Skiplinks

  • Tekst
  • Verantwoording en downloads
  • Doorverwijzing en noten
Logo DBNL Ga naar de homepage
Logo DBNL

Hoofdmenu

  • Literatuur & taal
    • Auteurs
    • Beschikbare titels
    • Literatuur
    • Taalkunde
    • Collectie Limburg
    • Collectie Friesland
    • Collectie Suriname
    • Collectie Zuid-Afrika
  • Selecties
    • Collectie jeugdliteratuur
    • Basisbibliotheek
    • Tijdschriften/jaarboeken
    • Naslagwerken
    • Collectie e-books
    • Collectie publiek domein
    • Calendarium
    • Atlas
  • Periode
    • Middeleeuwen
    • Periode 1550-1700
    • Achttiende eeuw
    • Negentiende eeuw
    • Twintigste eeuw
    • Eenentwintigste eeuw
Het Boek. Jaargang 10 (1921)

Informatie terzijde

Titelpagina van Het Boek. Jaargang 10
Afbeelding van Het Boek. Jaargang 10Toon afbeelding van titelpagina van Het Boek. Jaargang 10

  • Verantwoording
  • Inhoudsopgave

Downloads

PDF van tekst (9.84 MB)

Scans (0.00 MB)

Scans (307.65 MB)

ebook (9.01 MB)

XML (1.04 MB)

tekstbestand






Genre

non-fictie
sec - letterkunde

Subgenre

tijdschrift / jaarboek
non-fictie/boekwetenschap


© zie Auteursrecht en gebruiksvoorwaarden.

Het Boek. Jaargang 10

(1921)– [tijdschrift] Boek, Het–rechtenstatus Gedeeltelijk auteursrechtelijk beschermd

Vorige Volgende
[pagina 189]
[p. 189]

Het oudste boek van België.

In de Publications de la Soc. histor. et archéol. dans le Limbourg, 1920 geeft de heer Jos. Coenen pr. eene studie over de kerk van Aldeneyck nabij Maeseyck, eerste van ‘de drie munsters der Maasgouw, Aldeneyck, Susteren, St. Odilienberg’. Uitvoerig beschrijft hij het landschap, de boorden der Maas van Stockheim tot Roermond, verhaalt vervolgens aan de hand van een ongenoemden levensbeschrijver van vóór 881 de geschiedenis van de heilige maagden Relindis en Harlindis, hoe omstreeks 720 hare ouders een klooster voor haar stichtten, hoe het houten gebouw later door een steenen vervangen werd, hoe het klooster in latere eeuwen door kanunniken of domheeren werd bewoond, die de reliquieën der heilige maagden getrouw bewaarden, en ze in de 16e eeuw plechtig overbrachten naar Maeseyck. Hij beschrijft verder al wat er nog over is, de gebouwen van Aldeneyck en den schat die nog te Maeseyck wordt bewaard.

Slechts ééns, in den Franschen tijd, dreigde er ernstig gevaar voor het behoud van de hier bewaarde kunstwerken, ‘onder voorwendsel dat kerkelijk goed aan de natie toebehoorde, werden in het jaar 1796 al de kunststukken der Godshuizen opgeëischt, om naar de hoofd-plaatsen der departementen en van daar naar Parijs gestuurd te worden. De commissaris, die in het kanton Maeseyck met die rooverstaak belast was, bracht de aangeslagene voorwerpen samen in een huis der Kerkstraat, naast het tegenwoordig hospitaal. Zij werden daar voorloopig zonder inventaris in een kamer gezet, om later ingepakt en verzonden te worden. Na elken strooptocht op de dorpen of in de stad nam de commissaris de voorzorg de deur der kamer goed te be-grendelen en te verzegelen. In den hoek dier kamer lag eene valdeur met trap die naar den kelder leidde, en in den voorgevel van het huis was een luik aangebracht, dat insgelijks tot den kelder toegang gaf, gelijk ook nu nog in menige Maeseyksche woning het geval is. De koster der collegiaal, Moors - zijn kleinzoon deelde het feit op het H. Sakramentscongres van Hasselt mede - had die omstandigheid

[pagina 190]
[p. 190]

opgemerkt en maakte er gebruik van om den Franschen eene poets te spelen, die hem allerbest gelukte, 's Nachts drong hij door het luik in den kelder en van daar in de kamer waar hij den schat van Maeseyck dien hij goed kende, ongestoord wegnam en bracht hem in een veilige schuilplaats. Zoo bleven de kostbare panden van het oude munster voor het nageslacht bewaard, en maken, na dien van Tongeren, den voornaamsten schat uit van Limburg. Het schijnt wel dat de getrouwe koster zijne keus goed gedaan heeft, want als wij den tegen-woordigen schat met den inventaris van 1647 vergelijken, dan bevinden wij dat wel eenige relikwieën ontbreken, doch de oude kunstwerken alle nog aanwezig zijn; een zilveren kruis is het eenige metaalwerk dat te loor gegaan is.’

Na bespreking van ‘eenige stukken die een bijzondere melding verdienen’, volgt een laatste hoofdstuk, dat den hierboven geplaatsten titel voert. Dit scheen ons van belang voor de lezers van Het Boek; de auteur vergunde welwillend het hier over te nemen en stond ons de cliché's van twee bladen van het oude evangeliarium ten gebruike af. De tekst volgt hier onverkort met de afbeeldingen. Als bronnen worden in noten deze studies vermeld:

J. Gielen, Notice sur deux anciennes miniatures (Messager des sc. histor. de Belgique 1858).

J. (Helen, L'évangéliaire d'Eyck (Bull, des comm. d'art et d'archéol. 1891).

Dom D. de Bruyne, L'évangéliaire du VIIIe siècle (Bull, de la soc. d'art et d'hist. du diocèse de Liège 1908).

Afbeeldingen van bladen ook in: E. Reusens, Eléments de paléographie (1899) pl. X, en v.d. Gheyn, Album belge de paléographie (1908) pl. III.

Het oudste boek van België.

Benevens de hierboven vermelde stukken worden in de brandkast der kerk van Maeseyck bewaard twee evangelieboeken, vermeld onder de nummers 15 en 21.

Nummer 21 is een handschrift van weinig belang, zonder geïllumineerde letters, zonder platen, en waarvan het geschrift niet hooger opklimt dan de XIIIe eeuw. Nummer 15, bekend onder den naam van ‘Evangelieboek der H.H. Relindis en Harlindis’, is ongetwijfeld het oudste boek, in België geschreven, dat tot ons gekomen is. Men bezit nog wel eenige bladen uit de VIIIe eeuw, te Brussel en te Gent, doch ze zijn te gering in getal om den naam van boek te verdienen.

Het evangelieboek is gebonden in eenen rood-fluweelen band,

[pagina 191]
[p. 191]

zonder kunstwaarde, waarschijnlijk uit de XVIIIe eeuw, en bevat benevens elf gekleurteekende bladeren de gewone inleiding van den H. Hieronymus en de vier evangeliën.

Het geschreven gedeelte bedroeg oorspronkelijk 29 quaternionen of vellen van acht bladen, doch 36 bladen ontbreken, en die van het laatste evangelie staan niet op hunne plaats, evenals een deel der inleiding, dat tusschen Lucas en Joannes werd ingelascht. Elke bladzijde biedt in 25 lijnen eene beschreven oppervlakte van 12 × 9 c.M.

Het geschrift in Iersche minusculen is zeer regelmatig en goed verzorgd en werd, volgens de opmerking van P. Debruyne, insgelijks van een Iersch handschrift overgeschreven, zooals blijkt uit eenige fouten die er in voorkomen. Zoo gebeurt het soms dat de copist II plaatst voor r, eene verwarring waartoe het Iersch schrift gemakkelijk aanleiding geeft.

Ook de tekst der evangeliën is nauw verwand met de Latijnsche vertaling, die in de VIIIe eeuw gebruikt werd, en komt wondergoed overeen met den beroemden Codex Holmiensis of Codex Aureus, die in de abdij van Kantelberg met gouden letters op purper perkament geschreven werd en thans te Stockholm bewaard wordt.

Het handschrift heeft eene zekere waarde voor de bijbelstudie, daar het ons de lezing leert kennen die in de hooge middeleeuwen in ons land gebruikt werd. Voor de kunstgeschiedenis zijn de elf eerste bladen van even groote beteekenis.

Het eerste blad stelt eenen man voor die schrijft, de tien volgende geven de canons van Eusebius of concordantie-tafelen, waarin de overeenkomende plaatsen der verschillende evangelisten worden aangeduid. Die twintig bladzijden bevatten allen eene reeks cijfers, geplaatst onder twee of vier bogen met de zonderlingste figuren opgeluisterd.

Tusschen de versiering der tweebogige en die der vierbogige bladen bestaat zoo groot verschil, dat zelfs een ongeoefend oog er door verrast wordt. De laatste zijn rijk gekleurd, hunne zuilen zijn met veelsoortige teekeningen getooid, zeer verschillend en toch symetrisch daargesteld, in de kleine bogen zijn de zinnebeelden der evangelisten aangebracht, soms met andere dieren en koppen die geene bepaalde beteekenis schijnen te hebben. De groote boog die de vier anderen omvat draagt het beeld van eenen Apostel met grooten nimbus, en de ledige plaats daarnaast wordt door vogels en planten ingenomen.

De tweebogige bladen zijn veel eenvoudiger en ruwer bewerkt,

[pagina 192]
[p. 192]

voetstukken en kapiteelen zijn onregelmatig, enkel zigzagslijnen versieren de kolommen, de kleine arkaden bleven naakt, terwijl in de groote bogen de hoofden der Apostelen met hunne groote oogen, afhangenden snor en spitsen baard eenen barbaarschen tiep verraden, dien men enkel bij de primitieve miniaturisten tegenkomt.

Hoe kan in hetzelfde boek zulk eene verscheidenheid van kunstvormen worden uitgelegd? Dom De Bruyne, den tekst der canons bestudeerende, heeft dezen uitleg gevonden. De zes tweebogige bladen die in het midden staan, folio drie tot acht, geven volledig de tien canons van Eusebius, zoodat deze alleen tot het oorspronkelijk evangelieboek behooren dat wij door de letter A aanduiden; de vier andere bladen, folio een en twee, negen en tien, die allen vierbogig en veel schooner zijn, behooren tot een later handschrift B, en werden bij vergissing in het boek geplaatst. Dat de tweebogige folio's, niet de vierbogige tot het evangelieboek behooren, blijkt genoeg uit de vergelijking der letters en het is ook zeer natuurlijk, dat de volledige concordantietafels met het boek bewaard bleven en dat de brokstukken B van elders komen.

Doch de zes gekleurde bladen uit A staan niet meer in hunne regelmatige volgorde, zoodat de canons van Eusebius geheel verward zijn. Het ware te wenschen, dat het kostbaarste boek van ons land met eenen prachtigen band versierd en beschermd werd, en in dat geval kon men de zes bladen op hunne oude plaats terugbrengen door de volgende tafel aangewezen:

  RECTO VERSO
Folio Canon Beeld Canon Beeld
4 1 Petrus 1 Paulus
5 2 Andreas 3 Jacobus Minor
3 3 Joannes 3 Bartholomeus
8 4 Jacobus de Meerdere 4 Thomas
6 6-7-8 Gevleugeld man 9-10 Leeuw
7 10 Os 10 Arend

De vierbogige folio's B, al zijn ze ook rijker en kunstiger bewerkt, bieden toch eene groote overeenkomst met de bladen A en behooren tot dezelfde school; wellicht werden ze wat later geschilderd door eenen kunstenaar, die, de Iersche modellen getrouw, toch meer verscheidenheid wist te brengen in zijne versiering en meer waarheid in het weergeven der menschelijke figuur. Ook het frontblad, den schrijvenden heilige voorstellende, hoort ongetwijfeld tot den groep B. De zigzagslijnen van de omlijsting vindt men wel is waar in de bladen A,

[pagina *21]
[p. *21]



illustratie

Evangelieboek van Maeseyck.
De canons van Eusebius (handschrift A).


[pagina *22]
[p. *22]



illustratie

Evangelieboek van Maeseyck.
De canons van Eusebius (handschrift B).


[pagina 193]
[p. 193]

doch ze komen ook in B voor, terwijl de hoekversieringen, de rijkdom in kleuren, de volmaaktheid der teekening en het bestaan van den nimbus om het hoofd van den schrijver deze bladzijde ongetwijfeld bij de laatste groep doen plaatsen.

De vooruitgang in de kunst teekent zich hier duidelijk af, niet alleen in de uitvoering der tooneelen, maar ook in de samenstelling van het boek. Het oorspronkelijk evangeliaar van Eyck A heeft geene andere illustratie dan de karig versierde canons; de latere kunstenaar weet zijne tafels rijker te tooien en geeft daarbij gelijk te Susteren afzonderlijke voorstellingen der evangelisten, waar onze hoofdplaat een overblijfsel van is.

Waar de platen B vandaan komen is onmogelijk te achterhalen, maar aangaande A hebben wij eene overlevering, die door de heden-daagsche opzoekingen zonderling gestaafd wordt.

‘Harlindis en Relindis’, zoo getuigde over meer dan 1000 jaren de priester van Mijnekom, ‘schreven de werken der vier evangelisten, de woorden en daden van onzen Heer Jezus-Christus, eenen eervollen arbeid. Ook schreven zij het boek der psalmen, dat wij psalterium noemen, en meer andere boeken der H. Schrift, die nog allen in de abdij bewaard worden’. In de XVIe eeuw schijnen al deze gewrochten reeds verloren, alleen het evangelieboek bleef bewaard; wij lezen immers in het ‘Vlaamsch Leven’ van 1596: ‘Ze hebben bovendien met een schoon letter int perkement gescreven die vier evangelien. Welcke boeck noch huyden als een cierlyc were ghesien wort; hebben doch achter gelaeten de zalmen van David gescreven met noch ander scriftuere’.

Het geschrift van het evangelieboek dagteekent uit den tijd der heiligen, de eerste helft der VIIIe eeuw, zoo beweren de paleographen, die het werk nauwkeurig nagegaan hebben, onder anderen Bock, Van den Gheyn en De Bruyne, ook de gekleurteekende bladen zijn van dien tijd.

Het moet ons niet verwonderen, dat de Maaslandsche maagden het Iersch schrift bezigden; bij hare opvoeding te Valentijn en bij de stichting des munsters van Aldeneyck hadden zij voorzeker den heilzamen invloed gevoeld der Iersche monniken, die in ons land het geloof kwamen prediken en in godsdienst en beschaving eene schitterende wedergeboorte te weeg brachten. Wij weten ten andere dat de abdissen van Aldeneyck in betrekking stonden met den Ierlander, den H. Bonifacius, die in het verspreiden der godgewijde boeken het schoone schrift ter harte nam.

[pagina 194]
[p. 194]

Meer bepaald kunnen wij zeggen, dat het geschrift van Maeseyck hetzelfde is als dat van een beroemd manuscript berustend te Schaff-hausen in Zwitserland: het Adamnan's leven van Sint Columbaan. Het werd geschreven in of vóór 713 door een prior van een klooster op het eiland Iona in Schotland. Professor Lindsay der hoogeschool van Andrews in Schotland stuurde onlangs eene photographie daarvan aan den Z. Eerw. Heer Driekoningen, deken te Maeseyck, met deze woorden: ‘Dat uw boek geschreven werd door de H.H. Harlindis en Relindis of door eene van haar, is insgelijks zeer waarschijnlijk. Geheel het uiterlijke van het handschrift (the whole appearance of the ms.), de zorg daaraan besteed, de keurige nauwgezetheid der versiering enz. komen de overlevering staven. De onderschrijving een gebed vragende voor den uitvoerder van het werk: “pro laboratore hujus operis” kan niet daartegen ingebracht worden; zoodat, al zijn zulke overleveringen niet altijd te gelooven, er toch degelijke redenen bestaan om deze aan te nemen’.

Volgaarne nemen wij de overlevering aan en lispelen het gevraagde gebed niet voor de uitvoerders van het werk maar ter harer eer, opdat het evangelie, dat zij schreven en beminden, in hare lieve Maasgouw immer moge bemind en nageleefd worden.


Vorige Volgende

Footer navigatie

Logo DBNL Logo DBNL

Over DBNL

  • Wat is DBNL?
  • Over ons
  • Selectie- en editieverantwoording

Voor gebruikers

  • Gebruiksvoorwaarden/Terms of Use
  • Informatie voor rechthebbenden
  • Disclaimer
  • Privacy
  • Toegankelijkheid

Contact

  • Contactformulier
  • Veelgestelde vragen
  • Vacatures
Logo DBNL

Partners

Ga naar kb.nl logo KB
Ga naar taalunie.org logo TaalUnie
Ga naar vlaamse-erfgoedbibliotheken.be logo Vlaamse Erfgoedbibliotheken