Het Boek. Jaargang 11
(1922)– [tijdschrift] Boek, Het–Boekbesprekingen.The early printed books in the library of Corpus Christi College, Cambridge. A Handlist arranged in order of country, town & press, with short references to Proctor's Index and other bibliographical works, compiled by Stephen Gaselee, M.A., F.S.A., C.B.E. - Cambridge, University Press, 1921. 80. Price 2 s. 6 d.In 1920 verscheen Gaselee's catalogus van de vroege drukken in zijn | |
[pagina 124]
| |
eigen bezitGa naar voetnoot1), thans verheugt hij ons met bovengenoemde Hand-list van Corpus Christi College, gelijk van indeeling, gelijk van aspect, met een ongeveer gelijk aantal boeken en in soortgelijk scharlaken-rood omslag. Men is geneigd te vragen, waarom de drukkerij van een aloude Engelsche academie, zetel van traditie en waardigheid, toch zulk een voorliefde heeft voor deze pijnlijk-radicale kleur. Onoplosbaar probleem van onze moderne tijden. Ruim 300 incunabelen en post-incunabelen tot 1520 zijn hierin opgenomen: de titel, een verwijzing naar de bibliografische literatuur, een enkel ex-libris, soms een notitie over de banden. Alles wat men noodig heeft, geen woord te veel; zakelijk Engelsch. Soms zelfs zou men iets meer wenschen. Zoo wordt bij no. 52a, een Venetiaansche druk van 1494, vermeld het ex-libris: ‘Sum Petri Henrici Amsterodami’. Men zou graag weten uit welke tijd die inscriptie dateert; nu is 't een vrijwel onbegonnen werk door de eeuwen heen naar een zekere Peter of Pieter Hendrikszoon in Amsterdam (of uit Amsterdam) te gaan zoeken. De verwijzingen naar andere bibliografische werken zijn heel beknopt. Wordt naar Proctor verwezen, dan is 't Hain- of Campbell-nommer niet vermeld. Wie 't wil weten, kan het opslaan bij Proctor. Ik voor mij vind het jammer, dat Gaselee zijn collectie hier en ook in zijn vorige catalogus splitst in twee gedeelten: drukken tot 1500 en van 1500-1520 (of later). Iedereen, die vertrouwd is met incunabelen en post-incunabelen, heeft deze fictieve grens van 1500 dikwijls als eene belemmering gevoeld. Hier, waar er geen enkele practische noodzaak voor bestond, had de grenslijn gerust uitgewischt kunnen worden. Boeken vóór en na 31 Dec. 1500 uitgekomen bij eenzelfde drukker, hadden dan gevoeglijk bijeen kunnen blijvenGa naar voetnoot2). Een kostbaar stuk van de collectie is no. 1, het blokboek de Biblia pauperum, gelijk vrij algemeen wordt aangenomen, van Nederlandsche oorsprong. Het is dezelfde uitgave, waarvan het Museum Meermanno-Westreenianum een fragment van 22 bladen bezitGa naar voetnoot3). Het exemplaar te Cambridge mist het eerste en laatste blad. No. 279, Tscep vol wonders. 17 Juni 1514. 20, dat onder 't hoofd ‘Printer unidentified’ staat, is een druk van Thomas van der Noot te Brussel; 't boek was ‘te coope in onser lieuer vrouwen pant’, d.i. bij Claes de Grave te AntwerpenGa naar voetnoot4). Bij de Nederlandsche post-incunabelen 268, 272 en 277 kunnen verwijzingen naar Nijhoff-Kronenberg 2216Ga naar voetnoot5), 1693 en 865 worden toegevoegd, terwijl de verwijzing naar Nijhoff-Kronenberg 155 bij no. 269 in 115 moet verbeterd worden. Ook zou ik bij datzelfde nommer in plaats van de datum 14 Oct. 1520, 15 Oct. 1520 willen lezen (XVIII calendas Novembres). De aanteekeningen over de banden zijn kort, maar geven wel eenige aanwijzingen, voor wie ze zelf nader wenscht te onderzoeken. De beschrijving van de band om no. 88, Alb. de Eyb, Margarita poetica. Parijs, P. de Keysere & Joh. Stoll, 5 Mei 1477. 20, luidt aldus: Stamped leather binding, with stamp ‘Jacobus Gand me ligavit’. Klaarblijkelijk verkeerd | |
[pagina 125]
| |
gelezen; er staat op de stempel ‘Jacobus. gauer. me. ligauit’Ga naar voetnoot1). Het is werk van Jacob van Gavere, een lid van het bekende Vlaamsche bindersgeslacht, die zich in latere jaren in Engeland heeft gevestigdGa naar voetnoot2). Talrijk zijn de banden van Nicolaes Spierinck; ik tel er een vijftiental, om Italiaansche, Zwitsersche en Fransche post-incunabelen. Spierinck - zijn naam duidt het aan - behoort ook alweer tot een bekende Zuid-Nederlandsche bindersfamilie en kwam in 't begin van de 16e eeuw in Cambridge wonen. No. 133, een Keulsche druk van 1519, heeft een paneelband, waarop vier keer dezelfde plaat is afgedrukt met de voorstelling van Spes en de initialen I.P. Zeer waarschijnlijk een band van Zuid-Nederlandsche oorsprong. Door Weale wordt deze I.P., 't kan zijn terecht, voor een Leuvenaar gehoudenGa naar voetnoot3); Schretlen volgt hem hierin na bij 't determineeren van zijn beide plaatstempels 10-11Ga naar voetnoot4). Een afbeelding van een dergelijke plaatstempel, mogelijk dezelfde als die te Cambridge, kan men vinden in 't werk over de Utrechtsche boekbanden, door Hulshof en SchretlenGa naar voetnoot5). Ik doe hier slechts een greep uit 't geen mij bij een eerste kennismaking met de verdienstelijke catalogus getroffen heeft. Mr. Gaselee en het Corpus Christi College hebben een goed werk gedaan met 't samenstellen en uitgeven van deze Hand-list, die men bibliotheken en particulieren, belangstellend in oude drukken, met een gerust hart kan aanbevelen. 's-Gravenhage, Dec. 1921. M.E. Kronenberg. | |
Holland-America. An historical account of shipping and other relations between Holland and North-America. By J.F.L. De Balbian Verster. Amsterdam. Ed. for the Holland-America line by Bern. Houthakker, who also selected and arranged the illustrations. Printed by H.J. Koersen.Een fraai gedrukt en smaakvol geïllustreerd reclame-boek van de Holland-America-lijn. Tegelijk een werk van eenige waarde voor liefhebbers van oude boeken en prenten en kaarten; de heer Houthakker heeft, behalve de afbeeldingen van havens, schepen, enz. van onzen tijd, eene reeks gezichten op onze 17e eeuwsche havens en vooral afbeeldingen en kaarten van het oude Nieuw-Nederland aan de Hudson gegeven, en ook eenige goede portretten. Maar het boek is van meer beteekenis, dan een smaakvol reclameboek. Het is, doordat een kundig historieschrijver zich met de redactie van den tekst belast heeft, een wezenlijk belangrijk boek geworden. De ontdekking van Nieuw-Nederland, de stichting, de geschiedenis en het verlies van de Nederlandsche kolonie worden kort en toch tamelijk uitvoerig geschetst. Daarna wordt over den Americaanschen vrijheidsoorlog een prettig verhaal gegeven, weer vooral van Nederlandschen kant bekeken. En ten slotte komt de schrijver natuurlijk op de betrekkingen tusschen Nederland en America in onzen tijd. De schrijver heeft zich wel eens merkbaar moeten bekorten | |
[pagina 126]
| |
om ruimte voor de vele prenten te laten; hij is er toch niet alleen in geslaagd, een goed samenhangend geheel te leveren, maar vooral heeft hij met meer dan gewonen tact een juist historisch beeld weten te geven, dat genietbaar en bevattelijk is voor iederen ontwikkelden lezer. Zoo wordt dit belangrijke stuk vaderlandsche historie weer onder het bereik gebracht van een heel ruimen kring. | |
Levensbeschrijvingen.
| |
[pagina 127]
| |
gunstig verschil met den ouden Van der Aa: alles beknopter en zakelijker. Waar men het boek ook opslaat, bijna altijd ziet men een aantal korte artikelen in de vier kolommen, en toch weer zelden die al te onbeduidende vermeldingen, die het eerste deel nog vrij talrijk gaf, van kunstenaars of predikanten, waarvan de biograaf niets meer dan naam en beroep wist te vermelden. Nu brengt ieder artikel, zooal geen wezenlijke levensbeschrijving, dan toch een persoonsvermelding die iets inhoudt. Natuurlijk zijn er ook nu langere biografieën, van vorsten, staatslieden, geestelijken en predikanten, schrijvers en dichters, over wie wat meer te vertellen was. En nu en dan krijgt men toch op eens weer een indruk van eene breedsprakige uitvoerigheid die aan Van der Aa herinnert. Een aantal levens van officieren en van ingenieurs zijn wel wat ouderwetsch uitvoerig geschetst; daartegenover zijn de mannen van de zeevaart soms wat al te kort afgedaan; men zie de op elkaar volgende levens van den zeeman Joris Carolus, en van den officier A.B. Carteret. Ook bij dichters hebben sommige biografen het niet kunnen laten, wat breed te worden, en eene reeks aanhalingen uit de gedichten zelve te geven. Zoo geeft Gust. Cohen over den door hem ontdekten krijgsmandichter Jean de Schelandre zes kolommen, met een aantal verzen, terwijl hij juist hier met een kort bericht en verdere verwijzing naar zijn eigen Ecrivains français en Hollande had kunnen volstaan. Ook de redacteur zelf geeft nu en dan aan dezelfde neiging toe, zooals in de biografie van Johannes Verschuer. Het boek zal er niet door achteruitgaan, wanneer hij in de verdere deelen en zichzelf en enkele medewerkers in dit opzicht wat intoomt. Niet gaarne zou ik intusschen den schijn op mij laden zijne werkzaamheid aan het groote boek in een ongunstig licht te zien. Integendeel, de naam L. Knappert staat hier onder een zóó groot aantal degelijke historische artikelen, dat we gerust mogen besluiten, dat het tot stand komen van dit deel en het uitzicht op verderen voortgang voor een groot deel berust op zijne groote kunde en krachtige werkzaamheid als redacteur en biograafGa naar voetnoot1). Toch moet ik besluiten met juist hem op een wezenlijke fout te wijzen, en wel daar, waar hij zich aan de levensschets van een boekdrukker heeft gewaagd. Kol. 727 geeft het artikel: Severz (Jan), bijgenaamd ‘dye creupel’, uitgever, boekdrukker en perkamentmaker te Leiden althans sinds 1500, met zijn spreuk ‘Lof God van al.’ Hier is een verwarring tusschen twee personen die denzelfden naam dragen, en die we juist door de voortgaande studie van onze 16e-eeuwsche uitgaven hadden leeren onderscheiden, niet uit de wereld geholpen, maar opnieuw bestendigd. In het leven van beiden is nog veel, dat we niet zeker kunnen vaststellen, maar hunne uitgaven leeren ons, de personen scherp te onderscheiden. Van Jan Seversz te Leiden kennen we in de eerste twintig jaren van de 16e eeuw eene reeks van uitgaven, en we weten uit een acte van 1534 dat toen ‘Marie Jan Zevertsz poorters weduwe’ te Leiden woonde. Daarentegen was Jan Seversz die creupel uitgever en drukker te Amsterdam in een later tijdvak. Hij woonde op de oude brug, en liet van 1526 tot 1533 verscheidene uitgaven door anderen drukken, is in 1534 verhuisd naar de Nijzel, drukte daar zelf eenige boeken in de volgende jaren, en stierf in 1538. Hij was kreupel en had aan dit lichaamsgebrek zijn bijnaam te danken, dien hij steeds aan zijn naam toevoegde. We kennen zelfs een uitgaaf, de wereldkaart van Cornelius Aurelius, in 1517 door den Leidschen Jan Seversz. uitgegeven, en later (in of na 1534) door zijn Amsterdamschen naamgenoot herdrukt met opzettelijke | |
[pagina 128]
| |
vervanging in de houtsnede van het oude adres door dat van hemzelven met de krukken. - En nu geeft de nieuwe biografie zijn bijnaam en daarmede zijn lichaamsgebrek aan den voorganger, die toch wel niet ook op krukken zal geloopen hebben. Omdat het drukkers geldt was ik hier wat uitvoerig. Dat een zakelijk foutje aan de hooge waarde van het geheele werk geen af breuk doet, zal wel ieder lezer begrijpen. Het werk leeft en groeit, er is zeker al weer heel wat voor een volgend deel klaar; en we mogen aannemen dat het voorbeeld opwekt, dat zij die van het boek gebruik maken, door het verschijnen van dit nieuwe deel aangespoord zullen worden ook weer hunne bijdragen voor de voortzetting te geven. En zoo zullen we de 12 deelen die naar de eerste optimistische schatting in 10 jaren zouden verschijnen, wel krijgen, al vergt dat dan ook meer dan den dubbelen tijd. Zal alles goed gaan, dan moet het daarmede nog niet ophouden; ook voor de latere Nederlanders moeten de biografische gegevens verzameld worden. Zal deze taak als tot dusver blijven afhangen van de Maatschappij der Nederlandsche Letterkunde, die dat slechts doet voor eigen kring, en dan nog ver van volledig, en dan nog, wat een deel der leden betreft, met tegenzin? Zou er niet eens uitzicht zijn, dat de zorg hiervoor stelselmatig werd ter hand genomen in ruimeren kring, door samenwerking van al onze historische genootschappen, onze bibliothecarissen en archivarissen, den boekhandel en de dagbladpers? Zoolang dit niet geschiedt, moeten we toch al weer dankbaar zijn voor den kleinen bundel van Letterkunde over het jaar 1920/21. Hij geeft acht levensberichten, alle van mannen omstreeks het midden van de 19e eeuw geboren; bij zes er van zijn lijsten van de geschriften gegeven. We missen zulk een opgaaf bij R.W.P. de Vries, misschien omdat zij meest uit boekencatalogussen zou bestaan hebben. Toch is het jammer; deze, ‘delicatessen voor alles wat boekenvriend was en boekenkenner’ mochten toch wel eens bijeen gezet worden, en dan zou meteen wel 't een en ander voor den dag gekomen zijn wat nu schuil blijft. Zoo vind ik in Sterck's waardeerende levensbericht het studietje over de Amsterdamsche stadsgezichten van 1913 niet vermeld. Nog meer mist men de bibliografie bij P.D. Chantepie de la Saussaye, door H.M. van Nes. Van de zes andere levensberichten is er één reeds aan de lezers van Het Boek bekend; mijne herdenking van Ch. Enschedé (jaarg. 1919 blz. 337) heb ik op verzoek van het bestuur van Letterkunde tot een levensbericht omgewerkt en een lijst van geschriften er aan toegevoegdGa naar voetnoot1). Verder zijn beschreven E.B. Kielstra door P.J. Blok, Isaac Esser door Maurits Esser, J.C. Vollgraff door B.J.H. Ovink, N.J.A.P.H. van Es door F. de Bas en F.D.J. Moorrees door L. Knappert, alle goede betrouwbare berichten door nauwgezette schrijvers, en met bibliografieën. De bundel, hoewel minder rijk dan sommige voorafgegane, is zijn plaats in die reeks ten volle waard. Moge de Maatschappij haar taak op het gebied der bio- en bibliografie ten minste in dit opzicht blijven vervullen, zoolang die niet door eene krachtigere organisatie op breedere schaal is overgenomen. C.P. Burger Jr. |
|