| |
| |
| |
Boekbesprekingen.
Bibliotheekhumor.
1. | Zur beruflichen Charakteristik des bibliothekarischen Personales in der Volkstümlichen Bücherei (Mitt. der Zentralst. f. Volkst. Büchereiwesen E.V. Leipzig, 1919. No. 410). |
2. | Library jokes and jottings. A collection of Stories partly wise but mostly otherwise, by Henry T. Coutts, President of the Library Assistants Association. London, Grafton and Co., 1914. |
Grappigheid is een wonderlijk ding. Wie heel erg grappig wil zijn, is het soms volstrekt niet, en wie ultra ernstig en gewichtig doet, wordt daardoor niet zelden buitengewoon potsierlijk. Twee titels prijken boven dit opstel. Het eerstgenoemde geschriftje presenteert zich als uiterst serieus, het tweede als humoristisch; maar geen van beiden zijn geheel en al wat ze schijnen. De onwillekeurige humor van opstel No. 1 is minstens even lachwekkend als de gewilde aardigheid van boekje No. 2, en de Bibliotheekgrappen van Coutts hebben bovendien hier en daar een onbewusten achtergrond, dien ik niet minder dan droevig zou willen noemen, want zonder het te wenschen levert hij met enkelen ervan een scherpe kritiek op het sentimenteele gedoe der Engelsch-Amerikaansche Openbare-Leeszaaloverdrijving, die door allerlei excessen het goede doel voorbij streeft en van zich zelf soms een karikatuur maakt. Een Amerikaansche voorkampster van het rekbare begrip ‘Library extension’ heeft in ernst betoogd, dat aan een goed-geëquipeerde ‘Public-library’ een zuigelingen-afdeeling verbonden behoorde te zijn, waar de moeders, die willen lezen en studeeren, gedurende haar verblijf in de Leeszaal, haar kindertjes in bewaring kunnen geven. Het zou me niet verwonderen (ofschoon ik het niet weet) als hier of daar in de nieuwe wereld dit Amerikaansche ideaal reeds in vervulling was gegaan. Ik meen in ‘The Library-Journal’ wel eens iets te hebben gelezen over ‘The Babies-room’, en ook Coutts heeft het in zijn moppenboekje meermalen over ‘babies’. Waar deze schrijver het echter bijna doorloopend overheeft, dat zijn de kinderachtigheden, waarvoor sommige bezoekers de ‘Public-library’ misbruiken. Wanneer men dit boekje in zijn geheel heeft doorgelezen, laat het een gevoel van benauwenden twijfel achter, of door het publiek, dat deze leeszalen bezoekt, wel ooit naar iets ernstigs en waardigs gestreefd
wordt, en men voelt zich geneigd tot de voorbarige conclusie te komen dat het resultaat dezer uitgebreide en kostbare beweging weinig belangrijker is, dan dat van den Heiligen Antonius toen hij voor de visschen predikte .... Dat deze indruk onjuist is, och, ik geloof het wel en ik hoop het van harte .... maar de grappigheden van Coutts (dit staat als een paal boven water) zijn een bedenkelijke reklame voor de ‘Public-Libraries’, minstens even ondeugdelijk als het Duitsche geschriftje voor het beroep van Bibliothecaris aan de ‘Oeffentliche Büchereien und Lesehallen’.
‘Ein Volksbibliothekar’ oder ‘eine Volksbibliothekarin’, moeten, aleer ze de eerste geschiktheid voor hun beroep verworven hebben, ‘einen gedruckten Band Instruktionen für den alphabetischen Autorenkatalog’ van buiten leeren, die niet geringer van omvang is dan ‘179 Seiten Text’. Ge begrijpt onmiddellijk, hoe voortreffelijk zulk een catalogus, en hoe groot zulk een bibliothecaris is, die bij wijze van hors d'oeuvre vóór zijn ambtelijk symposion zijn hersenkas met deze quasi-geleerde soep volgiet. De gerechten, die volgen, zijn niet minder copieus. De zwaarbeproefde moet bovendien ‘vollständig beherrschen alle anderen Sondergebiete der Verwaltung: ‘Zugangsliste, Standortskatalog, Präsenzkatalog, Rückgabekontrolle, brief- | |
| |
licher Verkehr mit der Leserschaft, Mahnverfahren, Statistik, Kassenwesen u.s.w., u.s.w.’ ... Dit alles is nog pas de inleiding. Het is onvermijdelijk dat hij zich eigen make ‘die materiellen Kenttnisse auf dem für die Geschäfts-führung der Bücherei so wichtigen Gebiet der Buchbinderei’; dat hij bezitte ‘Bücherkenntnisse, Wissenschaftskenntnisse, Fähigkeit zu wissenschaftlicher Orientirung und zu selbständigem Urteile gegenüber den literarischen Erscheinungen’, en verder ‘Soziale und pädagogische Kenntnisse und Fähigkeiten, Kenntniss des praktischen bürgerlichen Lebens, Kenntniss der Lebensverhälltnisse der Bevölkerung, Fähigkeit der Menschenbeurteilung und des Verkehrs mit den verschiedenartigsten Menschen. Es gehört dazu ferner die Fähigkeit bestimmte geistige Werte mit sicherm Blick zu bestimmten geistigen Bedürfnissen in fruchtbare Beziehung zu setzen’. Is het niet verschrikkelijk? Ik kan me zulk een Duitschen
‘Volksbibliothekar’ niet anders voorstellen dan driekwart kop en één kwart lichaam een ‘Ueberbibliothekar’. Ook voor de geestelijke samenstelling van de overige beambten worden dergelijke recepten gegeven. Men duizelt van hun voortreffelijkheid en volmaaktheid. Gelukkig echter, bevat reeds de eerste bladzijde van het geschriftje een korte aanduiding, die ons behoedt voor omvallen van verbazing en bewondering. Een noot vermeldt ‘Diese Denkschrift ist von der Leitung der Städtischen Bücherhallen ausgearbeitet worden, um der bevorstchenden Neuregelung der Gehälter des bibliothekarischen Personales eine sachliche Grundlage zu geben. Maar men vraagt zich grinnikend af, of de autoriteiten, die de ‘Neuregelung der Gehälter’ moesten tot stand brengen, werkelijk naief genoeg geweest zijn, om deze geleerd-heidkramerij voor goede munt op te nemen? De bibliothecaris, die deze lijst zijner eigen voortreffelijkheden in elkander timmerde, had er als verweer tegen een sarcastischen glimlach wel de merkwaardige woorden van Goethe (in een gesprek met Eckermann) aan toe mogen voegen ‘das kann ich ja ruhig sagen, denn ich habe mich nicht selbst gemacht!’
En waartoe dient nu deze overweldigende geleerdheid en wijsheid der volksbibliothecarissen? De onpolitieke grappenmaker H.T. Coutts verklapt ons in dit opzicht het een en ander, dat te denken geeft.
Hoofdstuk 2 van zijn boekje is een gedramatiseerde schets der ondervindingen van een Bibliothecaris in een Public-Library. Verschillende personen passeeren de revue en wedijveren in het doen van de alleridiootste vragen. Een elegant juffertje zegt: ‘Och geef u mij dat boek in dat snoezige bandje’, en een meneer, die bij haar staat, voegt er aan toe: ‘Ja, daar heeft u gelijk in, als ze er snoezig uitzien, zijn ze altijd goed’. Een jong meisje richt zich tot den Bibliothecaris met de vraag: ‘Wil u me even dat boek geven, dat mijn zuster noodig heeft?’ - ‘Welk boek bedoelt u?’ - ‘Ja, den titel heb ik vergeten, maar ze heeft het erg noodig!’ Een andere vrager nadert den assistent en verzoekt hem om een boek, waarvan hij zeker weet, dat het in de boekerij is. Hij weet er echter alleen van, dat het een rood kaft heeft en nogal klein is. Het handelt meent hij over de regeering van Koningin Elisabeth. Alle biographieën van deze vorstin, die hem gegeven worden, blijken echter niet het begeerde boek. Ten slotte vertelt hij, dat hij noodig heeft, de maat der ‘ale-galloon in Elisabeth's time’, en een boekje over oude maten en gewichten, wordt als het gewenschte in dankbaarheid aanvaard. Volgt een meneer, die erg veel last heeft van den rook eener fabriek nabij zijn woning. Hij vraagt den ambtenaar hem te willen raden, wat hij daaraan moet doen. Een juffrouw informeert met meewarige stem naar het adres van den ‘registrar of births and deaths’. Ja, ziet u, ik heb het noodig voor m'n buurvrouw... D'r man is gestorven. En't was toch zoo'n goeie
| |
| |
man. M'n baby was dol op 'm ... en de trotsche moeder begint thans den Bibliothecaris door te zagen over al de voortreffelijkheden en bekoorlijkheden van haar baby. Als de geduldige deze bezoeking overleefd heeft, nadert een jongmensen: ‘Och, meneer, kan u me ook zeggen in welke boeken de volgende personen voorkomen: Becky Sharp, Cordelia, Smike, Sir Mulberry Hawk, Enoch Arden, Abraham Adams, John Silver, Mr. Eden, Lallah Rookh, Dinah Morris, Mile Standish, Caleb Balderstone’. De ‘Librarian’ is een zeer vriendelijk en behulpzaam man, geen moeite is hem te veel om weetgierigheid te bevredigen. Hij pijnigt zijn geheugen, zoekt en zoekt,... na vijf kwartier van noesten vlijt heeft hij het heele stel compleet. Triomfantelijk reikt hij het lijstje den weetgierigen jonkman over, die het zonder veel complimenten aanneemt en zegt: ‘Dank u!... U begrijpt wel, het is voor de prijsvraag in Blank's Weekly’.
De Heer Coutts trekt uit dit alles de zoete conclusie: ‘It will be seen that librarians have unique opportunities of studying as well as assisting the genus homo’. Als hij echter bij deze laatste scene den kwajongen niet onmiddellijk het papiertje uit de handen getrokken en hem bij zijn kraag de deur uit gezet heeft, is hij als psycholoog en als paedagoog geen knip voor zijn neus waard. Ik vrees echter, dat dit niet gebeurd is: hij vindt het geval blijkbaar onschuldig.... Dat hij er in werkelijkheid zichzelf en zijn geheele methode van beheer mee aan de kaak stelt, daarvoor heeft hij in den sentimenteelen sleur der beweging het gevoel verloren.
Ik zou echter den Heer Coutts onrecht doen door hem voor dat alles persoonlijk verantwoordelijk te stellen. Hij heeft zin voor humor, hij lacht, en somtijds waagt hij 't zelfs, den een of ander uit te lachen ... en wie dit kan, is nog niet geheel en al verloren. Zijn minder gelukkige greep is ook voornamelijk het dramatische scenetje, dat ik hierboven vermeldde. De 159 bladzijden van zijn boekje bevatte overigens wel het een en ander, dat grappig is zonder een bitteren bijsmaak, of schoon eenige beperking in omvang aan het geheel ten goede gekomen zou zijn. Ik zal ten slotte hier nog trachten eenige balletjes uit de soep op te visschen, die me bibliotheek-humor lijken van de goede soort, en die zich aansluiten bij het geestige artikel over catalogus-humor, dat een aantal jaren geleden de Heer Boele van Hensbroek in het ‘Tijdschrift voor Hoek- en Bibliotheekwezen’ publiceerde.
Dë Bibliothecaris of Assistent in het uitleenbureau van de Public-Library amuseert zich soms met merkwaardige aanvragen. Iemand, die in den catalogus een boek over bloemen zoekt, meent een bizonder gelukkige vondst te hebben gedaan in John Ruskins ‘Seasame and lilies’. ‘Have you ‘A Joy for ever?’ vraagt een aardig bakvischje. Een haastig juffertje komt voor 't loket en eischt kortweg: ‘Love me for ever?’ Haar vriendinnetje maakt het nog erger. Met een zacht, bedeesd stemmetje smeekt ze: ‘Two kisses?’ Bizonder onbescheiden klinkt het verzoek van een jongen man: ‘I like to have The girl he married’. ‘Have you Lyall's won by waiting’ informeert een ander. ‘No sir, it's out!’ zegt de assistent! ‘Give me any other one by Waiting!’ is het zonder bedenken gegeven antwoord. Buitengewoon zonderling klinkt de vraag van een anderen bezoeker: ‘I like to see ‘The invisible man’ (H.G. Wells); maar nog wonderlijker doet het onbescheiden verzoek aan: ‘Kindly reserve me A Damsel or two’. Een dame, die een mooi dorpje zocht om er haar zomervacantie door te brengen, was blij met een boek, dat den titel droeg ‘Notable Hamlets’. De ontgoocheling was groot, toen ze bemerkte, dat het alleen de portretten bevatte van beroemde toonéelspelers. Een bediende, die voor zijn meester drie klassieke boeken kwam halen had zijn boodschap goed van buiten geleerd; hij stak onver- | |
| |
vaard van wal en eischte: ‘The History of animals’, by Harry Stotle (Aristotle), ‘The works of Joe Cephas’ (Josephus) en Dantes ‘Infernal Comedy’. De Amerikaansche ‘Librarians’ zijn goede verstaanders en hebben maar een half woord noodig, en de bezoeker, die graag hebben wilde: ‘Braddon's Trial of the servant’ werd zonder veel bedenken gelukkig gemaakt
met (den juisten titel) ‘Trail of the serpent’. Volksetymologiën van de zelfde soort schijnen nogal eens voor te komen: ‘From Jessie to Ernest’ (Jest to earnest), ‘With the Immorals’ (With the Immortals'), ‘Essays of a Liar’ (Essay's of Elia), ‘Kiss Auntie’ (Quisante). Het komt in deze volksboekerijen natuurlijk nogal eens voor ‘that a book is lost’. Met een dezer verloren boeken echter was het al heel erg gesteld, het was ‘Twice Lost’. Een andere bezoeker kwam met de alarmeerende mededeeling ‘that he had lost ‘Ten thousand a Year’. Slordige leeners moeten soms worden aangemaand, om aan hun verplichtingen te voldoen. In het volgende ultimatum echter aan een leener, die een bekend boek van Mark Twain niet op tijd had teruggebracht, wordt wel een zeer zware eisch gesteld: ‘Geachte Heer! Indien het “Bankbiljet van een millioen dollar”, door U van de Bibliotheek geleend, niet binnen een week is gerestitueerd, zullen we tot onzen spijt ons genoodzaakt zien, ernstige maatregelen te nemen!’
Dat de zonderlinge vergissingen ook hier niet uitsluitend op rekening van de bezoekers komen, maar dat ook het personeel van de uitleendienst wel eens een bok schiet spreekt van zelf: De Assistent, die, toen hem een boek werd gevraagd over Crustacea, met geleerde gewichtigheid de hand tegen het voorhoofd drukte en peinsde: ‘Laat me eens zien, wie is dat ook weer Crustacea?’ had het in de schoone wetenschap der dierkunde niet ver gebracht, en zijn collega, die Jerome K. Jerome's ‘Three men in a boat’ in den catalogus meende te moeten zoeken bij de werken over scheepvaart, toonde daarmee een min of meer uitgesproken gebrek aan literaire ontwikkeling. Van een overdreven kultuur der professorale eigenschap van verstrooidheid getuigde wellicht het antwoord van een ander Leeszaal-genie. Een bezoeker vroeg hem de ‘Autobiographie van Sir Walter Besant’, en werd aangenaam verrast met de weervraag: ‘Who is the author, please?’
In bibliographische slagvaardheid werd intusschen dit gevviktste trio diep in de schaduw gesteld door een Franschen boekbinder. De Heer Coutts vertelt deze kapitale anecdote, die eigenlijk buiten zijn terrein ligt, misschien om zijn Engelsche collega's te troosten over hun blunders, met de zalvende overtuiging, dat ook het geallieerde broedervolk aan de overzijde van het kanaal weleens heel dom kan zijn.
De Parijsche binder dan kreeg ter binding een exemplaar in 2 deelen van de Fransche vertaling van ‘Uncle Tom's Cabin’. De Fransche titel daarvan luidt: ‘L'Oncle Tom’. En de gelukkige bezitter werd kort daarna aangenaam verrast met twee fraaie bandjes, die met sierlijke lettertjes in gouddruk op den rug de vermelding droegen:
L'ONCLE |
L'ONCLE |
Tom. I |
Tom. II |
Dit tot slot!.. Wie in de bibliotheekgrappigheid van Coutts belang stelt (er zijn nog heel wat andere comische dingen in het boekje) moet het zelf maar verder lezen.
J.D.C. van Dokkum.
| |
| |
| |
Jörgensen, A., Samtida skrifter rörande Sveriges förhållande tili främmande makter och Sveriges krig. Supplement. Helsingfors, 1918. 8o (V, 43).
Jörgensen's verzameling van geschriften betreffende de Zweedsche buitenlandsche politiek en oorlogvoering bevat een lijst van pamfletten en boeken, aanwezig in de Universiteitsbibliotheek te Helsingfors, welke verschenen zijn in de jaren 1601-1788. Zij is bedoeld als een supplement op de verzamelingen van G.E. Klemming (Kungliga Bibliotekets Handlingar, III-V, 1881-'83, en XI-XIII, 1888-'89), die een opsomming geven van het in de Kon. Bibl. te Stockholm over het genoemde onderwerp aanwezige bronnenmateriaal. Daarop verschenen reeds vroeger de supplementen van C. Snoilsky (K.B. Handl. XIV, 1891), die de Koninklijke Bibliotheek te Dresden doorzocht, en van J.A. Almquist (K.B. Handl. XXIII-XXV, 1900-'02), die een onderzoek instelde in de bibliotheken van Kopenhagen, Den Haag, Leiden en St. Petersburg. De arbeid van Jörgensen levert een onmisbare aanvulling van hetgeen zijn voorgangers verricht hebben. Voor beoefenaars van de Zweedsche geschiedenis is degeheele collectie te Helsingfors ongetwijfeld van belang. Enkele nummers echter verdienen ook de aandacht van hen, die zich met de Nederlandsche historie bezighouden. Daartoe behoort allereerst een te Hamburg in 1619 in het Duitsch gedrukt reisverhaal (104 blz.) van den tocht, dien de Zweedsche gezant Johan Skytte in 1618 naar Denemarken, Nederland en Engeland maakte, vermeerderd met een plaatsbeschrijving der bezochte streken. Uit 1644 is er een pamflet getiteld Folgende Puncta haben die Hollandische Ambassadors proponiret (4 blz.), bevattend een voorstel aan den Deenschen Koning gedaan met betrekking tot den Sondtol. Aan de gebeurtenissen van 1657 herinneren een Discurs zwischen einem Hollander und einem Dennemarcker uber den Zustandt dieser gegenwertigen Zeit, durch einen Liebhaber, aus dem Holländischen ins Hochleutsche versetzet (gedruckt im Jahr 1657)
en Zwey Gespräche: welche zwischen Einem Holländer und Einem Dähnen über dieser Zeiten Zustand gehalten, aus dem Holländischen ins Teutsche übersetzet (erstlich gedruckt zu Leyden, bey Simon van der Pars, anno 1657.) Vgl. Knuttel, nos. 7831, 7832. Van Zweedsche zijde is er uit 1659 een geschrift (10 blz.) getiteld: Artes Hollandicae Detectae ex particula literarum Sueci cujusdam ad Amicum Anglum scriptarum, mense Februario 1657. per Liberium Verum, MDCLIX. Aan de reis van Cojet naar den Haag in 1660 herinnert diens memorie: Seiner Kön. Maj. zu Schweden Extraordinar Abgesandten, Herrn Petri Julii Coyet, Rittern, etc. Memorial und Proposition, Welche Er Denen Hochmögenden Herrn Staaten von Holl- und West-Frieszland Schriftlich übergeben. In Gravenhaag den 7. 17. Martii Anno 1660 (vgl. Knuttel, no. 8316) en het antwoord daarop van hetzelfde jaar: Antwort Der Hochmögenden Herren Staaten Generalen, der Vereinigten Provintzen auff die Proposition des Herrn Cojets, Extraordinarii Deputirten Sr. Maytt. zu Schweden, so Er an Ihre Hoch Mögend, gethan, aus dem Holländischen ins Hoch-Teutsche übersetzet, M.DC.LX. De beraadslagingen van het jaar 1666 tusschen de Zweedsche regeering en onzen gezant Ysbrands zijn neergelegd in een pamflet van dat jaar: Continuation Der Conferenzen Zwischen denen Königl. Schwedischen Ministris zu Stockholm, und dem Herrn Yszbrands, Gesandten der vereinigten Niederlande (vgl. Knuttel, no. 9262). Een vertaling uit het Latijn (zie Knuttel, no. 10850)
is de in het Duitsch weergegeven rede van den Zweedschen gezant van 27 December 1672, na zijn terugkeer uit Engeland in de
| |
| |
Staten-Generaal uitgesproken over de mogelijkheid van vrede: Ihrer Königlichen Mayestät in Schweden Extraordinari-Gesandschafft Vortrag ... bey Versamlung derer Hochmögenden Herren General-Staaden etc. (1673). Eveneens van 1673 is het Inständiges Erinnern derer Königl. Dennemärckischen und Chur-Brandenburgischen Ministrorum im Hage, An die Herren General-Staten, damit sonder ihren respective Vorbewust oder Communication im Frieden zwischen Dennemarck un Schweden fernere Handlung mit Frankreich und England nicht möchte fortgesetzt werden. Hiermede is de reeks pamfletten die voor onze geschiedenis beteekenis hebben, ten einde. De betrekkingen tusschen Nederland en het Noorden verslapten weldra. Alleen is uit 1781 nog te vermelden een octavo-boekje van 16 bladzijden getiteld: Eyra Bref Ifrån Haag, Paris, Köpenhamn och Stockholm; Införde i Hamburgs Nya Poliliska Journal För Iunii Månad, och derutur öfversatte. Stockholm, Tryckt hos Joh. Chr. Holmberg, & L.W. 1781. Verder dan 1788 gaat de lijst van Jörgensen niet.
A.G. van Hamel.
| |
Bokägarmärken i Finland. Utgivna av Arne Jörgensen. Helsingfors 1916. Frenckellska Tryckeri-Aktiebolaget.
In Carlander's werk over de Zweedsche ex-libris wordt Finland niet behandeld. Deze leemte vult Jörgensen aan door ons een rijk geïllustreerde collectie Finsche ex-libris te bezorgen. Dat tot dusverre nog geen Finsche verzameling bestond, is begrijpelijk. Het bibliotheekwezen, ook het particuliere, werd in Finland eerst tegen het einde der negentiende eeuw van beteekenis. De eigendomsmerken in boeken werden eerst in dien tijd in ruimer kring gebruikelijk. Jörgensen geeft uit vroeger eeuwen enkele voorbeelden van particuliere stempels, op boekbanden aangebracht, vooral door geestelijke neeren, en van heraldische ex-libris, stammende uit adellijke bibliotheken. De symbolische ex-libris beginnen in den modernen tijd. Er zijn erbij, die het algemeen karakter van den eigenaar en diens werkzaamheid weergeven, terwijl andere een sterk individualiseerende bedoeling hebben. De bundel laat bij wie hem doorgebladerd heeft, den indruk achter, dat de ex-libriskunst in Finland nog niet een bijzonder hoog standpunt bereikt heeft. Er is veel onbeholpens bij. Eerst uit de allerjongste producten van deze kunst spreekt hier en daar een artistieke persoonlijkheid van eenige beteekenis. Invloed van de kunst van het affiche is in deze nieuwste boekmerken niet te miskennen. Wat ons bij het beschouwen der twintigste-eeuwsche Finsche ex-libris vooral treft, is het sterk uiteenloopend karakter van het werk der vertegenwoordigers van de twee elementen, die de Finsche natie vormen, het Germaansche (Zweedsche) en het Oeral-Altaïsche. In compositie, styleering en verbeeldingskracht winnen de laatste het verre van de eerste. Bij kunstenaars als Ilmari Haapakoski, Bruno Tuukkanen, fru Anna Kaïla kan zelfs de beste der Zweedsch-Finsche ontwerpers, Axel Haartman, met geen mogelijkheid halen. Met belangstelling mag men afwachten, wat dit eerst sedert kort ontwaakte Aziatische element der Europeesche samenleving voor den groei der kunst worden zal.
A.G. van Hamel.
| |
| |
De Société des Bibliophiles et Iconophiles de Belgique zendt ons haar Annuaire de 1920. Behalve de rubrieken die het interne leven van de Vereeniging raken brengt het eenige mededeelingen en opstellen die ook voor wijder kring van belang zijn.
Er is een commissie benoemd die een inventaris zal maken van alle incunabelen die in België bewaard worden. Voorzitter van die commissie is de heer H. de Backer, president van de bovengenoemde Vereeniging, secretaris de heer A. Vincent, ambtenaar aan de Kon. Bibl. te Brussel. De heer Louis Polain, die datzelfde werk voor Frankrijk onder handen heeft, zal de redactie van den catalogus op zich nemen. Wij zijn benieuwd naar de resultaten van dit onderzoek dat stellig veel onverwachts aan het licht kan brengen. Een praatje over Incunabels en de beteekenisvan goede inventarisatie en beschrijving er van door denzelfden heer Polain, brengt uit den aard der zaak niet veel nieuws, maar kon, vlot geschreven als het is, plaats in een meer gelezen tijdschrift vinden. De overige opstellen behandelen onderwerpen van lokaal belang; zoo geeft A. Moyaux eenige inlichtingen omtrent de eerste uitgaven van Ch. de Coster's Ulenspiegel, schrijft H. de Backer over de oorspronkelijke uitgave van de Lettres Persanes van de Montesquieu, die zooals men weet, in 1721 te Amsterdam gedrukt werd. Er zijn 10 uitgaven van dien datum en één er van moet de eerste geweest zijn. Heel belangrijk is het resultaat natuurlijk niet.
De schrijver vindt evenwel gelegenheid den gehaten Hollanders een smeer uit de pan te geven door zijn artikel te besluiten met de volgende aanhaling, uit de ‘Voyages’ van denzelfden auteur, eerst in 1897 uitgekomen, die met het vraagstuk zelf natuurlijk in niet het minste verband staat. Maar 't was te verleidelijk!
‘J'y ai trouvé des impressions sur les Hollandais que j'ai jugé intéressantes à noter.
La ville d'Amsterdam, écrit-il a réduit ses obligations à 2 ½ p.c. de revenu au lieu de 4, et même elle a certaines rentes à 2 p.c. Il est vrai qu'elle a fait cette réduction en offrant le remboursement à ceux qui ne voulaient pas s'en contenter, mais quand on a voulu toucher, on a dit qu'il n'y avait pas d'argent.
Les Hollandais ont deux sortes de rois: les bourgmestres qui distribuent tous les emplois ... les autres rois sont le bas peuple, qui est le tyran le plus insolent que l'on puisse voir.
Tout ce qu'on m'avait dit de l'avarice, de la friponnerie, de l'escroquerie des Hollandais, n'est point fardé. C'est la vérité pure. Je ne crois pas que depuis un homme célèbre appelé Judas, il n'y eut jamais en un juif plus juif que quelques-uns d'entre eux. Comme ils sont accablés d'impôts, il faut qu'ils aient de l'argent par toutes voies. Ces voies sont: l'avarice et la rapine. Le coeur des habitants du pays qui vivent du commerce est entièrement corrompu. Ils ne vous rendront pas le moindre service parce qu'ils espèrent qu'on le leur achètera.’
En dan besluit hij:
‘Voilà une lettre hollandaise moins camouflée que les lettres persanes, qu'en passant j'ai cru intéressante de signaler.’
Zie daar de beminnelijke oppervlakkigheid van den franschen vluchtigen bezoeker van vreemde landen (hij is te Amsterdam niet geweest), zooals we haar ook tegenwoordig nog herhaaldelijk kunnen bewonderen. Voor de hand van den heer de Backer had meer gelegen weer te geven wat de Montesquieu in de Lettres Persanes zelfvan de Hollanders schreef:... ‘Tout près de là sont les historiens de cette autre reine de la mer, la république de
| |
| |
Hollande, si respectée en Europe, et si formidable en Asie, où ses négocians voient tant de rois prosternés devant eux’ - maar dat was niet zoo interessant geweest.
N.
Winkler, T.T. Geïllustreerd handwoordenboek voor de grafische vakken. Groningen, A.W. Spiering & Zoon (1921). 8o.
De samensteller, welbekend als auteur, in typografische kringen, heeft dezen arbeid ondernomen om vakgenooten in de practijk behulpzaam te zijn. Vandaar dat hij het elementaire als bekend veronderstelt en zijn boek vaak slechts van betrekkelijke waarde is voor hen, die buiten het bedrijf staande, zich willen orienteeren omtrent de beteekenis van een of ander vakwoord. Maar, om een schooischen term te gebruiken, voor meergevorden is het uitnemend.
J.W.E.
|
|