Het Boek. Jaargang 10
(1921)– [tijdschrift] Boek, Het–
[pagina 285]
| |
In- en uitvoerrechten op boeken en papier gedurende de 17e en 18e eeuw in Zuid-Nederland.I.Om de opstandige Noordelijke provinciën te treffen verbood het Spaansche bestuur aan zijn onderdanen in Zuid-Nederland met de rebellen nog langer handelsbetrekkingen te onderhouden. Dit was voor de Spaansche Nederlanden echter veel nadeeliger dan voor de Vereenigde Provinciën zelf, en al spoedig zag het Spaansche bestuur zich genoodzaakt naar een middel te zoeken om den handel met Noord-Nederland toch toe te laten, zonder evenwel het vroeger verbod in te trekken. Dit middel vond men in het toekennen van de zoogenaamde ‘licenten’, vergunningen, die zekere kooplieden zich tegen klinkende munt konden aanschaffen om, niettegenstaande het verbod, toch met den vijand handel te drijvenGa naar voetnoot1). Evenals het sluiten van de grenzen voor den handel mocht het stelsel der licenten niet langer duren dan de oorlog tusschen Spanje en de Vereenigde Provinciën. Ze waren immers alleen bedoeld als een tijdelijke maatregel van verweer. De Spaansche regeering ging daar mettertijd evenwel andersover denken. Langzamerhand beschouwde ze de licenten als gewone rechten op uit- en invoer, berekende ze volgens vaste tarieven, veralgemeende ze en paste ze niet enkel op de koopwaren uit de opstandige provinciën toe, maar ook op al wat uit andere landen kwam. De licenten werden langzamerhand tot een soort van regelmatigen toldienstGa naar voetnoot2). Dit verwekte groot misnoegen onder de Zuid-Nederlandsche bevolking, vooral te Antwerpen waar de vrijhandel steeds verdedigers vond, maar zoolang de oorlog met Holland voortduurde, wist Philips IV zijn menschen te paaien met de belofte, dat de licenten, die enkel een middel tot schadeverhaal op den vijand waren, zouden afgeschaft | |
[pagina 286]
| |
worden zoodra de vijandelijkheden een einde namen. Toen in 1648 de vrede te Munster eindelijk tot stand kwam, liet de Spaansche vorst de tolrechten echter onveranderd voortbestaan. Dit verwekte heftig verzet. Te Antwerpen kwam het zelfs tot opstootjes. De staten, vooral die van Braband, eischten de afschaffing der licenten, en wat de koning ook beproefde om de ontevredenen met een kluitje in het riet te sturen, hij moest ditmaal wel toegeven. Hij schorste tijdelijk het innen dier tolrechten. Op verzoek van de staten van Braband werden ze afgeschaft voor de koopwaren, die langs de Schelde vervoerd werden (4 Juli 1648) en op remonstrantie, gedaan bij de burgemeesteren, schepenen en raad der Stad Antwerpen, werden zij ook afgeschaft voor de waren, die over land verzonden werden (29 Juli 1648)Ga naar voetnoot1). Op aandringen van de Staten van Vlaanderen berichtte de gouverneur Aartshertog Leopold Willem uit het kamp van Dowaai, dat de afschaffing der licenten niet alleen Braband maar ook Vlaanderen gold (20 Augustus 1648)Ga naar voetnoot2). Zes jaren later werden ze echter weer ingevoerd. De Staten van Braband hadden alle middelen ingespannen om dit te beletten maar te vergeefs. De gouverneur belastte een commissie van enkel rechtsgeleerden en financiers met het onderzoek van het vraagstuk der invoerrechten. Ze deed dit in een geest van protectionisme, die den koning welgevallig moest zijn. De commissie vond bovendien groote kracht voor haar anti-vrijhandelsgczinde redeneeringen in het feit, dat de Vereenigde Provinciën niet ingingen op Spanje's voorstel om wederkeerig de goederen, die uit het Zuiden naar het Noorden werden verzonden, van inkomrechten vrij te houden. Bij de onderhandelingen over het verdrag van Munster daarover door de vertegenwoordigers van Philips IV gepolst, verklaarden de gezanten der Vereenigde Provinciën, dat zij in de afschaffing der invoerrechten in Holland niet konden toestemmen. Te Mechelen werd er op initiatief der Belgen, in 1652-53, een conferentie gehouden onder afgevaardigden van Noord en Zuid om die kwestie te behandelen, doch de Hollanders bleven op hun protectionistisch standpunt, en nu kon Philips IV heel gemakkelijk het zijne verdedigen. Op 12 October 1654 werden de licenten van vóór 1648 hersteld en tevens werd er aangekondigd, | |
[pagina 287]
| |
dat er nog andere zouden bijgevoegd worden ten einde eenheid in het stelsel te brengen en de belangen van al de nationale nijverheden te behartigenGa naar voetnoot1). Nu werden er de eene na de andere een heele reeks ordonnanties uitgevaardigd, die het stelsel der in- en uitvoerrechten voortdurend uitbreidden. In 1670 werden al die afzonderlijke tarieven samengesmolten in één algemeen tarief, dat behoudens enkele wijzigingen jaren lang de grondslag bleef van ons tolstelsel. Vóór de afschaffing der licenten in 1648 werden de boeken en drukwerken er ook en wel tamelijk zwaar door getroffen. De ordonnantie en lijst op het lichten der licenten in het kwartier van Gent vergen o.a. voor ‘boecken, ghedruckte boecken, oude ende nieuwe, ende alle printerije van de weerde van 100 guldens’ 6 gulden bij het inkomen en 0.6 stuivers bij het uitvarenGa naar voetnoot2). Toen in 1654 de licenten hersteld werden, waren die op de boeken er aanvankelijk niet bij, doch weldra zouden ze ook op de ‘lijsten’ der bij in- en uitvoer belastbare koopwaar verschijnen. Dit gebeurde naar alle waarschijnlijkheid in 1665. Nergens vonden wij voordat jaar een ordonnantie of plakkaat dergelijke rechten betreffendeGa naar voetnoot3), doch uit tal van brieven en oorkonden berustende in het archief van het Museum Plantin-Moretus weten wij met zekerheid, dat in 1665 zware 'asten op den invoer van boeken werden gelegd. Dit bracht onder onze drukkers en boekhandelaars een licht te begrijpen opschudding te weeg, en de bescheiden, die daaropbetrekking hebben achten wij belangwekkend genoeg om ze hier te bespreken en waar het past mede te deelen als een bijdrage tot de geschiedenis van het Belgisch boekwezen in de 17e eeuw. Het waren de Brusselsche boekhandelaars, die blijkbaar de kat de bel aanhingen en hun collega's in de andere steden opriepen om zich niet hen te verzetten tegen de nieuwe taksen. Op 24 Juni 1665 schreef François Foppens I over die zaak aan Balthasar Moretus II, die van 1641 tot 1674 aan het hoofd der Plantijnsche drukkerij stond, en op 27 September 1644 door Philips IV tot aartsdrukker was aangesteld. Dien brief hebben wij niet teruggevonden, maar uit het antwoord, dat Balthasar Moretus er op gaf en waarvan de copij bewaard bleefGa naar voetnoot4), | |
[pagina 288]
| |
weten wij dat Foppens aan Moretus het ontwerp stuurde van een aan de regeering te richten rekwest tegen de nieuwe rechten, met verzoek het door de Antwerpsche confraters te laten bespreken en onderteekenen. Moretus beraadslaagde met Jacob van Meurs, Hieronymus en Jan Baptist Verdussen, Cornelis Woons, Arnold van Brakel en Engelbert Gymnicus, de voornaamste Antwerpsche drukkers van dien tijd. Ze waren het eens om het voorstel van F. Foppens aan te nemen, maar brachten eenige wijzigingen toe aan het uit Brussel ontvangen protest-ontwerp. Zekere redenen in decopij van Foppens opgegeven verkozen zij liever mondelings te laten gelden. Ziehier wat Balthasar Moretus daarover aan Foppens schrijft: ‘Monsieur, Ick hebbe wel ontfanghen de twee brieven, die Ul. my up ghisteren gheschreven heeft; den eenen par bode, & den anderen door den sone van Sr Arnauld van Brakel, met de copye van het formulier van de certificatie, die soude dienen om de lasten op de boecken te exerceeren. Ick hebbe terstont alles ghecommuniceert met sommiglie van de principaelste boeckvercoopers alhier & hebben goet ghevonden de selve certficatie te stellen & te tceckenen, soo ghelyck dier hier mede originelyck synde. De andere redenen, in de copye ghestelt en hebben niet goet ghevonden testellen; maer sullen deselve wel mondelinck wel moghen & dienen aenghedient te worden; als mede oock dat alleenlyck ten tijde van oorloghe eenighe meerdere lasten betaelt syn gheweest op naeme van Licentien, sonder dat ten tijde van vrede iet meer als de ordinarische koninckx-tollen betaelt syn gheweest.’ Foppens had in zijn ontwerp waarschijnlijk voorgesteld om de rubricataGa naar voetnoot1) voor sommige geestelijke orders bestemd rechten te laten betalen. De Antwerpsche collega's waren geen voorstanders van dit voorstel. ‘Aengaende de certificatie nopende de rubricata van de particuliere ordres, daer van hebben gheraden ghevonden gheene mentie te maecken, want als de boecken vrij sullen wesen soo sal dat van alle soorten van boecken verstaen moeten worden. Oock sal konnen aenghedient worden de confusie, die door sulcken particulire belastinghen soude comen te geschiden. Want ghelijck die rubricata beneffens andere boecken in eene baele ontfanghen worden soo soude daer wt volghen dat nootsakelyck alle baelen op de frontiren in het incomen gheopent souden moeten worden, om te sien oft daer eenighe alsulcken rubricata soude in bevonden worden, het dw. beneffens de confusie oock eene ruine voor de boecken soude causeren, die in het | |
[pagina 289]
| |
openen lichtelijck bederven oft oock onder malcanderen in confusie souden gheraken’Ga naar voetnoot1). Van de verklaring door de voornaamste Antwerpsche boekverkoopers onderteekend bezit het Plantijnsch archief insgelijks een afschrift. Wij laten het hier volgen: ‘Nous soubsignez marchands Librairs & Imprimeurs certifions & attestons, que pour lentree & sortie de livres dans et dehors ce pays, vers tous quartiers que ce soit durant le temps de Paix, iamais n'avons payé autre droit ou imposition que les tolles ordinaires. Aussy certifions, que dans les Livres des Comptes de nos Ancetres & predecesseurs, nous ne trouvons iamais avoir esté payé pour la sortie & entrée des susdit livres, autres droits ou imposts, que les susdits tolles ordinaires. Pour demonstrance de la quelle franchise de tout temps a esté la coustume, & encores est observée de marquer par dessus les balles le mot Libri ou Livres, a fin que par tous endroits ils puissent passer francs & libres. En foy de quoy avons signé cet escrit a Anvers ce 25 Juin 1665, Balthasar Moretus, Jaques van Meurs, Jeronimus Verdussen, Joannes Baptista Verdussen, Cornelis Woons, Arnaud van Brakel, Engelbert Gimmicus.’ Deze pogingen van de boekhandelaars om de inkomrechten te weren bleven vruchteloos. Dat leert ons een schrijven van Balthasar Moretus op 6 Maart 1666 gericht aan den boekhandelaar Jan Busens te Keulen. Hij laat weten, dat hij van ‘het opus van Beyerlinck Theatrum’ geen exemplaren meer bezit, maar dat ‘hetselve tot Lyons herdrukt is’Ga naar voetnoot2) en hij van daar eenige exemplaren ontboden heeft. ‘Maer, voegt hij er bij, alsoo hier tot Brussel, door de heeren van de Finantie eenen leest is opghesteldt op de boecken die incomen souden, van vier ende ses ghuldens op ieder honderd pondt ghewicht, soo sal ghenootsaeckt syn te contramanderen van deselve niet te seynden: want wy onse rekeninghe daer aen niet en soude connen venden’Ga naar voetnoot3). Dit inkomrecht van 4 en 6 gulden op de 100 pond boeken werd dus kort voor 6 Maart 1666 in gebruik gebracht, vermits Moretus het nog niet kende toen hij de exemplaren van Beyerlinck's Theatrum bij J.A. Huguetan en M.A. Ravaud te Lyon bestelde. | |
[pagina 290]
| |
De boekhandelaars gingen voort met zich te verzetten tegen die rechten, die zij voor onwettelijk hielden. Balthasar Moretus vertelt aan Jan Busens een en ander van dit verzet en vraagt hem zelfs inlichtingen, die hem in den aangebonden strijd konden behulpzaam zijn. Om desen last af te doen, soo doen allen de boeckverkoopers van de steden in dese Landen groote diligentie, om te thoonen dat de boecken in alle quartiren altijt van alle lasten vry gheweest hebben. Ist dat Ul. ons eene autentique attestatie kost procureren waer bij soude blycken dat de boecken in Duytslandt ende het gheheel keiseryck gheene lasten en betaelen, soude seer dinstich syn om desen last alhier te helpen afdoen, ende de correspondentie te beteren te kennen continueren’Ga naar voetnoot1). Die inkomrechten waren een ernstige belemmering voor den boekhandel. Wij hooren daar scherpe en bittere klachten over in de correspondentie der gebroeders Hieronymus en Jan Baptist Verdussen, die loopt over de jaren 1669-72, en waarmede de verzamelingen van het Museum Plantin-Moretus onlangs verrijkt werden. Op 19 April 1669 schrijven de Verdussen's aan Jan Jansen van Waesberge en zijn vennoote, de weduwe van Elizeus Weyerstraet, te Amsterdam, dat zij hun wegens de ‘licenten’ niet veel bestellingen durven doen. ‘Wij hebben UI. catalogus oversien, waer in bevinde wel eenighe boecken die wij souden begeeren, dan om de groote swaere licenten die men hier op 't fort Ste MarieGa naar voetnoot2) noch doet betalen soo en vinde noch niet gheraden veel te ontbieden, alsoo men hier vaste hope heeft, dat die rechten hier niet langhe meer cours en sullen hebben, en welhaest mochten afghedaan wesen, alsoo die tegen recht ende met ghewelt sijn opghestelt gheweest, oversulcx soo vinden gheraden dat wy nu noch maer een weynich gheassorteert te wesen, tottertyt dat wy sullen sien oft dat dese swaere licenten hier te lande sullen afgaen ofte wel sullen moeten blyven’. Het onderzoek der verzonden boeken ging ook met allerlei onaangenaamheden gepaard. Was de gewichtsopgave niet nauwkeurig, dan werden de boeken eenvoudig verbeurd. De Verdussen's verzoeken J. Jansen van Waesberge in denzelfden brief om het pak, dat hij hun zenden moet, eerst goed te wegen, ‘ende het ghewicht op het pack (te) stellen, om geen rusie hier op de licenten te crijgen, alsoo het goet aldaer seer lichtelycke confisqueren, soo het maer qualyck en is aengegheven’. Dat dit alles noodlottig werkte op den boekhandel, kunnen wij ons | |
[pagina 291]
| |
gemakkelijk voorstellen. Ook vernemen wij zoowel uit de brieven van Balthasar Moretus als uit die van de Verdussen's, dat er te dien tijde in België een ware crisis van het boek heerschte. De eerste schrijft o.a. aan den boekhandelaar Frederik Leonard te ParijsGa naar voetnoot1) (2 October 1665): ‘peu a peu ie me veux defaire des livres noirs, remarquant que le commerce de livres en ces quartiers icij est si gasté, que ie n'en aij point grand envie’Ga naar voetnoot2). De Verdussen's zeggen het in een brief aan den Francforter boekhandelaar Jan Baptist Schönwetter (23 Juli 1669) nog veel uitdrukkelijker. Ze hadden maar altijd op een afschaffing of vermindering der inkomrechten gehoopt, maar totnogtoe te vergeefs: ‘Nous avions pensé que les droits sur les livres en ce pays auroijent bientost cessé, ou au moins esté diminué, mais jusques a jourd'huy il n'y a icy aulcun changement en cela, encore que je entend encor de jour en jour le schangement. Dieu veuil donner qu'ils porroyent bien tost cesser, ou autrement la négoce de la librairie (et aussi tous autres) seront ruiné et gasté, car les droits qu'on nous faict maintenant paijer sont trop excessifs et principalement les livres ne peuvent payer tants mauvais frais, car on mette la plus parte d'jcelles sur le gamier, au lieu des les pouvoir vendre incontenent comme autres marchandises.’ Op het einde van November 1669 werden de rechten op de boeken toch eenigszins verminderd. De Verdussen's laten het op 9 December 1669 aan J.B. Schönwetter weten: ‘Passé 14 jours sont icij les licentes et nouveaux droits sur les livres un Peu diminué, payant maintenant les livres que 30 patt. du cent, au lieu de 40 patt. decy devant en sortant, èt entrant en ce pays 3 flor. du cent au lieu de 4 florins decy devant, tellement que en l'entrée les livres payent encore le double de la sortie ce que jugons estre contre toute raisons, mais nous ne pouvons a l'encontre, il nous faudrat avoir patience en cela.’ Uit die vermindering der rechten besloten de Verdussen's, dat er nu geen spraak meer zou zijn van totale afschaffing en zij lieten er zich dan ook toe bewegen om zekere boeken, die ze wegens de ‘licen- | |
[pagina 292]
| |
ten’ in het buitenland niet hadden willen bestellen, nu toch maar te laten komen: ‘Puisque avons maintenant veu ceste diminution sur les licentes dedans les livres, et en quelque peu des autres marchandises, nous jugons maintenant qu'il n'y at aulcune apparence que les dits licentes cesseront en longtemps de tout. Tellement que ceste servirat pour vous prier de nous vouloir envoyer par la premier commodité par terre ou eau les livres cij bas mentionnés, lesquelles avons cy devant differé de laisser venir a cause des dites licentes.’ Nochtans stapten ze niet voor alle buitenlandsche boeken over de bezwaren der ‘licenten’ heen. Uit een brief aan de eerzame Jouffrou SchippersGa naar voetnoot1) te Amsterdam leeren wij dat de Verdussen's zich toch, niettegenstaande de vermindering, nog op de hooge invoerrechten beroepen om zekere overeenkomsten niet als bindend te beschouwen en sommige uitheemsche boeken te weigeren. Deze brief, waaraan wij de volgende passage ontleenen, is gedagteekend II December 1669: ‘Nu wat belanght eenige negotie van vier hondert guldens die ick met myn Swager Cornelis WoonsGa naar voetnoot2) voor hadde met hem (den pas overleden man van Jouffrou Schippers) te handelen, en syn daer over niet absoluet d'accord geweest, en dat om redenen van de sware licenten die men hier te lande noch op de boecken moet betalen, soo is het daer bij gebleven, dat wij dito partije boecken eerst souden ontbieden en aennemen, als de licenten soude hier te lande afgedaen wesen ... Nu alsoo de licenten hier te lande blyven gaen, en gheen apparentie en sien dat die coorts sullen comen te cesseren hoewel dat noch groote spraecke van is, soo is desen dienende om Ul. (volgens dat wy met Ul. man d'accord van prijs waren) te bidden ons alleen ten eersten over Utrecht te willen afsenden dese onderschreven boecke tot prys ende conditie van die ten eynde van een jaer te betaelen, gelyck hier onder hebben by gestelt ende van meerder getal derselve en noch eenige andere soorten sullen wy dan voorders noch scrijven, soo haest de licenten hier te landen sullen afgedaen wesen, waertoe noch goede apparentie schijnt te wesen, want soo langh die licenten hier te lande soo hoogh op de boecken blyven staen, soo en mogen wy hier van grootter getal niet sprecken te laten comen, alsoo de licenten te hoogh comen ende met de profyten doorgaen, soo dat men nu maer mandekens moet laten comen tot dat de licenten mogen afgedaen syn, dwelck Ul. dient tot Ul. governo.’ | |
[pagina 293]
| |
De tolrechten op de boeken werden het jaar nadien nog eens gewijzigd, zooals blijkt uit het Tarif pour la leveé des droits surles marchandises, manufactures, en Denrées, entrant ou sortant le Royaume de France, Pays cedé et autres uitgevaardigd op 18 Juli 1670Ga naar voetnoot1). Er moest nu geheven worden, bij invoer 3 gulden, en bij uitvoer 1 gulden 10 op de ‘livres in albis ou non liés, y compris toutes sortes de papiers imprimés, excepté les images, printes, & cartes géographiques, le cent pesant.’ Het invoerrecht is 5 gulden en het uitvoerrecht 1 gulden 5 voor de ‘livres liés, tant vieux, que nouveaux, le cent pesant.’ Het volgend jaar werden die rechten alweer wat verminderd. Uit de Estat de Moderation van 2 December 1671Ga naar voetnoot2) vernemen wij dat er voor ongebonden boeken en andere druksels, met uitzondering van Prenten en kaarten een recht van 1 gulden 10 zoowel bij den in- als bij den uitvoer werd geïnd. Het uitvoerrecht bleef dus gelijk terwijl het invoerrecht werkelijk daalde. De gebonden boeken zoo oude als nieuwe betaalden nu 3 gulden bij den invoer en 1 gulden bij den uitvoer. Het is weer anders in het Etat ou Tarif des Droits d'Entrée & sortie sur les marchandises, manufactures et denrées van 21 December 1680. De niet gebonden boeken betalen daar bij den in- en uitvoer 1 gulden, de gebonden boeken, zoo oude als nieuwe, 2 gulden bij den invoer, en 15 sols bij den uitvoerGa naar voetnoot3). Op 15 November 1697 verscheen een Récopilation des Estats de modération dérogatoires au tarif du 18 Juillet 1670, waarbij de invoerrechten zoowel voor gebonden als ongebonden boeken werden afgeschaft en de uitvoerrechten op 15 sols gebracht.
Wordt voortgezet. Maurits Sabbe. |
|