'Auburg, inden witten/Leeu, naest Axele. Anno 1580. / Want reeds sedert lang leverde de bibliotheek der Vereenigde Doopsgezinde Gemeente te Amsterdam niet slechts een exemplaar van deze zelfde editie op, maar meer nog: ook al een van een vroegere, uit het jaar 1564Ga naar voetnoot2). Van de eerste vermoede- | |
[pagina 119]
| |
lijk. Want wel is de voorrede reeds van 15 Juli 1556. Maar het titelblad wijst met geen woord op een editie, die zou zijn voorafgegaan. | |
V.Belangrijker is weer nummer vijf: Het verschil tusschen den Mennonitischen Weder-dooperen, ende den Christelijeken Leeraers: Aengaende der Godheyt Jesu Christi ende sijner Heyligher Mensch-werdinghe. 't Zaemenghestelt ter Liefden van sommighe Persoonen, die hier van een cort, claer, ende eenvoudich Bericht begheerente hebben. Door Gasper H. Rom. 1 vers 3. 4. De Zone Godts Jesus Christus onse Heere is gheworden wt den Zaede Davids, naer den vleessche: Ende crachtelick bewesen te sijne Godts Zone naer den Gheest der Heylichmakinghe, door de Opstandinghe van den Dooden. 2 Tim. 2 vers 8. Houdt in ghedachtenisse dat Jesus Christus, die op ghestaen is van den dooden, wt den Zade Davids zij, naer mijn Evangelium. Te Dordrecht, Gheprint bij Niclaes Mollijns, Anno MCCCCC LXXX VII in Apriel. (24 bldzz.) Een voorrede ontbreekt erin. In plaats daarvan geeft de auteur een naschrift: ‘Gasp. H. aen de Godvruchtighe N. ende N.’, waarin hij onder den datum 15 Juli 1580 als doel zijner uitgave meedeelt: niet de goede boeken, die uitvoeriger Menno's dwaling omtrent de menschwording bestrijden, te willen verdringen, maar nog eens een korte en duidelijke samenvatting van het in aanmerking komend argumentenmateriaal daarnaast te willen geven. Totaal onbekend was het boekje, dat hiermee voor den dag komt, tot dusver niet. Doch het was 'n zeer verborgen plek, waar zijn bestaan vermeld werd, n.l. in De Nederlandsche Heraut II (1885) 197Ga naar voetnoot1). Bovendien gaat het daar slechts om een tweeden druk: ‘van nieus oversten, ghecorrigeert ende verbetert. Tot Dordrecht voor Jasper van Troyen, woonende in de Griffioen 1597’. En eindelijk: waar zich het betrokken exemplaar bevindt, wordt er verzwegen. Is het dus vooruitgang, en niet geringe vooruitgang zelfs, dat wij nu daarnevens van een exemplaar der oorspronkelijke editie èn bestaan èn vindplaats weten: met dat al blijft die mededeeling van 1885 toch haar waarde behouden. Immers door haar zijn we in staat te | |
[pagina 120]
| |
verklaren, dat zich achter het masker ‘Gasp. H.’ in den titel van den origineelen druk niemand anders dan Gaspar van der Heyden verbergt. In die uitgaaf van 1597 toch - waarin bovendien ‘Het Verschil’ ook nog met het sub I genoemde ‘Cort ende claer bewijs van den H. Doop’ van dezen auteurtesamengebrachtis - heet het in het vermelde naschrift zonder eenige geheimzinnigheid meer: ‘Gaspar van der Heyden aen de Godvruchtige N ende N’. Laat ik, voor ik van dit onderwerp afstap, nog mogen vermelden hoe aan het eind der oorspronkelijke editie deze mededeeling is te vinden: Na de Copije / van Cornelis de Rekenare, / woenende te Putte in de witte / Duyve: bij 't Belfort / Anno 1580 /. Om dan nog iets te zeggen van het laatste werkje der verzameling. | |
VI.Met heel weinig kan ik daarbij volstaan. Want hier geldt het een boekje van vrij algemeene bekendheid. N.L. de, bij L.D. Petit, Bibliographische lijst der werken van de leidsche hoogleeraren. (Leiden 1894) 141 nauwkeurig beschrevenGa naar voetnoot1) en in A. Thysius, Leere ende Order der Nederlansche (!)..... Ghereformeerder kercken (Amst. 1615)183 w. afgedrukte: Sendtbrief, / Der Dienaren die Godes Woort / indenghereformeerden kercken in Nederlandt / vercondighen, aen deghene die seker boeck/ghemaeckt hebben, dat men noemt / dat Bergische ofte Con / cordia Boeck. / Hier bij is gevoeght een ander Sendtbrief, des / doorluchtighen ende hoochgheborenen Vorsten ende Heeren / Heeren(!) Wilhelmen, Landtgraven tot Hessen etc. Aen Docto/rem Georgium Coelestinum Superintendenten int Marek / graefschap ende Keurvorstendom van Brandenburgh. / 't Antwerpen / Bij Gillis van der Rade op het Vlaemincx /velt, inden gulden Rinck. /1580. /, die - blijkens den voorin te vinden brief van Jeremias Bastijnck aan Menso Alting, d.d. ‘den lesten Meye 1580’, oorspronkelijk door Loyseleur de Villiers is opgesteld, om daarna door eerstgenoemden uit 't Latijn in 't Nederduitsch te worden vertaald.
Haarlem. A.A. van Schelven. |
|