Het Boek. Jaargang 11
(1922)– [tijdschrift] Boek, Het–
[pagina 9]
| |||||||||
Een raadsel in de Nederlandse Holberg-bibliografie.Van Holberg's verzamelde blijspelen kwam in de jaren 1747-1768 een volledige Nederlandse vertaling uit, gedeeltelik zelfs in meer dan één uitgave; ik geef hier in de eerste plaats een gedetaljeerde opgave van de mij bekende delen.
| |||||||||
[pagina 10]
| |||||||||
| |||||||||
[pagina 11]
| |||||||||
| |||||||||
[pagina 12]
| |||||||||
De hier gereproduceerde titel van A staat op het recto van blad A1· Op het verso daarvan komt de volgende mededeling voor: ‘De Blyspelen in dit Deel begrepen zijn Het Arabisch Poeder. De Hovaardy en Armoede. De gelukkige Schipbreuk. De Bezige. De bedroge Oude Vrijer. De Masquerade’. A bevat dus presies dezelfde stukken als B. Het enige verschil tussen de twee is de titelpagina, alles wat vóór blad A2 ligt dus, het blijkt n.l. bij vergelijking van A en B, met volkomen zekerheid dat B niets dan een titelopdruk van A is en wel zo dat het blad met de signatuur A1 weggesneden is en vervangen door twee andere: 10. een blad met de nieuwe titel en waarvóór 20. de door mij slechts even genoemde kopergravure ingekleefd is, waarop ik terugkom. Dat B niet opnieuw gezet is, blijkt terstond uit de vergelijking van elke willekeurige pagina er uit met de korresponderende in A, - hetzelfde papier laat op dezelfde plaatsen dezelfde letters van de andere zijde doorschemeren niet alleen, maar, wat meer zegt: de dispositie van de letters is volkomen dezelfde, zo zal b.v. een zekere letter van de lopende titel of van de personennamen boven de speeches der sprekenden in A zowel als in B boven dezelfde letter in de tekst staan, terwijl in C, dat toch het zelfde aantal pagina's als A en B vertoont en blad voor blad daarmede overeenstemt, die letters in betrekking tot elkaar een andere plaats innemen. B is dus geen nieuwe uitgave, zelfs geen herdruk, maar slechts een exemplaar van A van nieuw voorwerk voorzien, - C daarentegen een opnieuw gezette herdruk. Zo verklaart het zich dan ook dat, volkomen terecht, op de titel van B de woorden: tweede druk als in C, of een dergelijke aanduiding niet te vinden zijn, - om de eenvoudige reden dat het geen tweede druk is. Het kan misschien zijn nut hebben hier alvast even aan te stippen, wat uit de vergelijking der verschillende titels duidelik blijkt, dat noch in 1747 bij het verschijnen van A, noch in 1757 de uitgever of uitgevers het plan hadden dit eerste zestal blijspelen door de andere te doen volgen; in dat geval zouden ze er opgezet hebben dat dit halfdozijn het eerste deel vormde, - dit plan, heeft in elk geval, zo de mogelikheid ervan hun toen voorgezweefd kan hebben, pas in 1766 vaste vorm aangenomen, toen D verscheen met ‘Tweede Deel’ er op, door dl. III-VI in de jaren 1766-68 gevolgd. | |||||||||
[pagina 13]
| |||||||||
Vergelijkt men nu de titels van A en B, dan is er een en ander dat om een verklaring vraagt. Niet zozeer het feit op zichzelf dàt er een nieuwe titel nodig werd geacht, - hoewel de reden er voor wel even besproken mag worden. Op A heet de schrijver nog de Heer Holberg; dat hij juist in 1747 ‘gebaroniseerd’ is geworden kan, hoeft de vertaler altans nog niet bekend te zijn geweest. Maar in 1757 was dat wel het geval en in 1754 was Holberg gestorven. Dat men daar nu wat kapitaal uit wou slaan, - wie zal de uitgever daarvoor een steen toewerpen? Bovendien, voordeel is er misschien wel niet eens mede beoogd; en zo toonde de man op de hoogte van zijn tijd te zijn. Presies zulk een geval van titelverandering was een jaar of wat daarvoor met de door Holberg zelf bezorgde uitgave der Franse vertaling zijner komedies door Fursman gegeven: ‘Le Théâtre Danois par Mr. Louis Holberg’ was in 1746 uitgekomen ‘traduit du Danois par Mr. G. Fursman... aux dépens du Traducteur et Compagnie’. Maar 't volgende jaar, toen Holberg zijn titel gekregen had, kocht Mengel, de bekende uitgever, het restant en liet er de 6 ‘preliminaire bladen’ uitsnijden en nu heet het: ‘Le Théâtre Danois par Monsr. Louis Baron de Holberg’ (Martensen, XII, blz. 264), - een volkomen parallel dus met ons geval. Maar er is meer dat vreemd voorkomt. Niet het feit op zichzelf al weer dat B bij een andere uitgever uitkwam dan A, dat is toen al even gewoon geweest als nu, wij hebben er zo even al juist een analogon van aangetroffen te Kopenhagen zelf. Maar wèl moet het opvallend heten dat terwijl B in 1757 met een nieuwe titel bij een ander verschijnt, het weer van Esveldt, de uitgever van A is, die in 1766-68 dll. II-VI uitgeeft en in 1768 C., de eerste werkelik Tweede druk van A en B. Het is misschien van belang nog even de aandacht te vestigen op de omstandigheid dat het vignet van B, de bloemenruiker, noch door D-H, noch later, door C gereproduceerd werd, die alle gestiliseerde bloemen hebben. Op 't eerste gezicht denkt men misschien aan een eenvoudige roofdruk, of wel roof-uitgave door Jan van Dalen, wat zeker de zaak sterk zou vereenvoudigen en veel van 't raadselachtige weg zou nemen. Maar dat dit niet mogelik is, blijkt uit de voorrede van een latere onderneming van Steven van Esveldt die van zoveel belang is voor ons probleem dat ik mij veroorloven moet er een stuk uit aan te halen. Het ‘Voorbericht Aan den Lezer’ van de in 1765 bij van Esveldt uitgekomen ‘Leevensbeschrijving van den Heere Baron Lodewyk Holberg’ begint aldus: | |||||||||
[pagina 14]
| |||||||||
‘Dit is reeds het vijfde bijzonder werk, door den Heere Baron en Professor Holberg geschreeven, dat den Nederlanderen in hunne taal door den druk thans wordt aangebooden. De onderaardsche reis van Klaas Klim,.... baande in ons Nederland den weg voor 's mans andere beroemde Schriften. Waarop niet lang daarna volgde zijn Deensche Spectator, die bij den drukker van dit tegenwoordig werk werd uitgegeven; terwijl zelfs naderhand een ander Boekverkoper, onkundig of vergeeten zijnde, dat die aanmerkelyke Vertoogen reeds in onze Hollandsche taal het licht zagen, eene vertaaling van het zelfde Boek bezorgde: een bewijs, onzes oordeels, hoe ook anderen nog hun voordeel met zulke eene uitgave beoogden en den inhoud dezes werks des Nederlandschen lichts waardig oordeelden. Hierop verscheenen des Schryvers zes aardige en vermakelyke blyspeelen; en in het zelfde jaar kwamen nog de Leevensbeschrijvingen en Daaden van verscheide zo Oostersche als Indische groote Helden en beroemde Mannen, in een Nederduitsch gewaad te voorschyn. Op welk werk wy nu niet ongevoegelyk meenen te mogen laten volgen deze Leevensbeschryving van den Heere Baron en Professor Holberg zelven.’ Het zal de moeite lonen de vier werken even na te gaan welke aan dit ‘Leeven’ voorafgegaan zijn. De in de eerste plaats genoemde reis van Klaas Klim is zonder enige kwestie de uitgave der Nederlandse vertaling van Holberg's Iter Subterraneum C.K., die in 1744 te 's Gravenhage uitgekomen is, dus niet bij van Esveldt. Dat wij niet naar een uitgave bij van Esveldt zelf behoeven te zoeken blijkt ook al uit de duidelik als tegenstelling gevoelde mededeling over de Deense Spectator ‘die by den drukker van dit tegenwoordige werk (de “Leevensbeschrijving”) werd uitgegeven.’ Op de naieve (zoals blijken zal zouden wij een heel wat sterker woord kunnen gebruiken) uiting waarom die andere uitgever hier een nieuwe uitgave van bezorgde kom ik straks terug, hier stip ik alleen aan dat van deze uitgave van de Deense Spectator (d.w.z. Holberg's Moralske Tanker) het eerste deel in 1747, het tweede in 1748 verschenen was. Daarna des schrijvers ‘Blyspeelen’ zegt van Esveldt, dus doelt hij niet op zijn eigen uitgave van 1747 (die dan ook blijspelen heten)? Alle twijfel over dit punt wordt weggenomen door de mededeling dat ‘in het zelfde jaar’ de ‘Leevens.... der helden’ uitkwamen; die verschenen n.l. in 1757 dus in 't jaar van de uitgave van J. van Daalen. Dus: dezelfde van Esveldt die in 1747 de Blijspelen uitgeeft, negeert | |||||||||
[pagina 15]
| |||||||||
die uitgave in 1765 ten voordele van de gesubstitueerde titelopdruk van J. van Dalen in 1757. Waarom? Dat B nu een frauduleuze nadruk door van Dalen van A zou zijn is na dit alles niet aan te nemen. In dat geval zou van Esveldt B òf in 't geheel niet genoemd hebben, òf er 't nodige op hebben weten af te geven, - of.... de zaak verdraaid hebben zoals wij dadelik zullen zien dat hij in 't geval van die ‘andere’ vertaling van de Moralske Tanker zich veroorlooft. Wanneer van Esveldt dus B wel noemt maar zijn eigen uitgave van 1747 zo min als van Dalen zelf dit doet, dan is dat alleen zo te verklaren dat hij er een geldige reden voor heeft, dat hij ze niet noemen wil. En wij vragen alweer naar de reden hiervoor. Welke die reden is, - dat is juist de vraag die deze studie opwerpt en hoewel het tot mijn spijt wel blijken zal dat ik de volledige oplossing niet heb kunnen vinden, geloof ik tòch een interessant spoor gevonden te hebben dat wellicht anderen aan de oplossing zal kunnen helpen, die bibliografies beter beslagen ten ijs komen. Misschien is 't mijn lezers opgevallen hoe zoetsappig van Esveldt spreekt over die andere boekverkoper, die van de reeds door hem zelf uitgegeven ‘Deensche Spectator’ een nieuwe ‘vertaaling’ bezorgde. Vooral wanneer men weet dat die boekverkoper, Tjeert Bliek te Amsterdam, lang en breed in zijn voorbericht over van Esveldt's uitgave handelt, dan klinkt het meer dan vreemd deze laatste de veronderstelling te zien opperen dat zijn rivaal ‘onkundig of vergeeten’ zou zijn ‘dat die aanmerkelyke Vertoogen reeds in onze Hollandsche taal het licht zagen.’ Het is ook uiterst naief van meneer van Esveldt, want elke Holbergliefhebber - en dat waren de lezers tot wie van Esveldt zich hier richt, natuurlijk in de eerste plaats - kon dat boek gemakkelijk genoeg in handen krijgen. In ‘De Boekverkoper aan den Lezer’ van zijn in 1754 verschenen ‘De Deense Wysgeer’ geeft Bliek het duidelikste bewijs dat het geen onkunde of vergetelheid was die hem deze uitgave deed bezorgen, door een aanval in optima forma op van Esveldt's uitgave zelf, - men kan zelfs verder gaan en zeggen dat Tj. Bliek's uitgave één protest is tegen die van zijn voorganger. Zoals nog duideliker terstond zal blijken is reeds de titel in dat opzicht interessant; deze ‘Deense Wysgeer’ is n.l. ‘om deszelfs algemene nuttigheid uit het oorspronkelyk Deens Vertaalt,’Ga naar voetnoot1) - dit in het licht van een der eerste opmerkingen | |||||||||
[pagina 16]
| |||||||||
in 't voorbericht, dat hij ‘gelegenheid (had het) te doen vertalen uit het oorspronkelyk Deens’ en dat de nieuwe vertaling daardoor gunstig af heet te steken bij de vroegere, is duidelik genoeg. Bliek geeft een voorbeeld van de begane fouten, - hoe n.l. de vertaler de schrijver ten onrechte de zuinigheid van enen Rijken’ aan ‘de verkwisting van eenen Zot’ over doet stellen als een der ‘wonderbare dingen die voor den mensch onbegrijpelijk zijn’ wat in 't geheel niet klopt, en wat ook eenvoudig het tegenovergestelde is van wat er in 't oorspronkelike te vinden is en wat er bij hem, Bliek, te lezen staat, n.l. ‘de deunheid van eenen Ryken en de verkwisting van eenen behoeftigen.’ En wanneer wij dan lezen welke commentaar Bliek daaraan vastknoopt, dan gaat er een licht over onze moeilikheid op, - hij zegt n.l. over de aangehaalde en andere tekstverknoeiingen sprekende: ‘of dit te wijten zij, aan de onkunde van den hoogduitsen Vertaler die door de Overzetter van den Deenschen Spectator gevolgt is, of aan een andere rede, staat my niet te onderzoeken’Ga naar voetnoot1). Vergelijkt men nu nog eens de titels van A en B, dan is het moeilik niet aan te nemen dat wij hier het antwoord hebben op de vraag waarom die eerste titel van 1747 met zijn verraderlike bronaanwijzing door een andere vervangen moest worden: de woorden ‘Uit het Hoogduitsch vertaalt’ verdwijnen n.l. en zijn op geen één der volgende delen te vinden, noch op van Dalen's B, noch op de andere weer door van Esveldt uitgegeven delen. ‘Beaucoup de bruit pour peu de besogne’, denkt misschien mijn lezer die mij tot nu toe gevolgd heeft? Zou er werkelik, gelijk een zeer bevoegd man van 't vak - niemand meer of minder dan de Redacteur van dit tijdschrift, Bibliotekaris van | |||||||||
[pagina 17]
| |||||||||
de Amsterdamse Universiteitsbiblioteek - het wel voor mij heeft willen formuleren, hier gevaar schuilen ‘dat er aan dingen die dood gewoon en toevallig kunnen zijn, te veel waarde wordt gehecht’? Het zij mij geoorloofd deze bezwaren van de Heer C.P. Burger hier in detail weer te geven om ze korteliks te bespreken. ‘Zou een uitgever in dien tijd het zoo erg ingezien hebben een Deensch stuk te geven naar de Duitsche vertaling.... als hij er een concurrent een hak mee kon zetten?’.... en even verder: ‘het is dood gewoon, al in de 16e eeuw en ook in de 17e en 18e, dat meer uitgevers samen een uitgaaf exploiteeren en daartoe titelbladen laten drukken, met verschillende adressen. Er is dan geen kwestie van concurrentie, maar van deel in de onderneming op die wijze dat de een een deel van de oplaag van den ander overneemt, dat dan reeds bij den druk van zijn adres wordt voorzien.’ Om die eerste vraag ook 't eerst te beantwoorden, - neen, het is niet à priori af te wijzen dat een uitgever er een been in zou zien een Deens werk uit het Duits vertaald, of in 't algemeen: een werk naar een vertaling en niet uit de oorspronkelike taal bewerkt, uit te geven, - dat gebeurt zelfs nu nog en gelijk wij zagen behoort een vertaling in die tijd direkt uit het Deens tot de hoge uitzonderingen. En wat de tweede opmerking betreft, wanneer een man als Burger ons vertelt dat 't beschreven procedé ‘dood gewoon’ is, dan zal wel niemand, en zeker niet de schrijver dezes, enig gewicht willen hechten aan de omstandigheid op zich zelf dat het werk bij twee verschillende uitgevers was uitgekomen. Maar wat mij werkelik, niettegenstaande deze beschouwingen, raadselachtig schijnt te blijven, is ten eerste, hoewel slechts tot zekere hoogte (ik hecht hier dan ook niet het meeste gewicht aan) het feit dat die woorden ‘Uit het Hoogduits vertaald’ verdwenen zijn, maar ook, ten tweede, en dit vooral, de tastbare leugen waaraan van Esveldt zich blijkt schuldig gemaakt te hebben waar hij Bliek en diens uitgave noemt. Die draaierij, om het sterkere woord niet nog eens te gebruiken, is het beste bewijs dat hij zich voor de waarheid die hij kende, geneerde. En nu ligt de vraag voor de hand of van Esveldt de vrij duidelike wenk van Bliek heeft opgevolgd en altans van 't tweede deel af dat immers in 1766 verscheen, niet meer uit het Hoogduits vertaald heeft. De titel substitutie van 1757 die toch niet anders dan zand in de ogen strooien was, belooft wel is waar niet veel goeds, maar enfin, toen zat hij nog met een gedeelte van zijn oplaag in zijn maag en zo zou hem | |||||||||
[pagina 18]
| |||||||||
dat te vergeven zijn geweest. Helaas is het enig mogelike antwoord op deze vraag juist dat wat 't minst gunstige licht op van Esveldt's handelwijze werpt. Niet alleen ziet men reeds terstond dat de vertaling ook van de latere delen van ‘veellichts’ en andere germanismen wemelt, maar reeds een blik in de personen-lijsten der verschillende stukken toont ook al op de eerste aanblik dat de Hoogduitse vertaling zeker de bron is. Waar Jens Olsen (Ölsen met een woordspel) in Barselstuen door de Duitser als Bärkopf weergegeven is om een dergelijk woordspel met Bierkopf (öl=bier) te kunnen maken, daar geeft de Nederlander ook Beerkop en Bierkop. In dat zelfde stuk zijn de naamloze dienstmeisies van Corfitz (= ‘een burger’, in 't Nederl. zowel als in 't Duits; niet in 't Deens) Geisje en Grietje in 't Nederlands omdat zij in 't Duits Gesche en Gretje heten. Tegen deze en honderden dergelijke gevallen waarvoor ik geen plaats wil vragen, weegt het feit niet op dat natuurlik de Hollandse tekst niet altijd met het Duits overeenstemt en dat hij hier en daar wel eens blijken van originaliteit gegeven heeftGa naar voetnoot1). Interessant zal 't blijken hoe 't boze toeval van Esveldt de vermakelike inspiratie gegeven heeft om zijn komplete verzameling van Holbergs blijspelen in 1768 van een symboliese kopergravure te voorzien die nu hier in 't kort besproken moet worden. In de mij bekende exemplaren is die te vinden alleen bij B en C. Met de nieuwe titel is die daarin gekleefd in het Gentse en het Groningse exemplaar van B, en ingenaaid in het enige ex. van C, dat ik gezien heb, datgene 't welk aan de Heer Meuleman te Nijmegen toebehoortGa naar voetnoot2). In't Groningse exemplaar van B steekt er een strookje van | |||||||||
[pagina 19]
| |||||||||
de gravure uit, niet zoals in C tussen blz. 16en 17 maar vóór de nieuwe titel op A1. Niettegenstaande die gravure dus reeds in een ex. van 1757 te vinden is, heb ik die toch van 1768 gedagtekend. De reden hiervoor vind ik in een mededeling die achter blz. 428 van alle mij bekende exemplaren van het zesde deel voorkomt en die aldus luidt: ‘Bericht aan den Binder. Dit Titelplaatje moet voor het Eerste Deel geplaatst worden.’ Aangezien dit Zesde en Laatste Deel in 1768 verschenen is en er voor alle mij bekende delen van 1757 en 1768 (C 1e deel, Tweede Druk) juist een titelplaatje voorkomtGa naar voetnoot1), zal de veronderstelling wel niet al te stout schijnen dat ‘dit’ titelplaatje ook ‘dat’ titelplaatje is. Volkomen zekerheid, absolute zekerheid zouden wij alleen hebben indien er eens een ex. opdook waar die zelfde gravure nog achter deel zes te vinden was. Wat stelt die ‘titelplaat’ nu vóór? Op de voorgrond van de Muzentempel zit Thalia, die in haar rechterhand het portret van Holberg houdt terwijl zij met de linkerhand enige boekdelen uitstrooit, en een in de lucht zwevende engel de roem van ‘Holbergs Blyspeelen’ uitbazuintGa naar voetnoot2). Onder de titels is er een die nu van zeker belang blijkt. Naast Erasmus Montanus, de Kraamkamer, De Staatkundige Tinnegieter en Jean de France, vliegt er een al heel joyeus de wereld in en dat is niet, altans die heet niet ‘Jacob van Tyboe’, zooals in 't Deens, hoewel die 't is, maar.... Bramarbas' - evenals in 't Duits!Ga naar voetnoot3) Zodat de graveur hier een zeker niet bedoeld dubbel simbool heeft geleverd, - simbolies kon hier n.l. moeilik duideliker worden aangegeven dat dit Nederlandse werk - ook de graveur is een Nederlander, de bekende S. Fokke - ook van Duitse inspiratie is! | |||||||||
[pagina 20]
| |||||||||
Hoe dit zij, - het wil mij voorkomen dat de geciteerde teksten 't duidelik maken dat de gehele titelverandering veroorzaakt werd door van Esveldt's wens om zijn afnemers niet meer, zoals Kollega Bliek hem had doen vrezen, door een ‘Uit het Hoogduitsch vertaalt’ te stoten. Veroorzaakt. Maar nog niet geheel verklaard. Nog steeds blijft het een vraag waarom van Esveldt die uitgaaf van 1757, die hij dus zelf schijnt gewenst te hebben ook niet zelf bezorgde. Een antwoord op die vraag te geven vermag alleen een bibliograaf van professie, die op de hoogte is of zich stellen kan van de professionele relaties tussen van Esveldt, van Dalen en misschien ook Bliek. En om zulk een antwoord uit te lokken, veroorloofde zich de ondergeteekende die geen man van 't vak is voor deze studie een bescheiden plaatsje in dit tijdschrift aan te vragen. Voor mededelingen hieromtrent houdt hij zich dan ook ten zeerste aanbevolen.
223 Martelaarslaan, Gent, België, Juni 1921. H. Logeman. |
|