had eene inspectie plaats door het duitsche civiele bestuur; in het hiervan opgemaakte rapport, dat tegen de bedoeling later in handen van de Belgen is gevallen, wordt geconstateerd, dat de Belgen alles opzettelijk laten zooals het is, om later als bewijs te strekken voor de duitsche barbaarschheid. Men moet dus door bevoegde personen den toestand nauwkeurig vaststellen, en daarna wat orde brengen. De civiele administratie wilde dus eenerzijds niet aansprakelijk zijn voor wat de militairen hadden gedaan, anderzijds overdreven voorstellingen van Belgische zijde tegengaan.
De ambtenaar Ernest Jäger, met 't een en ander belast, stelde een uitvoeriger rapport met photographische afbeeldingen op, dat later bij de overhaaste ontruiming is achtergelaten, en een elftal van deze photo's zijn nu door Brassinne in de grootere reeks opgenomen. De overige zijn in November 1918 na het vertrek van de bezetting gemaakt door den heer Le Paige, voordat het universiteits-personeel weer in het gebouw werd toegelaten.
Wat men ziet, wordt in weinige woorden aldus beschreven: geledigde kasten, verscheurde boeken en papieren, verstrooide verzamelingen, gebroken en beschadigde instrumenten, sporen van zinnelooze vernieling en van handige diefstal en roof. Voorts overal leege flesschen en een onbeschrijfelijke massa vuiligheid van de ergste soort. De stank in al die zalen moet zoo ontzettend zijn geweest, dat zij, die ze het eerst geinspecteerd hebben, er een afschuwelijke heugenis van hebben en zich afvragen, hoe daar menschen zich in hebben kunnen ophouden; nog is die lucht niet geheel verdwenen. In de kamer van den ‘professeur de travaux graphiques de la faculté technique (pl. 13), vormde het vuil en de rommel een laag van 50 cm. hoogte. Overal, ook in de niet voortdurend bezette localen, waren deurenen vensters ingeslagen, zoodat er toch te allen tijde soldaten uit de omgrenzende gebouwen konden binnendringen en plunderen. En behalve door soldaten - dit kan de Bibliothecaris bewijzen - zijn opzettelijke inbraken en plunderingen verricht door het Lazaret-personeel van Dusseldorf en door den directeur daarvan, die o.a. zijn ingebroken in de zaal Wittert, een museumzaal, en daar stelselmatig tal van kunstvoorwerpen, tapijten, schilderijen, aardewerk, meubelen, antiquiteiten hebben ontvreemd, en de kleinere penningenkast hebben opengebroken; bij het forceeren van de grootere zijn ze gestoord. Ook aan den heer Jäger zelf, die in 1917 orde moest brengen, worden verdere ontvreemdingen ten laste gelegd; zijn eigen photographie en die van 1918 geven hier een zekeren grondslag voor vergelijking.
Voor ons zijn de afbeeldingen van de bibliotheeklocalen, de museumzaal in 1917 en 1918, de penningkasten, en het bureau van den Bibliothecaris van belang. Jäger's photo toont wel sterk, hoe onhebbelijk de indringers diens papieren dooreen gesmeten hebben; uiterlijk is dit in 1918 weer een beetje in orde gebracht.
De volgende afbeeldingen toonen de zalen van physiologie, die, lang gespaard waren, maar nog kort voor de ontruiming door de soldaten vernield zijn.