| |
| |
| |
Een Anti-Roomsch Pamflet van 1564.
Een klein-octavo boekje van 12 blaadjes, volgens den titel, die nier in afbeelding volgt, eene ‘nieuwe tijdinghe’, overgezet uit het Hoogduitsch, naar den vorm een dialoog tusschen Hans boer en zijn parochiaan, inderdaad een scherpe aanval tegen de instellingen en Practijken van de Roomsche kerk. Zakelijk zal het wel nauwelijks
| |
| |
iets bevatten, dat niet in tal van strijdschriften van de 16e eeuw en later voorkomt. Merkwaardig is het echter om de taal en de dateering. De taal is vloeiend Nederlandsch, en aan het einde staat het jaartal 1564. Waar kan toen zulk een boekje in 't licht gekomen zijn? Aan de Nederlandsche gewesten zelve is nauwelijks te denken, van zelf denkt men aan Emden, maar eenige duidelijke aanwijzing vind ik niet.
De Prologhe (bl. A ij) geeft de strekking van het pamfletje heel duidelijk aan, in een soort van berijmd proza, in trant min of meer den dialoog nabijkomend.
Ghy mannen en vrouwen van allen staten
Steetsche en dorpsche, van hoecken en straten
Wilt hertelick vaten dit vermaen slecht
Op v lanck leuen wilt v niet verlaten
Die doot als een schaduwe tuwer baten
Volcht v sonder haten, daar ghy wilt gaen recht
Dacromme v sinnekens om te verstaen lecht
Want als ghy door cranckheyt zijt een belaen knecht
So compt uwen vrient, die van den Prochiaen secht
Dan zijt ghy in v conciencie ghebeten
Niet wetende, hoe ghy sult blyuen met vreden
Den Pape om tghewin is daer gheseten
En wil v wtmeten, half en ghespleten
Sijn Sacrament nae Paeussche sede
Wilt ghy hem niet volgen, so brengt hy mede
Synen Ban van snede, seer scherp ghestelt
Maer wilt ghy vry zijn van swarichede
Om die waerheyt te leeren siet dat ghy v snelt
Neempt exempel aen dat v hier wort vertelt
Twort tuwer leere, als ghy in verseere
Van uwen Papen oock wort ghequelt.
⁌ Die lijt verwint B.A.B.
Noch de spreuk noch de initialen schijnen van elders bekend te zijn. Wellicht is de schrijver van den proloog met zijn Nederlandsche spreuk een Nederlander, en tevens de vertaler van het hoofdwerkje, maar hij houdt zich bij zijn onderwerp en geeft geen enkele meedeeling of toespeling van plaatselijken of persoonlijken aard. De dialoog
| |
| |
zelf speelt in Elsaten; de boer die ziek thuis gekomen is, is niet ver weg geweest, ‘binnen Klsaten, daer men die goede Wijnen leest.’ Verdere ophelderingen kunnen natuurlijk komen of door het voor den dag komen van het origineel of door oplossing van de spreuk of de initialen van den proloog.
Typografisch biedt het boekje, bij eene gewone drukletter, zonder versieringen, eene kleine eigenaardigheid. De drukker heeft, 't zij om een technische 't zij om een aesthetische overweging, afkeer van een niet regelmatigen drukvorm; ten minste waar de korte regeltjes van den dialoog te veel wit rechts laten heeft hij hier en daar een aanvullingstype gezet, 'tzij een ornamentblaadje of een figuurtje van een der teckenen van den dierenriem, in almanakken gebruikelijk. Als voorbeeld wordt de voorzijde van bl. 8 hierachter afgebeeld, die twee zulke teekentjes heeft. Deze practijk is mij niet uit andere drukken bekend; ze kan wellicht leiden tot ontdekking van den drukker van het boekje.
Op de keerzijde van bl. A ij begint de dialoog die tot het einde doorloopt (21 bladzijden). Zie hier het opschrift, en het begin van de samenspraak; de namen der sprekenden, Prochiaen en Hans zijn hier, en ook in de verdere aanhalingen, door een enkele letter vervangen.
⁌ Hier beghint dese Biechte.
Dialogus oft tsamensprekinghe
van twee Personen.
Prochiaen Hans Boer.
P. Hans v crancheyt is my van herten leet.
H. Soo is die my ooc, God weet.
P. Wat ghebreeckt v.
H. Ghesontheyt nv.
P. Ick hebbe v ghemist eenen langen tijt
Waer hebt ghy gheweest?
H. Binnen Elsaten, in den Herft, niet wijt
Daermen die goede Wijnen leest.
P. So sult ghy ducht ick wat hebben gheten
Dat van uwer maghen blijft onuersleten.
H. Tis my heel vergheten
Of ickt gheten hebbe, of ghedroncken.
P. Waer claecht ghy meest?
H. Daert my seer doet eest.
P. Wilt ghy v biechten ende met God voorsien?
H. Wie heeft beuolen v hier te ontbien?
| |
| |
P. V Huysvrouwe heeft my heden,
Als ick wt der kercken ghinck ghebeden.
H. O, o, sy meent en hoept ick sal haest steruen
So mach sy dan eenen ionghen man eruen.
P. Neen Hans ick en ghecke met u niet
Ghy moet u tot God schicken siet.
Wy zijn al steruelick.
Zoo komt het op de biecht, en als Hans zich schuldig bekent aan alle zonden, die hij heeft begaan, wil de prochiaan hem tot de orde brengen door de tien geboden, de zeven doodzonden en negen vreemde zonden te behandelen.
H. Wel aen so beken ick my schuldich allen sonden
Die ick hier hebbe ghedaen
Van mijnder wieghen zaen, tot nv toe,
Met peysen, woorden of met wereken, het sy hoe
Ende bidde v wilt my die quytinge spreken.
P. Lieue Hans ten gaeter also niet toe
Ghy moet anders biechten v ghebreken
Ende die omstaende dinghen vertellen
Als waer, hoe dicmaels, waermet met wat gesellen
Opentlick, secretelick, en dit al ouerlegghen.
H. Wat sou ick segghen?
Ist niet ghenoech dat ick al mijn sonden belijde?
P. Neen ghy moet wt die thien gheboden tallen tijde
Wt den seuen dootsonden en negen vreemde sonden biechten.
H. Welaen dan, ick bekenne dat ick gesondicht hebbe tegen die thien gheboden van den seuen dootsonden en weet ick niet, want al dat ick leuende gesondicht hebbe, dat heb ick oock leuendich gedaen, daeromme en neme ick my der vreemder sonden niet aen, ick hebbe ghenoech met den mynen te doene.
We zien hier, en ook verder herhaaldelijk, den berijmden dialoog met korte regels overgaan in gewoon onberijmd proza. De inhoud blijft in denzelfden trant doorgaan; alleen wordt de toon van Hans gaandeweg nog scherper en brutaler, en de prochiaan ziet al meer en meer, dat hier voor hem niets goeds is aan te vangen.
Hans heeft op elk punt een eigen opvatting, ook vaak een kwinkslag. Als afgoderij belijdt hij dat hij de heiligen heeft aangeroepen en aangebeden. Aan vloeken is hij schuldig omdat hij dikwijls de papen vervloekt heeft ‘tot in der hellen gront’, den Zondag heeft hij ontheiligd doordat hij ‘veel Messen ghesien’ en van de Papen ‘groote lueghensgehoort’ heeft. Zoo gaat de dialoog door, de pries- | |
| |
ter tracht hem telkens te weerleggen, en gaat dan tot een ander punt over, waar het weer een zelfden gang gaat. Wat het Sacrament aangaat, dit wil hij ‘na Christi instellinghe ende ordinantie in twee deelen’ ontvangen. Een stuk van het debat hierover geeft de afgebeelde bladzijde.
Als Hans ook na lang debatteeren het oliesel niet wil ontvangen, komt de prochiaen met de ernstige waarschuwing:
P. Lieue Hans, sterft ghy in dit verstant, so en darf ick v optghewijde niet legghen.
H. Ghy connet wel doen, ghy moetet doen, ghy ende niemant anders.
P. Hoe wilt ghy my daer toe dwinghen.
H. Ja ick, al waer ick airede gestoruen, ick wedde waer om dat ghy wilt, ick sal v dwinghen dat ghy dat doen moet.
| |
| |
P. Segt my toch hoc sou dat toegaen?
H. Segt my eerst een plaetse op der gantscher aerde die niet heylich en is? heeft God niet den gantschen aertbodem gheschapen, ende den seluen tsamen ghewyet? daeromme waer ghy my legt, daer sal ick opt ghewyde ligghen.
P. Ick en kan my van v niet wtslichten, daeromme laet ic v blijuen, God verlcene v eenen anderen sin.
H. God behoude my by dien sin, daer bidde ick hem om tot in mijn eynde ende beware my van allen onghelooue, my sterckende int ghelooue zijns lieuen Soons Jesu Christi, op dat ick den doot verwinnen, ende van den doot in dat leuen commen mach. Amen, door Jesum Christum.
P. Wilt ghy dan op uwen eygen cop staen, ende v niet laten leeren.
H. Neen ic, ic wil op mijn voeten gaen, gelieuet God.
Deze grepen uit den dialoog zullen wel voldoende zijn om een indruk te geven van den aard van het strijdschriftje. Hoog staat deze wijze van strijden zeker niet, maar het is wel aan te nemen, dat het in zijn tijd in wijden kring gelezen werd, en de door de verspreiders gewilde uitwerking had. En hoeveel geschriften van dezen aard zullen er wel niet geweest zijn, waarvan elk spoor verloren is gegaan.
Ziehier nog het slot, waarin de Prochiaan afscheid neemt en Hans het laatste woord houdt.
H. God wil v vergheven v afgoderije,
Ende v onghelooue, op dat ghy by tije, van v Misserye,
Muecht reyn worden, ende gheen ander veruoeren,
Met v toeren.
P. Adieu ick beuele v Godt.
H. Ick en begheere gheen ander lot,
Op hem vertrou ick, op zijn woort bou ick,
by hem sal ic leuen nv en tallen tyden,
en eewichlijck met allen Inghelen verblyden. Amen.
1564.
C.P. Burger Jr.
|
|