| |
| |
| |
Pl. II. Losse stempels van Utrechtsche banden.
| |
| |
Pl. XXVI. Rolstempel van Michael Heynricksz. 1554.
| |
| |
Pl. XXXV. Hollandsche band van de Vertroestinghe, Leiden 1602.
| |
| |
Pl. XXXVIII. Keulsche band, gemaakt voor Hubertus Buchelius omstr. 1530.
| |
| |
| |
De kunst der oude boekbinders.
‘De kunst van boekbinden beleefde haar hoogsten bloei tusschen de jaren 1475 en 1575. Boeken werden toen gebonden in met leer overtrokken houten borden. Voor kleiner formaat werd in plaats van hout meermalen karton gebruikt, maar ook dit werd steeds met leer bekleed. Het leeren plat leende zich uitnemend tot versiering: het werd door lijnen verdeeld in ruiten en vakken, waarin door middel van metalen stempels figuren werden geperst, eerst dieren, bloemen en planten, heilige personen en namen; later ook classieke, allegorische en historische personen en voorstellingen. In deze stempelversiering zit een belangrijk stuk kunstgeschiedenis. Het openbaart ons een nabloei der middeleeuwsche Gothiek, door invloed der Renaissance tot nieuw leven gebracht.
Onder de landen, waarin deze tak van kunstnijverheid werd beoefend, nemen de Nederlanden een eereplaats in. Daarom is het te betreuren, dat wij omtrent de oudste Nederlandsche boekbinders slecht zijn ingelicht. De bibliographen hebben bij hunne boekbeschrijving de boekbanden in den regel buiten beschouwing gelaten. De Engelschman W.H. James Weale is de eerste geweest, die in zijn catalogus van boekbanden en afwrijfsels in het South-Kensington Museum te Londen de groote beteekenis van het Nederlandsche, vooral van het Zuid-Nederlandsche, bindwerk in het licht heeft gesteld. Op zijn voetspoor heeft Prosper Verheyden twee artikelen geschreven over de banden te Mechelen en in het Museum Plantin-Moretus te Antwerpen, waarin hij over de Vlaamsche boekbinders en hun kunstproducten belangrijke bijzonderheden mededeelt.
In ons land ligt dit terrein nog grootendeels braak. Alleen Mejuffrouw M.E. Kronenberg heeft de hand aan de ploeg geslagen. In de Athenaeum-bibliotheek te Deventer berust de boekerij van den pastoor Johannes Phoconius, die in 1560 te Deventer is overleden. Met behulp van de door hem nagelaten boeken heeft zij in 1915 een
| |
| |
korte, maar voortreffelijke studie geschreven over Nederlandsch en Duitsch bindwerk uit het derde kwartaal der 16e eeuw.’
Met deze inleiding begint Dr. A. Hulshof eene zeer belangrijke studie met uitvoerige beschrijving van ‘XVe en XVIe eeuwsche boekbanden in de Utrechtsche Universiteitsbibliotheek, beschreven en afgebeeld’, deels door hem, deels door Mr. M.J. Schretlen, en uitgegeven door de Ned. Vereeniging van bibliothecarissen en bibliotheekambtenaren. De auteurs dragen hun werk op aan mej. Kronenberg, ‘die door haar voorbeeld tot het schrijven dezer studie opwekte, als blijk van waardeering voor haar wetenschappelijken arbeid.’ We meenen aan de lezers van het boek verschuldigd te zijn, hier iets van deze belangrijke studie mede te deelen; immers de opwekkende voorbeelden, de studie van Prosper Verheyden over de banden in het Plantijn-museum, en die van mej. Kronenberg zijn indertijd - resp. 1906 en 1915 - in het Tijdschrift v. boek- en bibl. wezen en in Het Boek in het licht gekomen. Met groote welwillendheid werd ons vergund een viertal prenten van de 40, die het boek illustreeren, er bij te voegen.
Dr. Hulshof zegt daarover: ‘De platen vormen een voornaam bestanddeel dezer uitgave, wat de afbeeldingen betreft van de losse stempels en van de rolstempels, is een woord ter toelichting niet overbodig. Op losse briefjes van helder wit papier heb ik met een niet te zacht potlood wrijfsels gemaakt die ik vervolgens heb uitgeknipt en op karton geplakt als postzegels in een album. Bij de enorme duurte van cliché's geeft deze manier van werken een groote besparing, terwijl de stempels duidelijker zijn dan wanneer het geheele handvlak zou zijn weergegeven.... Bij de plaatstempels die zijn uitgezocht en beschreven door Mr. J. Schretlen, zijn de cliché's rechtstreeks naar de banden gemaakt, wat aan de scherpte der afbeeldingen zeer ten goede is gekomen.’
De stempels in ‘de gouden eeuw der bindkunst’ gebruikt zijn van drieërlei soort. Eerst de losse stempels (c. 1475-1525), aanvankelijk meest kleine in den vorm van dieren en planten, na 1500 grootere, met een ruitvormig vignet als hoofdstempel. Rolstempels met gestyleerde bandornamenten worden voornamelijk gebruikt van c. 1525-1545; daarna komen bijbelsche en classieke personen op den voorgrond. Gedeeltelijk parallel met beide loopt het gebruik van plaatstempels, in Noord-Nederland minder gewoon, in Vlaanderen in de eerste helft der 16e eeuw voor kleinere formaten overheerschend.
| |
| |
| |
Losse stempels.
Van de losse stempels uit de oudere periode geeft plaat II, die we hier allereerst plaatsen, fraaie voorbeelden. Ze zijn alle ontleend aan banden, uit Utrechtsche kloosters afkomstig, maar waarschijnlijk niet in de kloosters zelve gebonden. De heer Hulshof kon in vele gevallen vaststellen welke boeken daar gebonden zijn; hier hebben we te doen met andere stempels, rijker aan motieven en fijner van afwerking, zoodat de veronderstelling voor de hand ligt, dat deze boeken gebonden in de kloosters gekomen zijn, vaak door schenking.
| |
Rolstempels.
Een voorbeeld van de afbeeldingen van rolstempels geeft de volgende plaat (XXVI). Hier kon worden vastgesteld, wie de binder is, voor wien hij de banden, die met dezen stempel bewerkt zijn, heeft gemaakt, wanneer dit geschied is, en wat het heeft gekost. In de rekeningen der Utrechtsche kapittelen wordt in het derde kwartaal der 16e eeuw herhaaldelijk als binder genoemd Michael Henrici, ook wel Michael compactor of ligator librorum, of in het Nederlandsch Michael Heynrickss. boickebynder. Zoo heeft men authentieke aanwijzingen van zijne banden, en kan daarnaar weer andere herkennen. De banden, waarvan de rolstempel hier is afgebeeld zijn in 1554 door hem gemaakt voor het kapittel van St. Pieter. Het zijn acht zware banden om de werken van Erasmus, in 1540 in folio uitgegeven te Basel. De rekening geeft daarover de volgende items:
Item in primis solvi Michaeli pro compactura operum Erasmi octo volumina de quolibet XVII st. facit VI f. VIII st. |
Item solvi van die doppen geslagen op die voirs. boecken met die platen ende hoern quibus tecti sunt tituli predictorumlibrorum simul III f. XVIII st. |
Item solvi pro scriptura titulorum II st. |
Item solvi fabro ferrario de ferramentis necessariis ad volumina operum Erasmi videlicit cathenis et aliis I f. XVIII st. |
Er kwam dus behalve den binder een titelschrijver en een smid bij te pas. Voor de versiering dienden drie verschillende rolstempels, waarvan er een hier is weergegeven. Ziehier de beschrijving van Hulshof:
De buiten- en de binnenrand van deze acht banden worden gevormd door de twee rolstempels met de drie keizerskoppen en met de drie naakte engeltjes (ook door H. afgebeeld, maar hier niet gegeven); als middenstuk
| |
| |
is een rolstempel uit 1552 gebruikt, die uit zes vakken met bijbelsche tafereelen bestaat:
1. | Adam en Eva met den appel; onderschrift mors. |
2. | Dronkenschap van Noach, met de beginletters van den binder M.H. |
3. | Offer van Abraham; onderschrift promissio. |
4. | Mozes en de koperen slang; onderschrift sim (bolum) red (emptionis). |
5. | Christus aan het kruis, links Longinus te paard Christus' zijde doorborend, rechts Maria en Maria Magdalena; boven het kruis het opschrift: inri. |
6. | Christus uit het graf verrezen, waarop het monogram N P tusschen het jaartal 1552 staat te lezen. |
Michael Hendricksz. stond dus met den Duitschen graveur N P in relatie. Of hij van dezen ook nog andere stempels heeft betrokken dan of hijzelf ze heeft gesneden, moet ik in het midden laten. In elk geval beschikte hij over prima waar; ook de losse stempeltjes zijn goed gesneden, vergelijk b.v. de twee lelies en den jagersknecht op pl. XXVI.
Ook het bindvak verstond hij goed. In smaakvolle groepeering der stempels en zorgvuldige afwerking van den band steekt hij ver uit boven zijn meeste Duitsche vakgenooten.
| |
Plaatstempels.
Van de afbeeldingen van plaatstempels kan ik er hier twee laten volgen; beide geven niet slechts den stempel, maar den geheelen band: een oudere, Hollandsche band van de Vertroestinghe der ghelatenre menschen, in 1502 door Hugo Jansz. van Woerden gedrukt, en een latere met den naam Buchel. Van den ouderen (pl. XXXV) geeft Schretlen deze beschrijving en waardeering (p. 53 en 42):
Plaatstempel bestaande uit twee paneelen. Het linkerpaneel (78 × 58) verbeeldt den marteldood van den H. Sebastiaan, die met handen en voeten aan een paal is gebonden; aan weerszijden staat een krijgsknecht, die een pijl op hem afschiet; boven zijn hoofd zweven twee engelen die een martelaarskroon vasthouden; het geheel is omgeven door een randschrift dat in vier hoeken door een Fransche lelie wordt onderbroken: deus dedit | deus. abstulit. sit | nomen domini | benedictum deo gracias. Het rechterpaneel (78 × 58) is door een verticale lijn in twee rechthoeken verdeeld, die telkens drie dieren bevatten in de krullen van twee slingerende ranken, en die omgeven zijn door een randschrift, dat in de vier hoeken door een Fransche lelie wordt onderbroken: ostende, nobis domine × misericordiam | tuant et salutare tuum | da nobis. Voor- en achterplat zijn gelijk.
..... een typisch Hollandsche behandeling van het slingerrankenmotief; de ongekunstelde teekening der ranken, wiebelig en langzaam, en de overtuigend naturalistische dieren zijn karakteristiek; even weinig fantasie vertoont het andere paneel, voorstellend Sebastiaan door boogschutters beschoten; dit is een directe ontleening aan een Franschen band van
| |
| |
André Boule, waarvan zich o.a. een zeer goed exemplaar in de Amsterdamsche Universiteitsbibliotheek bevindt. Ook de groote stevige letter van het randschrift lijkt zeer Hollandsch en vertoont verwantschap met de letters van den druk, dien de band bevat; zou Hugo Janssoen, de drukker, hier ook de stempelsnijder zijn?
Bij deze laatste vraag dienen we even stil te staan. Eene vraag, zoo gesteld, wordt allicht gelijk geacht met eene bevestiging, en daartoe hebben we hier wezenlijk geen voldoende reden. We weten volstrekt niet of Hugo Janszoon boekbinder is geweest. Hij was drukker, hij was verspreider van stichtelijke boekjes, ‘daer hem groote profijt ende devocien toe porden’, zooals een toegewijd vriend of leerling getuigt, die hem daarbij ‘enen wisen voirsichtigen notabuien man’ noemt. Dat hij boekbinder zou geweest zijn berust op eene zeer zwakke conjectuur van De Roever: de Amsterdamsche Weeskamer heeft, om een register, van 1509 tot 1529 loopende, een band, met Leidsche wapenschildjes versierd, en omdat nu Hugo Jansz. uit Leiden gekomen, in 1506 te Amsterdam drukte en nog in 1510 daar een kwijtscheldingsakte teekende, meende de archivaris, dat deze band misschien zijn werk zou zijn. De gevolgtrekking, door Moes aannemelijk geacht, schijnt mij geheel willekeurig. En toch maakt Schretlen het nu wezenlijk nog erger; hier wordt verwantschap van de drukletter in het boekje met de stempelletter op den band als eene aanwijzing beschouwd dat de drukker tevens de binder zou geweest zijn. Twee dingen worden daarbij vergeten: vooreerst, dat, zooals Hulshof ons juist in het hier besproken werk betoogt, de boeken in de 16e eeuw in losse vellen plachten verkocht te worden, en later op last van den gebruiker gebonden; ten tweede, dat de drukletter de gewone in den handel verkrijgbare letter van Hendrik Lettersnider is, en niet van de hand van den drukker.
Zulke toeschrijvingen geven eene onzekere en waardelooze geschiedenis van de Hollandsche bindkunst: een binder die dit ambacht misschien nooit heeft uitgeoefend, met twee - en waarom niet nog meer - werken om heel verschillende overwegingen op zijn naam gesteld, en allicht van zeer verschillend maaksel. Laten we liever tevreden zijn met den zoo goed afgebeelden en zorgvuldig beschreven Hollandschen stempelband uit de eerste jaren van de 16e eeuw, zonder er een bindersnaam bij te zetten.
De jongere band met den naam Buchel (pl. XXXVIII) vertoont een Plaatstempel (98 × 57) bestaande uit een rechthoekig paneel met rand. In het middenvak is een zeemeermin afgebeeld, wier lijf uitloopt in twee
| |
| |
horens met takken en bloemen; de rand is gevuld met symmetrische ranken. De Utrechtsche Universiteitsbibliotheek bezit zes boekbanden, waarop deze plaatstempel is aangebracht; zij zijn alle afkomstig van Hub. Buchelius en op dezelfde wijze bewerkt: op het voorplat is boven den plaatstempel de naam Buchel aangebracht; om het geheel loopt de rolstempel van den Keulschen binder W.L. (die bestaat uit vijf kandelabers op een voetstuk, waarvan de bovenste gemerkt is met de letters W.L.).
Deze Keulsche band, vroeger door Verheyden beschreven naar een exemplaar in het Plantijn-museum, vindt men te Utrecht om zes verschillende boeken uit de Buchelius-collectie, alle gedrukt tusschen de jaren 1529 en 1535. In deze verzameling zijn vele Keulsche banden; Hulshof herinnert er aan dat Buchelius 8 Mei 1534 als student in de rechten te Keulen werd ingeschreven, en dat hij dus waarschijnlijk daar al deze boeken heeft laten inbinden. In twee van die Keulsche banden zijn als schutbladen fragmenten gebruikt van een gedrukte Duitsche bijbelvertaling.
Zoo levert de studie van de te Utrecht bewaarde banden niet alleen voor de Hollandsche en de Vlaamsche, maar ook voor de Duitsche bindkunst belangrijk materiaal. Ook een enkele Fransche bandstempel is afgebeeld.
Het is te hopen, dat de uitgaaf van de mooie oude banden in onze bibliotheken, in Utrecht zoo met kracht ter hand genomen, moge worden voortgezet. Jammer dat tegenwoordig de kosten zoo ontzettend groot zijn, dat onderzoekers en uitgevers het zonder belangrijken geldelijken steun haast niet kunnen doen.
C.P. Burger Jr.
|
|