Het Boek. Jaargang 10
(1921)– [tijdschrift] Boek, Het–
[pagina 294]
| |
Varia.Een 80-jarig bibliograaf in nood.Hugo Hayn, de auteur van de Bibliotheca germanorum erotica et curiosa, in 1912-14 in 3e uitgaaf verschenen, en andere bekende bibliografische werken, is bijna 80 jaar oud (geb. 2 Jan. 1843), gedeeltelijk verlamd, ziek en gebrekkig, en lijdt bittere armoede. Zonder inkomen, met luttele ondersteuning, kan hij zelfs huur en kost in het asyl, waar hij woont, niet meer betalen. Zijn er ten onzent bibliografen of bibliophilen, die hier iets willen doen? Zijn adres is: Dresden-N. Heinrichstr.: ‘Stadt Görlitz’. B. | |
Heeft Homerus een voornaam?Een Duitsche antiquaar-catalogus verrast ons met een bevestigend antwoord op deze vraag: 304. Homers, Elias. Verdeutscht durch Fr. Graf zu Stolberg. 2 Teile in einem Bde. Wien 1789. 280, 306 S. 8o. Halbleder bd. d. Zt. Gut erh. Mit 7 Kupferstichen Sambach inv. Mark sc......... Mk. 30. - | |
Het decimale indeelingssysteem van Dewey.Ook hier te lande wordt in den laatsten tijd, hoewel meestal door onervarenen in bibliotheekbeheer, propaganda gemaakt voor het decimaalsysteem van Dewey. Dat men zelfs in het vaderland van den uitvinder hoe langer hoe meer terugkomt van deze indeeling, blijkt uit een artikel van J.C.M. Hanson, directeur van de Universiteits-Bibliotheek te Chicago in het Library Journal. Volgens H. die zelf vroeger met het decimaalsysteem gewerkt heeft, is het een uitgemaakte zaak, dat het voor groote wetenschappelijke bibliotheken, ten eene male onbruikbaar is. Daarom hebben zoo goed als alle groote Amerikaansche bibliotheken, die een nieuwe catalogiseering noodig hadden, dit systeem verworpen en hebben zich gehouden aan een eigen systeem, zooals b.v. Harvard, Yale, New York Public Library en vooral The Library of Congress. Alleen de New-York State Library in Albany, welke vroeger door Dewey zelf werd geleid, heeft na den brand van 1911 het decimaalsysteem ingevoerd. Het is thans vrijwel de algemeene meening van de Amerikaansche wetenschappelijke bibliotheken, dat het systeem van the Library of Congress op het oogenblik het beste is. H. teekent bij het bericht, dat voor de bibliotheek van den Volkenbond de Brusselsche bewerking van het decimaalsysteem aangenomen werd, aan: als het plan bestaat in deze bibliotheek een omvangrijke verzameling van internationaal recht, politiek, geschiedenis en staathuishoudkunde te vormen, dan zal de bibliothecaris binnen kort stellig voor een moeilijke en kostbare reorganisatie komen te staan. | |
Geen gading in Engelsche boeken.In de rekening-en-verantwoordingGa naar voetnoot1) der executeurs-testamentair van Jacoba van Beieren leest men: Dair lagen zess Engelssche boecken, die van ouden ystorien ende oic sommyge van medicynen in helden ende also sy gescreven waeren in Engelssche sprake, so en hadde hier ten lande daer nyemant geen gadinge in; dese worden vercoft enen vreemden Engelsschen coepman om V p. XVI sch. VIII d. | |
[pagina 295]
| |
De vier gedaanten van den geneesheer.Oudere lezing van de vroeger door Daniels gegeven teksten (zie blz. 184). (Uit een 14e-eeuwsch handschrift.)
Vanden vier aensichten eyns meysters die voer dy zieken vandelen, die aldus wonderliken verwandelt werden. Ten yersten werden si voer god gheacht. Ten anderen mael voer eynen enghel. Ten derden mael voer eynen slechten mensche. Ende ten vierden mael voer den duuel, dat es als hi gheelt hebben wilt ende die zieken ghenesen sijn. Ende hieromme: medice, Accipe dum egrotat, te wijl dat ghi gods aensicht schijnt hebben. Want men seet ghemeyn. Smeet ijser die wille dat heyt is. Vier aensichten sijn op eertrijcke
Daer ic die meisters by gelike
Als si ouer die zieken pleghen te gaen.
Gods aensicht. Ten yersten sietmen den meister aen
Oft hi waer gods ghenoet,
Wanneer die zieke vreist die doet,
So es die meister groet ghenoemt
Soe roepet al, die meister coemt
Ende verbliden hen groet ende cleyne
Als si den meister comen sien
Dan seet die zieke, meister en spaert
noch ghelt noch goit,
op dat ghi mynen orbaer doet.
Ich sal dy soe gheuen v gheelt
Dat ghi my bedancken selt.
Dat hi nv ghelijct den enghel. Ten anderen mael selt ghi verstaen
Waer voer men siet den meister aen.
Wanneer hijt soe verre heeft gebracht
Dat hi den zieken heeft ghesacht
Eyn wenich van syner groter pinen,
Dan is hi eyn enghel inden schine.
Soe weet die zieken te segghen dan,
Ach die meister is alte goiden man.
Hi mesdede die hem mesbode,
Want hi een hulper es naest gode.
Weerdich es hi alder eeren,
Men maechs waerlic nyet ontberen.
En hadde hi ghedaen ich waer doet,
Waerlijc, want sijn hulpe is groet
Dat hi nv ghelijct eynem mensche. Ten derde mael alst coemt soe verre
Dat die meister saecht dat seere,
Hoe dat die zieke en voelt gheen smerte
Ende hem recht is om sijn hertte
Laet hem die meister voert aan wesen
Dat hi by hem seluen wel soude genesen,
Dan is die meister slechs eyn mensche
Dan wort den zieken wel sijn wensche
Cond hi smeisters werden quijte
Met eeren, hi en gaue hem niet eyn mite
| |
[pagina 296]
| |
Dan seet Hanne ende haer raster Hille,
Al nyet, dan als gods wille.
Al en hadde die meister nyet daer toe gedaen
Hed soud met hem seluen wel syn vergaen.
Dan seet Lijse waerlick het is alsoe.
Altemael voer eyn tuschernye.
Dat hi nv ghelijct den duuel. Ten vierde mael alst soe gaet
Datmen nyet laugher en behouet raet
Ende die meister wil hebben gheelt,
Dan es hi voer den duuel ghetelt.
Soe sietmen lieuer synen ganck
Dan sijn comen, of sijn bedwanck.
Oec peynst die zieke om sijn beiach,
Hoe hi eynen raet vinden mach,
Dat hi den meister nyet en gaue
Ende ghehalden had voer sijn slaue.
Daeromme ghi meisters ray ick v.
Cum dolet eger, accipe tu.
Want beydy dat hi ghenesen is,
Invanum numen queris.
Want het es my menich weerf gesciet
Dat ick ghevisschet heb om nyet,
Wanneer ick soe langhe liet wesen
Dat die zieke was al ghenesen.
| |
De gestudeerden in het bibliotheekvak.Eene zonderlinge stelling is door den heer L.C. Kloos gesteld en verdedigd in Het Vaderland van 2 September. ‘Gestudeerden behooren inden regel niet in een bibliotheek thuis.’ Hier is n.b. in de eerste plaats sprake van welenschappelijke bibliotheken. De argumenten zijn al even raar als de stelling zelve: de Bibliotheconomie wordt gerekend tot de hulp-wetenschappen, en dat voor arbeid in een hulp-wetenschap een volledig wetenschappelijk gevormd persoon gekozen wordt, is een tegenstrijdigheid. - Hierop zou men kunnen antwoorden: laten we dat begrip hulp-wetenschap liever ter zijde zetten, en voorop stellen dat alle wetenschappen elkaar helpen, en dat voor goede wetenschappelijke hulp volledig wetenschappelijk gevormde personen het geschiktst zijn. ‘Een gestudeerde zal de te catalogiseeren boeken uit een ander oogpunt bekijken dan de niet-gestudeerde. De laatste houdt meer rekening met den catalogus, de eerste meer met zijn veld van studie. Deze zal m.a.w. bij zijn arbeid de grens tusschen gebruiker van de bibliotheek en ambtenaar van de bibliotheek meer overschrijden dan de niet-gestudeerde. Hij zal ook den zwaren catalogus-arbeid niet zóó nauwkeurig volbrengen, daar zijn gedachten meer in beslag genomen worden door zijn speciale studie.’ Dit is zeker geen algemeene waarheid; een gestudeerde bibliothecaris, zooals die hier geschilderd wordt, is niet ondenkbaar, maar dat is dan ook niet de rechte man. De regel is geheel anders: een man van studie die zich wijdt aan bibliotheekbeheer, beperkt zich niet tot ‘zijn speciale studie’, maar wijdt zijne volle aandacht aan dat veel ruimere veld van studie waarvoor hij de literatuur moet verzamelen en bijhouden. En het is volstrekt | |
[pagina 297]
| |
niet ‘jammer’ dat hij zoodoende ‘zijn eigenlijk studieveld’ verlaat. Naast de vakgeleerden die zich tot een steeds enger veld beperken, zijn dezulken die, zonder wetenschappelijk lagerte staan, den blik over een ruimer gebied laten gaan, dringend noodig. En daarbij staat de voorafgaande diepere wetenschappelijke studie op een enger terrein niet in den weg; die stelt hen des te beter in staat, de eischen der wetenschap ook buiten dat engere gebied te begrijpen en te waardeeren. Uitvoeriger staat de schrijver stil bij een ander bezwaar; de wetenschappelijke bibliothecaris zal den catalogus ‘belasten met kennis die daar niet op haar plaats is.’ Hierbij haalt hij eene uiting van Fruin aan over den pamflettencatalogus van Knuttel, en eene van mij over den nieuwen incunabelcatalogus van het Museum Meermanno-westreenianum. De beide voorbeelden zijn geheel bezijden het betoog. De catalogiseering der pamfletten zoowel als die der incunabelen is niet ontworpen op grond van universitaire vakstudie; voor de eerste is het model gegeven door Muller en Tiele, mannen van den boekhandel; de tweede is eveneens geen product van universiteitsgeleerden, maar van vakbibliografen: Hain, Holtrop, Campbell enz. En deze dubbele werkzaamheid van de bibliografische wetenschap mag bovendien volstrekt niet als afschrikkend voorbeeld gesteld worden, als voorbeeld van verkeerd werk. Men mag bij de bespreking van die uitvoerige werken op- en aanmerkingen maken, maar wie eenigszins op de hoogte is, staat, tegenover dat werk als geheel, vol bewondering en waardeering. En wij, Nederlandsche bibliografen, gestudeerde en niet-gestudeerde, zijn er trotsch op, dat onze landgenooten op het eene en het andere gebied zulke voortreffelijke standaardwerken hebben geleverd, en dit nog doen. Om nu tot de bibliotheken terug te komen - het is van harte te hopen, dat men niet onze wetenschappelijke collecties eens en voorgoed zal gaan stellen onder bezitters van ‘een einddiploma gymnasium.’ Wel hebben wij veel voortreffelijke bibliothecarissen gehad, en we hebben er nog, die zelfs zoo'n diploma nooit bezeten hebben. Maar ik ben zeker, dat dezen allen hetgemis aan wetenschappelijke opleiding gedurende hun geheele loopbaan smartelijk gevoeld hebben. Van L.D. Petit heb ik deze verklaring op schrift, eene uit het hart komende verzuchting na een Jang, aan de bibliografie gewijd leven. En van H.C. Rogge, die als predikant wel eene universitaire opleiding had genoten - den doctorstitel kreeg hij eerst later honoris causa - heb ik het mondeling vernomen, hoe hij zich het tekort aan kennis van oude talen steeds bewust was. Men moge ook in de toekomst de benoeming van niet-gestudeerden aan bibliotheken niet uitsluiten, maar zal toch zeker voor wetenschappelijke bibliotheken de voorkeur moeten geven aan gestudeerden. En al is het vaak jammer, dat men een bekwaam bibliotheek-ambtenaar weer ziet heengaan pni een professoraat te aanvaarden - ook die tijdelijke werkers hebben Juist aan onze bibliotheken voortreffelijk werk gedaan. Wil men zulke goede krachten echter voor de bibliotheken vasthouden, dan is hier een andere uitweg: men stelle het beroep van Bibliothecaris gehjk met dat van Hoogleeraar; men verhooge des noods het salaris nog om een goeden bibliothecaris te behouden, zooals men immers ook met verdienstelijke hoogleeraren wel doet. De eischen van kunde en wetenschap mogen voor den Bibliothecaris niet lager zijn dan voor den Professor, en de juiste verhouding tusschen de personen aan eene universiteit eischt de gelijkstelling. Hoe lang zal het nog duren eer men dit officieel inziet? | |
[pagina 298]
| |
Maar daar dreigt de heer Kloos met de bezuinigingscommissie! En we hebben ook al bezuinigings-inspecteurs! Ja, als die hun gang mogen gaan, dan ziet het er met den vooruitgang, ja met het bestaan van onze wetenschappelijke bibliotheken slecht uit. C.P. Burger Jr. | |
Tolstoy-Museum.Als vertegenwoordiger voor Holland van het Tolstoy-Museum te Moskou, waarvan Paul Biroekoff het hoofd is (zie art. ‘De Vrije Communist’ No. 13) richt ik tot allen, die in het bezit zijn van persoonlike brieven van Tolstoy of van minder bekende Nederlandse uitgaven van door hem geschreven of vertaalde werken of van hetgeen over hem gepubliseerd is geworden, het vriendelike verzoek - voor het geval zij bereid zijn een en ander aan het Tolstoy-museum af te staan - dit aan mijn nieuw adres te willen toezenden. (Voor boekzendingen p.a. Uitg. Mij. ‘De Waelburgh’ te Blarikum.)
Laren (N.H.). Lod. van Mierop. |