Het Boek. Jaargang 11
(1922)– [tijdschrift] Boek, Het–
[pagina 129]
| |||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||
[Nummer 3]De refereyn- en liedboekjes van de Antwerpsche loterij (1574).In den voorlaatsten en laatsten jaargang van dit tijdschrift hebben Dr. J. Berg en Dr. B.M. Berg-van der Stempel de aandacht gevestigd op de merkwaardige dichtbundeltjes, die bij gelegenheid van een loterij ten bate der St. Jacobskerk te Antwerpen in 1574 werden uitgegeven (zie Het Boek 1920 blz. 297 v., 1921 blz. 225 v.). Het zij vergund daarvoor thans ten derde male de belangstelling te vragen, inzonderheid voor eenige aanvullingen betreffende nog een tweetal boekjes, die tot dezen rederijkers-wedstrijd behooren, namelijk (1) een exemplaar getiteld ‘Diversche Refereynen’ in het bezit van Dr. D.F. Scheurleer te 's-Gravenhage, aan wien ik hierbij openlijk dank zeg voor de welwillendheid, waarmee hij mij het boekje voor dit onderzoek afstond, en (2) een exemplaar met den titel ‘Deuchdelijcke Solutien’ in de Bibliotheek der Maatsch. v. Ned. Lett. te Leiden. | |||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||
I.Het eerstgenoemde exemplaar (Catal. d. Muziekbibliotheek van D.F. Scheurleer, vervolg 1903 blz. 121) behoort wat druk en uitvoering betreft tot dezelfde groep, waarvan het ex. Diversche Refereynen der Maatsch. Lett., het Amsterdamsche ex. der Vereen. v. Muziekgesch. zonder titel en het onvolledige ex. in de Kon. Bibl. te 's-Gravenhage deel uitmaken (vgl. het eerste opstel van den heer en mevrouw Berg). Het is evenals deze op losse velletjes gedrukt, die in den regel twee gedichten bevatten, zonder pagineering of signaturen; de spiegel der bladzijde meet 14 bij 8 cM. Vóór elke rubriek is op een los blaadje de ondertitel ingevoegd. Evenals in het Leidsche is ook in het ex. van Dr. Scheurleer de hoofdtitel bewaard gebleven, die elders vaak ontbreekt, daar hij het loterij-nummer droeg en dus op zich zelf als lot zal hebben gegolden. De titels zijn gelijkluidend doch verschillend van verdeeling en ornament; in het Leidsche ex. leest | |||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||
[pagina 130]
| |||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||
men het met inkt geschreven nummer ‘IJ sesse no. 62142’, in dat van Dr. Scheurleer, hoewel zeer verbleekt ‘T achthiene no. 19359’. Voorts hebben beide nog een ingedrukt droog stempeltje, in den Catal. Lett. als merk der kerkmeesters aangeduid; hiervan bestaat een ronde en een vierkante vorm; in het Leidsche ex. vindt men het eerste, in dat van Dr. Scheurleer het tweede. Ook de approbaties, de opdracht aan bisschop Zonnius en het ‘Tot den Leser’ zijn gelijkluidend, echter niet van hetzelfde zetsel. De inhoud van dit exemplaar geeft weinig nieuws; het bevat gedeeltelijk dezelfde stukken als het Leidsche en de beide andere genoemde exemplaren van dit formaat (die onderling in enkele stukken verschillen); voor een grooter deel nog komt het overeen met het tweede exemplaar der Kon. Bibl. (door Berg aangeduid als K. B.) in 80 en van kleiner formaat (spiegel 12 bij 7¾ cM.). Slechts twee refereynen op vraag IV zijn alleen in dit ex. bewaard, nml. ‘Ghelijck een ionck boomken byder riuieren’en ‘Wel geluckich zijn de menschen hier op eerden’, het eerste door Liefde verweckt vrede, een lid van de kamer Wy vaten ghenuecht te Breda, dat tot nog toe in de boekjes niet voorkwam, het tweede door Verblijt u inden Heere van den Bloeyenden wijngaert te Berchem, van wien reeds een Liedeken bekend was. Het eerstgenoemde van deze twee gedichten behoort zeker tot de meest verdienstelijke van den geheelen wedstrijd, voorzoover wij die thans kennen: Ghelijck een ionck boomken byder riuieren
Hem laet buyghen, richten, leyen, en hantieren
Van den Acker man duer sijnen wysen raet,
Dwelck hem niet en schaet,
Alsoo volghen oock de kinders en scholieren,
D'exempel der ouders en smeesters manieren.
Seer schadelyck voor haer, en lutter theurder baet,,
Als d'exempel is quaet:
VVant ghelyck de duysternis niemant vroech oft laet
En profiteert, maer is schadelyck voor de hant:
Alsoo sal Godt straffen tot inden derden graet
Die kinders, der booser ouders tot huerder schant,
Die sijn ghebot ouertreden aen elcken cant:
Maer diet bewaert thoont hy syn ghenade bedicht.
Dus is d'Ouders exempel heur kinders int lant
Schadelijck als de duysternis, deuchdich alst d'licht.
| |||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||
[pagina 131]
| |||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||
In de 2e en 3e strophe, met den aanhef ‘Schadelyck als de duysternis’... en ‘Deuchdelyc als het claer schynende licht seer schoon’ wordt deze tegenstelling van den stokregel, de ‘solutie’, dan nader uitgewerkt. | |||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||
II.Het tweede exemplaar dat wij hier willen beschouwen draagt den titel: Deuchdelijcke Solutien, en is eigendom van de Maatsch. d. Ned. Lett. (zie den gedrukten Catalogus 1, 211, 212). Het komt in alle uiterlijke opzichten overeen met het door den heer en mevrouw Berg in hun tweede opstel beschreven (sedert door de Universiteits-Bibliotheek te Amsterdam aangekochte) exemplaar met denzelfden titel. De zes 80 velletjes zijn in het Leidsche ex. gemerkt Aa1 tot Ff8; de spiegel der bladzijde meet 13½ bij 8 cM. Op den titel, die overigens gelijkluidend is met dien van het Amsterdamsche ex. (afgebeeld Het Boek 1921, 226) doch geheel anders gezet, ontbreken aan den voet de woorden ‘Een Loth’ en het jaartal 1575. Een nummer draagt deze titel niet, wel vindt men er een afdruk op van de droge stempeltjes, en wel in beide vormen. De opdracht komt in deze beide exemplaren niet voor; het ‘Tot den Leser’ is op twee bladzijden gedrukt en naar het schijnt van hetzelfde zetsel. De inhoud van dit boekje is op een enkel stuk na geheel verschillend van alle tot nog toe bekende. In aansluiting bij de lijst in Het Boek 1921, 227-230 volgen hier de aanvangsregels der in dit exemplaar voorkomende gedichten:
| |||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||
[pagina 132]
| |||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||
Alleen het gedicht IV, 6 was reeds bekend; het komt ook voor in het boekje van Dr. Scheurleer en het kleine 80 ex. der Div. Refereynen in de Kon. Bibl. De namen of spreuken van kamers en dichters, die wij in dit Leidsche exemplaar der Deuchdel. Solutien voor het eerst ontmoeten, zijn de volgende:
De meeste refereynen en liedekens zijn onderteekend door dichters, van wie ook in de andere, reeds bekende bundeltjes een of meer stukken zijn opgenomen; het zal niet noodig zijn dit voor elk afzonderlijk op te geven. Men ziet hieruit echter dat, zooals ook in het algemeen bij een rederijkersprijsvraag te verwachten is, de inzenders, of althans de kamers, gewoonlijk alle of bijna alle punten der ‘vraghe’ beantwoord zullen hebben. Van enkelen is thans een haast volledige | |||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||
[pagina 133]
| |||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||
reeks bekend. Het is m.i. geenszins onwaarschijnlijk dat andere, inzonderheid Belgische bibliotheken nog meerdere afwijkende exemplaren zouden bezitten, wier inhoud in dit opzicht de tot nu toe onderzochte zou aanvullen. Het was er de uitgevers toch blijkbaar om te doen, zoo veel mogelijk verschillende boekjes in den handel te brengen, om daardoor den verkoop der loten te bevorderen; bij elk lot dat men nam, had men zoodoende kans weer andere gedichten te ontvangen. | |||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||
III.In de hier gegeven opsomming van den inhoud der Deuchdel. Solutien te Leiden, is rubriek VII opzettelijk ter zijde gelaten. Dit rijmwerk komt in alle boekjes, zoowel de thans besproken als de reeds bekende, gelijkluidend voor en staat steeds geheel aan het eind achter de liedekens, alleen soms nog gevolgd door ‘Salomons Ghebet’. Het lijkt dan ook tamelijk willekeurig, dat het op het gedrukte inhoudsblaadje (dat evenals vele der losse titeltjes eigenlijk bij het boekje van het kleinste formaat behoort, doch in sommige der groote is ingevoegd) als nr. VII tusschen de refereynen en de liedekens wordt genoemd. Naar den vorm is het ook geen refereyn, zelfs niet in regelmatige strofen of ‘balladen’ gedicht; in het geheel lijkt het meer een soort toegift, dan een bepaald antwoord op een gestelde vraag. In de exemplaren van het grootste formaat op losse velletjes vindt men hierbij in margine van tijd tot tijd den naam van twee kamers om beurten: de Brusselsche Corenbloem en de Jennette van Lier. De eerstgenoemde is door verscheiden leden in de bundeltjes vertegenwoordigd, de tweede komt in de tot nog toe bekende boekjes nergens voor. Dit alles te samen doet ons de vraag stellen: wat is dit voor een gedicht en hoe komt het in de loterij-bundeltjes? Wat het eerste gedeelte dezer vraag betreft: de marginale aanwijzingen doen vermoeden, dat wij hier een tweespraak voor ons hebben, en wel tusschen de beide genoemde kamers, bij monde van hun facteur of een anderen vertegenwoordiger. Nu is het eensdeels op de rederijkersfeesten een algemeene gewoonte, dat de deelnemers ook hun kunst bewijzen in een improvisatie over een gegeven onderwerp, het ‘kniedicht’, anderdeels worden de samenkomsten vaak besloten met eenige berijmde plichtplegingen tusschen de uitnoodigende kamer en de kamers-gasten. Soms vindt men, dat elke kamer op haar beurt met een afscheidsliedeken optreedt; soms ook vormt zulk een afscheidsrijmerij een sluitend geheel. Het vreemde dichtstuk VII in | |||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||
[pagina 134]
| |||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||
onze boekjes nu maakt geheel den indruk van een geimproviseerden dialoog, waarbij de twee samensprekers om beurten hun, overigens van elkaar onaf hankelijke beschouwingen over het gestelde onderwerp ten beste geven. Nu is het vooreerst onzeker of er te Antwerpen bij gelegenheid der loterij een werkelijke samenkomst heeft plaats gehad, die met zulk een leerrijke tweespraak besloten had kunnen worden, en ten tweede is het raadselachtig waarom juist deze beide kamers (waarvan de eene zelfs overigens nergens in de bundeltjes voorkomt) daarbij het woord gevoerd zouden hebben, terwijl de uitschrijvers der prijsvraag er het zwijgen toe deden. Men mag dan ook m.i. als zeker aannemen, dat dit rijmwerk niet voor de Antwerpsche loterij vervaardigd is en slechts als een, misschien nog nooit te voren gedrukt, moralizeerend besluit door de uitgevers aan de bundeltjes werd toegevoegdGa naar voetnoot1). Het zal moeilijk met zekerheid zijn uit te maken van welk feest dit dichtstuk afkomstig is, tenzij men het in eenigen ouderen bundel terugvindt. Toch kan ik niet nalaten in dezen een vermoeden uit te spreken, te minder omdat hierbij nog een ander punt van beteekenis voor onze boekjes kan worden aangeroerd. Er bestaat een bundel: ‘Refereynen ende Liedekens van diuersche Rhetoricienen... ghelesen en ghesongen op de Corenbloeme Camere binnen Bruessele op haer iaerlijcxse Prins-feeste Anno XVc. LXIJ’, verschenen te Brussel 1563Ga naar voetnoot2). Bij deze gelegenheid won een lid der Jennette van Lier den eersten prijs; een afscheids-dialoog tusschen de gastvrouw en den bekroonde als woordvoerder der gasten, zou dus daar inderdaad tusschen de beide kamers van ons nr. VII kunnen hebben plaats gehad. Ook het onderwerp dier samenspraak ‘Hoe hem een yeghelyck behoort gherust ende te vrede te houdene in zijn vocatie’, sluit zeer wel aan bij de op het Brusselsche Prinsfeest behandelde vraag ‘Wat dat de Landen can houden in Rusten?’. Intusschen de Brusselsche bundel bevat geen dergelijk besluit en het hier gelegde verband blijft slechts een gissing. Dat men in het algemeen te Antwerpen in 1574 een dergelijke feest-rijmerij uit 1562 nog goed gekend kan hebben is zeker, daar vele der inzenders van 1574 ook aan den wedstrijd van 1562 hebben deelgenomen. | |||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||
[pagina 135]
| |||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||
Het tweede punt dat hierbij ter sprake moet komen, is de merkwaardige opgave in Scheurleer's ‘Nederlandsche Liedboeken’, waaruit zou blijken, dat er een bundel Refereynen ende Liedekens zou hebben bestaan, die met dezelfde vraag als de Antwerpsche boekjes opende, doch reeds gedrukt was door Michiel van Hamont te Brussel den 22 Aug. 1563 (vgl. Het Boek 1920 blz. 308). Hieruit zou moeten volgen dat de vragen (en ook de antwoorden?) van de Antwerpsche loterij in 1574 niet voor het eerst uitkwamen, wat in strijd is met hetgeen de kerkmeesters daaromtrent in hun opdracht aan den bisschop meedeelen, en ook overigens niet zeer waarschijnlijk mag heeten. Dit vreemde boekje, dat volgens ‘Nederl. liedb.’ in de Kon. Bibl. te 's-Gravenhage aanwezig zou moeten zijn, is daar op het oogenblik niet vindbaarGa naar voetnoot1). Nu bevat echter de zooeven besproken bundel van het Brusselsche feest van 1562 op de laatste bladzijde de aanwijzing: ‘Dese Refereynen ende Liedekens zijn voleyndt te drucken den xxij Augusti. Anno 1563. Ende gheprint in de Princelijcke stadt van Bruessele, by Michiel van Hamont’ enz., zoodat wij wel als bijna zeker mogen aannemen dat de onvindbare Refereynen ende Liedekens der Kon. Bibl. niets anders zijn dan een, misschien onvolledig, exemplaar van datzelfde Brusselsche boekje. Het lijkt dan voorts allerminst onmogelijk, dat dit te eeniger tijd in één band was geraakt met de afgedwaalde eerste rubriek van het Antwerpsche loterijboekje, die immers juist in het onvolledige Haagsche exemplaar ontbreekt. Zoo zou er een bundeltje geweest zijn, dat inderdaad opende met den opgegeven titel (eigenlijk dus de ondertitel van rubriek I van het loterij-boekje) en dat op de laatste pagina het opgegeven drukkersadres en de dateering bevatte; met het bestaan van dit bibliographische monstrum zou de geheele verwarring verklaard zijn. Misschien werd deze wonderlijke samenstelling bij een latere catalogiseering opgemerkt en is het boekje toen als incompleet verwijderd of ter zijde gelegd; wij hopen dat het alsnog zal worden teruggevonden, om ons vermoeden tot zekerheid te maken of anders te toonen wat het in werkelijkheid bevat. | |||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||
[pagina 136]
| |||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||
Boven allen twijfel verheven is echter dat de ‘Refereynen ende Liedekens’ van het prinsfeest der Brusselsche Corenbloem, waarvan Michiel van Hamont op 22 Aug. 1563 den druk voltooide, noch wat de vraag, noch wat één enkel der antwoorden betreft, met de Antwerpsche boekjes van 1574 overeenkomenGa naar voetnoot1). | |||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||
IV.Ten slotte zij hier nog de aandacht gevestigd op het belang der Antwerpsche loterij-bundels voor de geschiedenis van het Nederlandsch volksgezang. Bij een groot aantal liedekens is de melodie in muzieknoten afgedrukt; daar gewoonlijk tevens is opgegeven op welke wijs het lied gezongen werd, bezitten wij hier dus een muzikale notatie van verscheiden toen min of meer algemeen bekende liederen. Dergelijke volledige gegevens uit de 16de eeuw zijn betrekkelijk schaarsch. | |||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||
[pagina 137]
| |||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||
In de verschillende exemplaren verspreid vindt men
Al deze, door de aanvangswoorden van den tekst aangeduide wijzen, moeten dus geacht worden in 1574 door het Nederlandsche publiek, of althans een deel daarvan, te zijn gezongen. De lezer van heden zal vermoedelijk alleen de melodie van ‘Ick segghe adieu’ kennen; en ook de registers van Van Duyse's Nederlandsche Lied zullen hem slechts voor enkele der andere op het spoor helpen. Daarop kunnen wij hier echter niet verder ingaan. Opmerkelijk is dat er onder de 18 wijsaanduidingen, naast de Nederlandsche, 4 staan met Franschen tekst; zeker een teeken hoezeer het Fransche lied ingang vond. De laatstgenoemde van deze vier is van zeer bijzonder belang; immers deze ‘wyse van Conde’ blijkt de oudste bekende notatie van onze Wilhelmus-melodie te zijn. Zij geeft ons de wijs van het Fransche liedje, waarop de dichter van het Wilhelmus, Marnix, Coornhert, Saravia of wie het anders geweest mag zijn, de woorden van zijn onsterfelijk geworden prinsenlied stelde; namelijk dezelfde wijs, die in het Geuzenliedboek van 1581 werd aangeduid als ‘Van Chartres’, waarmee, zooals Flor. van Duyse aantoonde, een spotliedje op den mislukten Hugenootschen aanslag van Condé tegen de stad Chartres in 1568 bedoeld wordt. Van dit liedje, dat begint ‘O la folie entreprise du Prince de Condé’ was tot nog toe geen oudere muzieknotatie bekend, dan een van 1619 in een Fransch stichtelijk liedboekje. Wij leeren deze melodie thans kennen in een vorm, waarin zij in de Neder- | |||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||
[pagina 138]
| |||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||
![]() | |||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||
[pagina 139]
| |||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||
Een vergelijking met de reeds bekende oudere redactie's doet zien, dat deze vorm der wijs in hoofdzaak overeenkomt met een Hoogduitsche notatie van 1607; in verscheiden bijzonderheden staat zij echter zeer dicht bij enkele iets jongere Nederlandsche overleveringen, op wier verhouding hierdoor nieuw licht valt. Een en ander werkte ik nader uit in een opstel over ‘De wijs van het Wilhelmus in 1574’ (Tijdschr. v. Ned. Taal- en Lett. XL blz. 259 v.), waarheen hier kortheidshalve verwezen kan worden; vgl. ook Het Vaderland van 31 Aug. 1921. Naast de thans als de ‘oude wijs’ weer algemeen in zwang gekomen kunstige melodie uit Valerius' Gedenck-clanck (1626), staat deze zooveel oudere nu als een getuige van archaïsche soberheid en kracht. Hoewel zij stellig de belangstelling niet alleen van historici, maar ook van onze zangers en zangvereenigingen verdient, zal deze vorm van 1574 toch vermoedelijk niet zijn voorbestemd om de Valerius-melodie, die op zoo gelukkige wijze haar plechtigheid aan een zekere elegante beweging paart, nog eens uit het algemeen gebruik te verdringen; m.i. bestaat er ook geen reden om daarvoor te ijveren.
Leiden. Fr. Kossmann. LiedekenGa naar voetnoot1) op de wijse /
Een Uenus dier // Houdt my in haer bestier.
Ghy Adams saet // heel van Natueren // broos /
Ghy zijt altoos // Gods Woorden teghen:
Den Eyghen raet // van uwe kueren // loos /
Acht hy zeer boos // wat baet ghesweghen.
Al wilt ghyen Goet wtlegghen /
God wil dat elck sal // volghende sijn Woorden al /
Altijt Niet mijnen wil segghen.
Wilt dan met God // niet argueren // fier /
Als hy u schier // wat schijnt verlaten:
Maer na t' Ghebod // u reguleren // hier /
Als d' eewich vier // t' Goetduncken haten.
Op Gods Goetheyt wilt betrouwen /
Sijnen tijt verbeydt // in en wt de Hel hy leydt /
Slaende die hy wil behouwen.
| |||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||
[pagina 140]
| |||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||
Niet totter doot // en zijn sijn slaghen // maer
Gheneeslijck claer // wy sient voor ooghen:
Al schijnen groot // der Sonden plaghen // swaer /
Hy sal voorwaer // gheensins ghedooghen /
Dat sijn Schepsel hier sal lijen
Iet bouen de macht //: want sijn ontfermēde cracht
En stelt hy niet heel besijen.
Als Israel // swaerste beladen // was /
En op dat pas // doot meynden blijuen /
Deur t' goet opstel // sijnder Ghenaden // ras /
Hy doen ghenas // mannen en wijuen.
Oock sprack Iob den wtvercoren /
God neemt dat hy gheeft // dies hem den Heere doen heeft
Meer ghegheuen dan te voren.
Prince.
Als Prins loyael // hy haer (diet hoeuen // meest)
Deur s' Wijsheyts keest // dan vrijdt van schanden /
En princepael // verdrijft den droeuen // gheest:
Die in tempeest // brenght alle Landen.
Ia oock tot alle haer dinghen /
Gheeft hy tijt bequaem // reghē goet en aenghenaem:
Wilt hem toch met Lof danck singhen.
| |||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||
Addendum.Rederijkkamer te Huysse. - Uit de opgaven ‘Bloeyende Gheerden Thuusse’ en ‘Gheerdeken thuyse’, voorkomend in een der bundeltjes Deuchdelijcke Solutien van de Antwerpsche Loterij (1574), durfde ik (blz. 132) geen besluit trekken omtrent de plaats, waar deze onbekende hof van Rhetorica ‘thuis’ was. De onvaste spelling Huusse, Huyse scheen meerdere mogelijkheden toe te laten, en andere aanwijzingen van deze kamer waren mij uit de oudere rederijkerslitteratuur niet bekend. In veel lateren tijd echter bestond zij nog. Dr. W. de Vreese was zoo vriendelijk mij te wijzen op het voorkomen in 1763 van een kamer ‘De Bloeyende Geirde’ in het Oost-Vlaamsche Huysse; zie ook Vander Straeten, Le théatre villageois en Flandre, II 118. De overeenkomst in naam is te groot om hierbij aan toeval te denken. De ‘Bloeyende Gheerden’ onder de spreuk ‘Ghebloeyt wt liefden’ kunnen dus op Huysse geplaatst worden. F.K. |
|