Prijzen voor Letterkunde.
Op de agenda voor de jaarlijksche vergadering van de Maatschappij der Nederlandsche Letterkunde op 8 Juni a.s. staat het volgende voorstel van de Commissie voor Schoone Letteren.
‘De, voor de periode 1920-1923 toegestane f 1000 toe te kennen aan den Heer Jac. van Looy, ter bekroning van zijn werk Jaapje.’
Als deze aflevering verschijnt, is het lot van dit voorstel natuurlijk al bekend. Nu mogen we ons nog twijfelend afvragen, of werkelijk de meerderheid in de vergadering, 't zij met instemming, 't zij met berusting zal meegaan met deze wijze van besteding der contributiegelden, in een tijd, waarin voor wetenschappelijke uitgaven geene middelen beschikbaar zijn. En of diezelfde meerderheid zich de bevoegdheid tot een oordcel over de letterkundige verdiensten onzer schrijvers en dichters zal aanmatigen.
Dat van buitenaf al eenige bevoegdheid op dit gebied aan de Maatschappij wordt toegekend, blijkt uit het volgende bericht in de Haagsche Post van 7 Mei:
‘Prijsvraag Roman. Ook onder het ons sedert de verlenging van den termijn tot 1 Mei j.l. toegezonden 7-tal Romans bevond zich tot ons leedwezen geen enkele die aan de door ons gestelde eischen voldoet. Wij zullen derhalve gevolg geven aan ons bij den afloop van den oorspronkelijken inzendingstermijn gepubliceerd voornemen, den uitgeloofden prijs van 3000 te bestemmen ten bate van Letterkunde of Journalistiek. Over de wyze, waarop dit het beste kan geschieden, hebben wij besprekingen ingeleid met de Maatschappij der Nederlandsche Letterkunde te Leiden. Zoora eene vaste bestemming is gekozen, zullen wij dat berichten.’
Zoo'n weekblad kan het royaler doen! Drieduizend voor een reclamewedstrijd bestemd, en nu voor een prijs! Daarbij maken de duizend, drie jaren lang uit contributies opgespaard, wel een mager figuur.
Het nummer van 4 Juni brengt reeds het resultaat van de ingeleide besprekingen:
‘In aansluiting aan de mededeeling in ons nummer van 7 Mei j.l. kunnen wij thans berichten, dat de Maatschappij der Ned. Lett. te Leiden zich bed heeft verklaard den door ons beschikbaar gestelden prijs van f 3000 te estemmen als volgt. Drie jaren lang zal door hare Commissie voor schoone letteren een roman worden aangewezen - geschreven door een auteur van met ouder dan 35 jaar -, die aan door deze Commissie te stellen voorwaaren voldoet en daardoor, naar hare meening, in aanmerking komen (sic) met den “Haagsche Post”-prijs van f 1000 bekroond te worden. De Commissie zal zoo spoedig mogelijk advies uitbrengen in zake het geschrift, waaraan reeds dit jaar de prijs zou worden toegekend.’