Het Boek. Jaargang 11
(1922)– [tijdschrift] Boek, Het–
[pagina 219]
| |
Noord-Nederlandsche verluchtingskunst en een oude kloosterbibliotheek.Voor de uitgave der Noord-Nederlandsche Miniaturen uit de 14e en 15e eeuwGa naar voetnoot1) bezocht schrijver dezes in de verstreken zomer de Koninklijke Bibliotheek te Kopenhagen en trof aldaar een aantal belangrijke verluchte codices aan, welke bleken in Holland, Gelre en 't Sticht Utrecht ontstaan te zijn. Onder deze manuscripten waren er vooral drie welke tot nadere studie uitlokken en wel een stel bijbelhandschriften geschreven en geminieerd in het Cistercienser-klooster Onze-Lieve-Vrouwenberg te IJsselstein door een monnik, Nicolaus van Delft, in de jaren 1408-’10, benevens nog een derde bijbelhandschrift ontstaan en versierd in hetzelfde convent anno 1471, geschreven door den kloosterling Petrus Hendriksz. Meij. Bij nader onderzoek bleek de bibliotheek nog zeven andere codices, herkomstig uit de librije van hetzelfde klooster te bezitten. Het gansche tiental handschriften maakt deel uit van de collectie Thott en werd zeer waarschijnlijk door dezen verzamelaar, die in de vorige eeuw leefde ‘en bloc’ ergens aangekocht. Het geldt hier dus een restant van een 15dc eeuwsche Noord-Nederlandsche kloosterbibliotheek, in artistiek en historisch opzicht van het grootste belangGa naar voetnoot2). | |
[pagina 220]
| |
Het bewuste klooster geniet in de historie geen vermaardheid, maar is toch niet geheel onbekend. Wij lezen dat de priorij van de Cistercienser Orde genaamd O.L. Vrouwenberg in 1394 buiten de muren van IJsselstein werd gesticht door Arnout heer van Egmont en IJsselstein. Later, toen de stad werd uitgebreid, kwam het klooster binnen de wallen te liggen. Het was aanvankelijk een abdij, doch verloor dien titel. Volgens Miraeus' kroniek der Cistercienser Orde stond het als priorij reeds sedert 1412 onder de abdij van Kamp in Friesland, deel uitmakende van de daarna genoemde congregatieGa naar voetnoot1). Bovendien leefden de inwoners ‘in fraternitate perpetua’ met het Karthuizer convent Nieuwlicht en het Regulierenklooster van St. Maria en de XII Apostelen te UtrechtGa naar voetnoot2). O.L. Vrouwenberg is ook het moederklooster van de priorij Mariaashave bij Warmond. Als eerste prior wordt te IJsselstein genoemd Broeder Arnoldus, die tot 1418 het convent bestuurdeGa naar voetnoot3). In 1537 werd de kerk van het klooster door brand vernield, waarbij het gesticht de helft van zijn boekenschat verloor. Later is het kloostergebouw afgebroken. Een straat te IJsselstein wordt er nog naar genoemd. Dr. K.O. Meinsma in zijn beneden aangehaald en zeer verdienstelijk werk over de Middeleeuwsche Bibliotheken spreekt van het convent als van ‘het weinig bekende, maar hoogst merkwaardige Cistercienserklooster O.L. Vrouwenberg te IJsselstein’, zeggende | |
[pagina 221]
| |
dat het, althans vóór den brand, een aanzienlijke boekerij sch ij nt bezeten te hebbenGa naar voetnoot1). Dit nu blijkt inderdaad het geval. - Uitteraard bestond die bibliotheek in de eerste helft der 15e eeuw uitsluitend uit handschriften en Dr. Meinsma deelt mede, dat hem negen codices bekend zijn, die eenmaal in bezit van de IJsselsteinsche Cisterciensers waren. Hij verstrekt in zijn boek een opgave van drie dezer handschriften, welke opgave in staat stelde de volgende beschrijving te construeeren: (1.) Guilielmus Brito, ‘Glossarium in S. Scripturam,’ -tijdelijk berustende bij Acquoy in 't jaar 1889. - Op fol. 1 stond: ‘Liber conventus montis domine nostre in yselsteyn’, en aan het slot: ‘Anno Domini 1408 finitus est. (Hs. op perkament. In 1795 het eigendom van J.A. Naber)Ga naar voetnoot2). (2.) Reynerus de Pisis, ‘Pantheologiae sive Summae universae theologiae pars III’, - in de Universiteitsbibliotheek te Utrecht: Codd. mss. lat. 273. - Daarin de aanteekening: ‘Scriptus et completus ... per manus fratris Wilhelmi Zael quondam monachi in monasterio in Ysselstein ordinis Cisterciensis. Cuius nomen in libro vite scriptum inveniaturGa naar voetnoot3). (3.) S. Hieronymus. ‘Libri de vita et conversatione sanctorum patrum’, - hs. op perk. van 1411, berustende in de ‘Bibliothèque Nationale’ te Parijs: Ms. lat. 10841. - Daarin tot tweemaal toe (fol. 2v en 152v) de vermelding: ‘Liber conventus Montis Domine Nostre in Yselsteyn’Ga naar voetnoot4). Behalve dit drietal handschriften, bleek ook de Koninklijke Bibliotheek twee codices uit het klooster afkomstig te bezitten, t.w.: (4.) ‘Vitae Sanctorum’. - Ms. 70 H. 49. - Een oude verzameling van verschillende hagiografische handschriften. Op fol. 57v staat het jaartal 1409. Voorin leest men het ‘ex libris’: ‘Liber monasterii montis Domine nostre in Yselsteyn’, herhaald op fol. 34v: ‘Fuit liber monasterii montis Domine Marie in Yselsteyn’Ga naar voetnoot5). (5.) S. Gregorius, ‘Moralia in Hiob’. - Ms. 73 E 18. - | |
[pagina 222]
| |
Gedateerd 1428. Voorin: ‘Liber monasterii domine nostre in Yselsteyn’Ga naar voetnoot1). Van de verdere bij Dr. Meinsma wel terloops vermelde maar niet genoemde handschriften was deze geleerde zoo vriendelijk een opgave te willen verstrekken; welke opgave met verschillende gegevens kon worden aangevuld, als volgt: (6.) Homeliae in Evangelia de Tempore et de nonnullis Sanctis. Pars aestivalis’. - In het Bisschoppelijk Museum te Haarlem. Ms. uit de 15e eeuw, no 72. - Voorin: ‘.... Liber monasterii montis domine nostre in Yselsteyn’. Dit hs. werd aan het klooster gelegateerd door Joost Joosten van Amsterdam († 1471). In 1794 was het in de boekerij van J.A. NaberGa naar voetnoot2). Het kwam voor op de auctie P. van Cleef te Amsterdam 1872 onder no 963, als ‘Omeliae Haymonis’Ga naar voetnoot3). (7.) Joannes de Vinola. ‘Lectura Juris’. - Ms. in fol. Gedateerd 1433. Voorgekomen op de veiling P. van Damme te 's-Gravenhage, 8 October 1764, onder no 150. - Het wordt in den catalogus beschreven als een goed verzorgde codex met gekleurde initialen. Het ex-libris luidde: ‘Liber monasterii .... in Ysselsteyn’Ga naar voetnoot4). (8.) Joannes de Turrae. ‘Expositio super Psalterium’.-Ms. gedateerd 1480. Voorgekomen op dezelfde auctie, onder no 29 (Veiling v. Westphalen, v. Damme e.a.) Ook dit handschrift was met gekleurde initialen versierd en voerde het inschrift: ‘Liber monasterii ... cisterciensis in Ysselsteyn’Ga naar voetnoot5). (9.) Jordanus de Quedlinburg. ‘Postillae necnon Sermones estivales super evangelia dominicalia. - In de Stifts- und Gymnasialbibliothek te Quedlinburg ms. 176. - Volgens een explicit in dezen codex op fol. 115v werden de Postillae’ voltooid den 24. Maart 1429. Op fol. Iv staat: ‘liber monasterii montis domine nostre in Yselsteyn ordinis cisterciensisGa naar voetnoot6). Dit zijn dus de negen handschriften uit IJsselstein afkomstig, welke tot dusverre konden worden aangewezen. Met de thans te Kopenha- | |
[pagina 223]
| |
gen aangetroffen manuscripten wordt dit getal opeens op negentien gebracht. Tot de beschrijving der Kopenhaagsche manuscripten wordt thans overgegaan. (10.) Novum Testamentumlatine. - Ms. Thott no 3, fol. - Handschrift op perkament van 169 bladen, verlucht met geornamenteerde en deels gefigureerde initialen. Formaat 322 × 243 mM. (Beschreven spiegel 212 × 162 mM.) De tekst is verdeeld over twee kolommen van 34 regels. Oorspronkelijke lederen band, overkruist met blinde lijnen. Aan het slot: ‘Sub Anno Incarnacionis jhesu christi filii dei 1408 finitus est hic liber per manus fratris nicholai monachi ordinis cysterciensis in Yselstein. Cuius premium sit esse cum illo.’ De hand van den schrijver is zeer kennelijk ook die van den verluchter. De initialen aan het begin der bijbelboeken en gewone prefaties zijn in kleuren geminieerd, zonder toepassing van goud. De tinten zijn meest flets. Geen scharlaken is gebruikt; het vermilioen trekt naar oranje; het paars is mat; het groen bepaald bleek; in plaats van geel is een vale, lichte zandkleur gebruikt. De geheele bewerking toont een streven naar zorgvuldigheid, doch de teekening wordt niet overal beheerscht. Het werk maakt in zijn onomslachtigheid van techniek een wat naïeven indruk. - De kleine initialen zijn blauw met eenig rood penwerk; of omgekeerd. Zeer vaak echter ontbreekt dit penwerk. De eerste initiaal in den codex is die welke is voorgevoegd aan de ‘Prefacio sancti iheronimi presbiteri in libros quatuor ewangelistarum.’ (Afb. 1.) Het is een initiaal ‘B’ van vaal geelbruin met lofwerk, groen geschaduwd. Het buitenwerk, met de pen uitgevoerd is boven paars, beneden groen. In de letter de Heilige, bijna ten voeten uit, met een tegen hem opspringend leeuwtje. Hoed en gewaad van vermilioen. De paarse mouwen van het onderkleed zijn zichtbaar. De H. draagt een boek in een groenen buidel-band. De achtergrond is blauw met witte en roode stippen, telkens drie te samen van één kleur. Het staafwerk, dat langs de kolom naar beneden reikt, is van blauw en paars met groen penwerk. De initialen der drie eerste evangeliën (f 3, 24 en 38) vertoonen de emblemen der Evangelisten. Het vierde (f. 60v) is verlucht met een initiaal ‘I’ als volgt gefigureerd: De H. Johannes in een blauw kleed en paars overkleed, staat met een adelaar op de uitgestrekte rechterhand in een kerkportaal. In de linker houdt hij zijn Boek. De kerk is licht roodbruin gekleurd met groene torendaken. De hemel is effen blauw. De achtergrond van het portaal is groen met witte | |
[pagina 224]
| |
en zwarte stippen, gegroepeerd als boven. Het lijnwerk is paars. Bij de brieven van den H. Paulus is de apostel tweemaal afgebeeld t.w. fol. 76v, waar de praefatie begint van St. Johannes presbyter op de brieven van Paulus: In de opening van een weinig sierlijke initiaal ‘P’ verschijnt de kop van den Heilige met een lichtbruine aureool. - Voorts op fol. 78, waar de brief aan de Romeinen aanvangt: Eveneens een initiaal ‘P’ van blauw met bruin en groen bandwerk om den steel van de letter gevlochten. Binnen de letter de apostel schrijvende, geketend aan de letter, in een blauw gewaad met rood overkleed. Voor hem staat een man in een groen buis met blauwe broek. De achtergrond is paars met witte en zwarte stippen, de grond bleekgroen. Het lijnwerk rondom deze letter is boven groen en beneden rood. Gefigureerd is verder de initiaal ‘P’, waarmede op f. 124 de Handelingen der Apostelen worden geopend. De kleine figuren van de HH. Petrus en Paulus staan hier tegen een donkerbruinen gestipten achtergrond. De kleuren der letter zijn ditmaal groen en blauw met geelbruine en roode versiering daarop aangebracht. Van de overige canonieke brieven, die volgen, is alleen de beginletter van den eersten brief van Petrus op f. 150 van belang. Alweder een ‘P’, bleek-steenrood met daarop vier blauwe sleutels en rondom eenig groen lofwerk. De H. zelf, in de letter, draagt een witten mantel over een paars onderkleed. Hij staat op een groenen grasgrond tegen een bruingelen achtergrond met witte stippen. De nimbus is groen. (Zie afb. 2). Het meest gewichtig echter is in dezen codex de laatste initiaal, die der Apocalyps, op f 159: Een roode initiaal ‘A’ (Zie afb. 3), wit gehoogd. Uit de bleekgroene aarde rijzen de afgestorvenen. Boven Christus als richter in een purper gewaad, groen van binnen. Van de twee regenboogen is de bovenste vermilioen, de onderste groen. De H. Maagd, links, is in een blauw kleed; St. Jan de Dooper, rechts, geelbruin. De bazuin-engelen ter weerszijden zijn eveneens geelbruin met groene wieken. Het lofwerk, rondom de letter is blauw. (11.) Toen de kloosterbroeder Nicolaus dit handschrift had voltooid zette hij zich ook aan het afschrijven en verluchten van het Oude Testament in wat grooter formaat: Vetus Testamentumlatine. - Ms. Thott no 2 fol. - Handschrift op perkament van 206 bladen, verlucht met geornamenteerde en deels gefigureerde initialen. Formaat 384 × 293 (262 × 198) mM. De tekst is verdeeld over twee kolommen van 42 regels. Oude lederen band met een driedubbel kader van blindstempel in Renaissance-stijl en met koperen hoeken en sloten; in slechten toestand. | |
[pagina 225]
| |
Dit handschrift kwam niet gereed. De schrijver voltooide het eerste deel, dat besloot met Paralipomenon II, en schreef van het tweede deel, dat opende met de Boeken der Wijsheid met meer dan de allereerste kathernen, tot en met Esdra's tweede boek. - Deze weinige kathernen werden voorts bij het gereed gekomen eerste deel bijgebonden. Op fol. 188v, aan het slot van Paralipomenon II, vindt men een volledig explicit, waarmede de schrijver bedoelde het deel te besluiten: ‘Sub Anno Incarnacionis Jhesu cristi Filii dei millesimo quadringentesimo decimo finitus est hic liber per manus fratris Nycholai de delf monachi pauperis ordinis cysterciensis in Yselstein cuius precium sit esse cum deo. Amen.’ Aan het slot van het hs. zooals het nu voor ons ligt heeft een andere hand de volgende regels gesteld: ‘Sub Anno 1410 Incarnacionis Jhesu cristi Filii dei Scriptus est iste liber per manus Fratris nycholai de delf monachi ordinis cisterciensis in Yselstein Cuius operis precium sit esse cum deo. 1410. defuncti non multo postea anno domini 1415 altera die post katherine virginisGa naar voetnoot1). Het manuscript bevat negentien groote gefigureerde initialen, meer verzorgd en uitvoeriger meest bewerkt dan die welke in het hiervoor beschreven handschrift voorkomen, doch van een geheel overeenkomstig type. Goud is hier wel toegepast. Al werkende toont de verluchter aanmerkelijke vorderingen te hebben gemaakt. Zijn hand is geoefender, het werk artistieker. Een sleepende ziekte heeft hem zeer vermoedelijk belet de gestelde taak ten einde te brengen. Op fol. 1 vangt St. Hieronymus' Proloog aan met een initiaal ‘F’ van blauw en goud. Daarin de Heilige als bisschop met staf en rood kasuifel tegen een zeegroenen achtergrond met witte en roode stippen, telkens drie. Op de uitgestrekte linkerhand draagt hij een boek in rood gebonden met blauwe sloten. De aureool en de krul van den staf zijn van goud. Het randornament is vrij uitvoerig met toepassing van kleinere figuren en dieren. Fol. 4; Genesis. - Initiaal ‘I’Ga naar voetnoot2): Christus staande in een kerkportaal, gekleed in een wit gewaad met gouden nimbus tegen een purperen achtergrond met witte en zwarte stippen. 't Gebouw is bleekrood en blauw geschakeerd, de pinakelspitsen zijn vermilioen; de lucht is goud. Twee witte engelen met groene vleugels blazen op | |
[pagina 226]
| |
groene horens. Het penwerk is blauw en rood. Beneden ziet men de Zondenval in een gouden lijst tegen een blauwen grond. De vruchten zijn rood. Fol. 24v; Exodus. - Initiaal ‘H’ van blauw, groen en goud met rood penwerk in den rand. Daarbinnen Mozes en Aäron staande voor Farao. Fol. 39; Leviticus. - Initiaal ‘U’ van rood en goud met blauw lijnwerk. Daarbinnen twee figuren achter een altaar, waarop het paaschlam. Fol. 51; Numeri. - Initiaal ‘L’ (Zie afb. 4): blauw met wit ornament gehoogd en geelbruine cirkels; het randwerk rood met eenig groen langs de letter. Daarbinnen Mozes met zijn staf over den linker schouder en in de andere hand een banderol houdende. Het gewaad is olijfbruin en de mantel van karmijn; het gras bleekgroen; in den achtergrond ziet men een boomgroep; de achtergrond zelve is geelbruin met zwarte stippen. Fol. 66v; Deuteronomium. - Initiaal ‘H’ van purper met blauw randwerk. In de letter Mozes staande met de tafelen der wet en een banderol tegenover het volk van Israël, dat wordt voorgesteld door acht kleine figuren. De achtergrond is goud. Mozes draagt hier een blauwen mantel. Fol. 81; ‘Prefacio Josue’. - Initiaal van bleekgroen met rood. - Fol. 81v; begin van den tekst: Initiaal ‘Q’ van karmijn met blauw buitenwerk. In de letter een boom met stam van karmijn; links daarvan een engel, rechts Josua, elk met banderol ... De achtergrond is hier goud. Fol. 92; ‘Judices’. - Initiaal ‘P’ van blauw, met goud en rood randwerk. In de letter: Simson op het punt het paleis der Filistijnen te doen instorten. Het paleis wordt van buiten gezien. De menschen kijken van de tinnen. Fol. 103; boek Ruth. - Initiaal ‘I’: Ruth en Boaz staande in een open kasteelpoort. Het gebouw is ros van kleur en heeft blauwe puntdaken. Fol. 105; ‘Prefacio Regum’. - Initiaal ‘V’: David met een gouden koningskroon (sic!) verslaat Goliath. De letter staat dwars over de miniatuur. Zeer matte kleuren teekenen zich nauwelijks af tegen een gouden achtergrond. Fol. 106; ‘Regum I’. - Initiaal ‘F’ van purper met bleekgroene randen welke zich winden om de schachtGa naar voetnoot1). In de letter staan koning | |
[pagina 227]
| |
David en de profeet tegenover elkander met banderollen voor een gouden achtergrond. David draagt een rood buis, waarvan de linkermouw paars is en de rechter groen; van zijn hoozen is de linker blauw en de rechter wit; van zijn schoenen de linker wit en de rechter blauw. De profeet draagt een rood onderkleed met een blauwen mantel. De grond is groen. Het geheel is fraai en levendig, zonder ook ditmaal een bonten indruk te maken. Fol. 121; ‘Regum II’. - Initiaal ‘F’ van blauw en goud met groen en rood buitenwerk (zie afb. 5). In de letter Absalom, in groen buis met bontrand, hangende aan den eikeboom. Rechts David, op een zetel, gekleed in purper gewaad met blauwen mantel, hem betreurende met de woorden die op den banderol zijn aangebracht. De achtergrond is wit met afwisselend roode en zwarte stippen, telkens drie. Fol. 132v. Een slotminiatuur (de eenige in den codex): Salomons Oordeel, (zie afb. 6). De koning zit in het portaal van een kerk, waartoe een trap opvoert. Voor hem staat een dienaar die het ontbloote zwaard aandraagt. Op een banderol staat: ‘afferte michi gladium’. Ter weerszijde van de trap, voor de kerk, staan rechts de beide moeders, waarvan een het levende kind draagt, links de Madonna, die het Christuskind op den arm houdt. Het kerkgebouw is weder rossig van kleuren met blauwe daken. 't Is een romaansche basiliek van drie schepen. Het portaal wordt geflankeerd door twee kleine torens met vierkante spitsen, terwijl ook de gevel door twee dergelijke slanke torens wordt geflankeerd. In een ronde toren, zonder spits, hangen klokken. De wijze van teekenen en voorstellen is meer archaïstisch dan elders in het manuscript. Fol. 133; ‘Regum III’. - Initiaal ‘E’: De koningin van Saba staande voor Salomons troon. Fol. 146v; ‘Regum IV’. - Initiaal ‘C’: Elia en Elisa staande ter weerszijde van een boom met roode appelen. Zij houden banderollen. Fol. 160; Proloog van den H. Hieronymus op het boek ‘Paralipomenon’. - Initiaal ‘S’, waarbinnen St. Jeroen en een knielende monnik, met twee banderollen, waarop ‘Monachus habens obulum non valet obulum’ en ‘o gloriose jheronime ora pro me ad dominum’. Fol. 161; ‘Paralipomenon I’. - Initiaal „A' van blauw, goud en purper met omrankend penwerk van blauw en rood. Beneden de Nieuwe en de Oude Adam; de eerste in een purpermantel met een boek in de hand; de laatste in een kiel met spade. Fol. 173v; ‘Paralipomenon II’. - Initiaal ‘C’ van purper en | |
[pagina 228]
| |
goud met randwerk van blauw, rood en groen. Binnen de letter de Koning te bed; uit blauwe meanderwolken spreekt Christus tot hem, neerdalend en half zichtbaar. De achtergrond is weder wit met enkele zwarte driestippen. Roode stralen, als van een windroos, gaan van Christus uit. Fol. 189; ‘Prefacio Esre I’. - Initiaal ‘V’ van goud (zie afb. 7). Christus in een bleek purper gewaad staat op een groenen heuvel, aanbeden door twee monniken in grijsgrauw habijt. De oprankende versiering is van blauw en rood. Fol. 194; ‘Neemias’. - Initiaal ‘E’ van blauw, met groen en rood bijwerk, zonder figuren. Fol. 200; ‘Esre II’. - Initiaal ‘Q’ van rood, met blauw buitenwerk en met groen en paars binnenwerk; zonder figuren, doch met een monsterkop boven in 't midden der decoratie. Uit de gezamenlijke reeks initialen der beide beschreven handschriften blijkt dat de miniator gaandeweg meerdere bedrevenheid bereikte door gestadige oefening. Hij ontleent aan voorbeelden van verluchters uit de vorige eeuw bijzonder weinig en toont zich zeer oorspronkelijk, zoowel in de opvatting der decoratie en de ontwerpen daarvan als in het aanbrengen der kleuren. Als gezegd heeft hij een voorkeur voor zachte en matte tinten, die dun worden opgezet. Eenvoud wordt bij de versiering kennelijk betracht en overdaad vermeden. Nicolaus van Delft is geen groot kunstenaar geweest, maar een kloosterling van onmiskenbaar talent, werkende zonder noemenswaardige opleiding te hebben genoten, doch niettemin in staat ons belangwekkenden arbeid na te laten, wat gemoedelijk en mild, maar zeer serieus en eigenaardig.
Thans volge nog de beschrijving der overige uit IJsselstein afkomstige handschriften, welke te Kopenhagen werden aangetroffen. (12.) Tercium volumen De gestis salvatoris'. Bevat vier tractaten of ‘boeken’: Liber nonus De virtutibus et virtuosis actibus salvatoris. - Liber decimus De sermone domini in monte. - Liber undecimus De disputacionibus didascolicis. - Liber duodecimus De cena domini ultima. Ms. op papier van 162 fol. met het eerste blad en enkele tusschen gevoegde van perkament, 295 × 215 mM. - Ao. 1411. - Thott 4-5. Fol. - Verschillende handen. Eenvoudige roode initialen; alleen de eerste van rood en blauw. Het schrift in twee kolommen, waarvan hoogte en aantal regels niet doorloopend dezelfde zijn. - Aan het | |
[pagina 229]
| |
slot: ‘Explicit liber duodecimus de sermone domini salvatoris post cenam. Anno domini MCCCCXIo in festo sancti Thome apostoli’. -En op het schutblad voorin: ‘Liber monasterii montis domine nostre In Yselsteyn’. (13.) Bijbelhandschrift in het Latijn, in twee deelen op papier, respectievelijk van 291 en 209 fol. - 291 × 214 (205 × 145) mM. -Ao. 1471-’72. - Twee kolommen van 42 regels. - Oorspronkelijke lederen banden met driedubbele blinde streepen, kruiswijs aangebracht. - Initialen van rood en blauw aan het begin der bijbelboeken met rood penwerk. De initialen der kapittelen zijn afwisselend rood of blauw, zonder penwerk. Volledige bijbel zonder psouter. Het eerste deel besluit met het Hooglied. Van Vol. I is het schutblad verwijderd. Men leest daarin de signatuur: ‘Explicit liber ezre secundus, finitus per manus petri filii henrici mey sacerdotis. Anno domini MCCCCLXXIo altera die post festum virginis Katherine’. In Vol. II leest men voorin: ‘Liber iste pertinet fratribus in iselsteijn Montis Domine Nostre’. - Aan het slot van het Oude Testament: ‘Explicit machabeorum liber secundus versus mille octingenti. Finitque anno domini MCCCCLXXIJo in festo sacramenti venerabilis’. - Het tweede deel besluit alleen met de woorden: ‘Finit apocalipsis beati Johannis apostoli et ewangeliste’. - Op de laatste bladz. a tergo staat nogmaals: ‘Ad montem domine Nostre in Iselsteijn [doorgeschrapt] pertinet liber iste’. (14.) ‘Commentarium beati Johannis episcopi constantinopolitani in epistula ad Hebreos’. - Ms. Thott 48 fol. - Het hs., uit het begin der XVe eeuw, is niet compleet en breekt af in de 33e homilie: ‘... inquit spositorum vestrorum, qui nobis lo- ....’. 131 fol. perk. 252 × 191 (177 × 112) mM. - 33 regels op elke bladz. Enkele eenvoudige initialen in rood. Op het schutblad: ‘Iste liber pertinet fratribus in Yselsteijn’. - Oude lederen band, zonder stempels; de sloten zijn verwijderd. (15.) ‘Sermones aurei ac pulcherrimi’. - Ms. Thott 117, 8o. -Hs. uit de XVe eeuw, papier 309 fol.; afmet.: 212 × 147 (145 × 89) mM. - 32 regels op elke bladz. - Eenvoudige initialen in rood. -Aan 't begin: ‘Nota. Hic sequuntur sermones neglecti a festo Andree apostoli usque festum Annunciacionis beate Marie virginis’. - Volgt op fol. 255: ‘Liber dyalogorum Sancti Johannis Crissotomi (sic) constantinopolitani episcopi et sancti Basilii cesariensis episcopi college beati Gregorii nazareni De dignitate sacerdocii’. - Achterin | |
[pagina 230]
| |
op het schutblad: ‘Liber monasterii Montis domine nostre in Yselsteyn’. - Oorspronkelijke lederen band met blinde stempels: een ronde bloem, een adelaar in een ruit. (16.) ‘Liber moralium beati Gregorii pape super iob’. - Ms. Thott. 52 fol. Hs. uit de XVe eeuw, perkament 269 fol.; afmet. 311 × 216 (230 × 148) mM.; - twee kolommen van 45 regels. - Zeer eenvoudige initialen. - Hs. compleet in vier ‘partes’ en ‘tabula’. Voorin op het schutblad: ‘Liber monasterii Montis domine nostre in Yselsteijn’. - Oorspronkelijke lederen band zonder stempels, waarvan de sloten verwijderd zijn. (17.) S. Ysidorus episcopus de summo bono' en daarbij ingebonden: ‘Tractatus sentenciosus et utilis’. - Ms. Thott 101, 40. - Hs. uit de XVe eeuw; perkament 76 + 53 fol.; afmet. 222 × 158 (164 × 123) mM.; A. twee kolommen van 35 regels. Eenvoudige initialen in rood en blauw. - B. 35 regels per bladz. in zeer slordig en onregelmatig schrift en kunstelooze initialen van rood. - Op de eerste bladz.: ‘Liber conventus montis domine nostre in IJselsteijn’. -Oorspronkelijke lederen band, onversierd, met modernen rug. (18.) ‘S. Thomas super tria symbola. - Idem super decern precepta. - Idem diffuse super cantica canticorum. - Quidam sermo de omnibus Sanctis’. - Ms. Thott 103, 4o. - Hs. uit de XVe eeuw, op papier, 220 fol.; - afmet. 213 × 150 (153 × 104) mM.; - 29 regels op iedere bladz. Enkele zeer eenvoudige initialen van rood. De tractaten zijn door een en dezelfde hand afgeschreven. - Op het perkamenten schutblad staat: ‘Liber monasterij montis domine nostre in Yselsteijn’; en op de eerste bladz. nogmaals: ‘Liber monasterii montis domine nostre. In Ysselsteijn, ordinis Cisterciensis’. - Oorspronkelijke lederen band, zonder stempels. De sloten zijn verwijderd. (19.) ‘Collationes XXIV Sanctorum patrum’. - Ms. Thott 137, fol. - Hs. uit de XVe eeuw, 198 fol. perkament; - 260 × 173 (180 × 124) mM. Geschreven in twee kolommen van 36 regels. -De initialen zijn sierlijk van rood en blauw; de voornaamste met smaakvol aangebracht penwerk. Op de eerste bladz. van den tekst een uitvoeriger beginletter. Het hs. is zeer zorgvuldig geschreven. Op fol. 1v een index in rood. Op fol. 2, boven den tekst: ‘Liber monasterii montis domine nostre in Yselsteyn ordinis Cysterciensis’.-Oude lederen band met ivoren, bewerkte knoppen, oorspronkelijk vijf op de voorzijde en vijf kleinere op de achterzijde. Eenvoudige lijnversiering, zonder gebruikmaking van stempels. | |
[pagina 231]
| |
(20.) ‘Liber de viris illustribus ordinis Cysterciensis’. - Ms. Thott 138, 2o. - Hs. uit de XVe eeuw; - 194 fol. papier en perkament; - 285 × 206 (190 × 133) mM. geschreven in twee kolommen van 32 regels in krachtig schrift. Vijf gekleurde initialen komen voor met lofwerk, aangebracht op perkamenten bladen, aan den aanvang der ‘distinctiones’ 2-6; het eerste blad (titelblad), dat zonder twijfel uitvoeriger versierd was, ontbreekt. De overige initialen zijn rood en blauw. De codex is zonder twijfel herkomstig van het convent te Ysselstein. Fol. 192: ‘Explicit liber de viris illustribus ordinis cysterciensis’. Volgt, bij wijze van kathernvulling: ‘Exemplum horrendum de monacho proprietario quod scripsit quidam monachus de Sconaugia sicut praesencialiter vidit .... Sconaugia domus est ordinis nostri juxta renum in episcopatu wormaciensi sita’. Nog, fol. 195-216, op hetzelfde papier maar in vluchtiger schrift: ‘Littera canonizationis beati dominici confessoris primi institutoris ordinis fratris predicatorum’. Fol. 217-295, door dezelfde hand als voren: ‘Liber qui dicitur vitae fratrum ordinis predicatorum’. Fol. 296v-298. Lijst van abdijen en kloosters der Cistercienser Orde, met het jaar hunner stichting. Ook deze codex is nog in zijn oorspronkelijken lederen band met eenvoudige lijnversiering, koperen knoppen en beslag. Uit IJselstein zijn ook enkele oude gedrukte boeken der Kopenhaagsche Bibliotheek afkomstig, waaronder ‘S. Cypriani Epistulae’, verschenen te Deventer omstreeks 1477, gebonden in een band met blinde stempels, overeenkomende met die van het hs. dat boven onder no. 15 beschreven werd: ronde roos en adelaar in een ruitGa naar voetnoot1).
De in de bovenstaande aanteekeningen gegeven zéér gedeeltelijke reconstructie eener oude Noord-Nederlandsche kloosterbibliotheek is op zich zelf niet zonder belang, doch verkrijgt nog meer beteekenis door een bijkomende, maar zeer gelukkige omstandigheid. Van den catalogus der boekerij van het klooster O.L. Vrouwenberg te IJsselstein is ons een deel bewaard gebleven. Dr. K.O. Meinsma vermeldt op blz. 178 van zijn ‘Middeleeuwsche Bibliotheken’ een blad perkament, dat op het Museum te Gouda werd aangetroffen en waarop | |
[pagina 232]
| |
met krachtige hand een aantal boektitels geschreven staan, welke in rubrieken zijn verdeeld. Helaas is het blad slechts een fragment van een zeer groot vel perkament, dat in de bibliotheekkamer op een plank tegen de muur bevestigd moet zijn geweestGa naar voetnoot1). Van het merkwaardig fragment, waarvan hier nogmaals de afbeelding wordt gegevenGa naar voetnoot2), zegt Dr. Meinsma, na een uitvoerige en belangwekkende uitweiding, het volgende: ‘Wanneer is deze catalogus vervaardigd? Ziedaar een vraag van veel belang in dezen -immers hadden wij daarop een stellig antwoord, dan zouden wij kunnen beslissen of wij hier een catalogus voor ons hebben van een bibliotheek die alleen handschriften, dan wel van eene, die nevens manuscripten ook drukwerken bevatte. Wij zien echter geen mogelijkheid zulk een afdoend antwoord te geven, en zullen, alleen op het schrift afgaande, wel moeten aannemen, dat het stuk in 't laatste kwart der vijftiende eeuw is geschreven. Is dat juist, dan is het zeer waarschijnlijk, dat er op deze boekenlijst meerdere incunabelen voorkomen. De kloosterbibliotheek, waarin zij thuis behoorde, valt voorloopig niet met zekerheid aan te wijzen ...’ Na de vondsten te Kopenhagen is dit wel het geval en op de gestelde vraag kan het afdoend antwoord thans worden gegeven. Dr. Meinsma zelf opperde reeds in een noot de mogelijkheid, dat het catalogus-fragment herkomstig zou zijn van het klooster O.L. Vrouwenberg te IJselstein. Hem waren namelijk, als boven gezegd, enkele codices bekend, die volgens hun ex-libris uit de boekerij van dit convent afkomstig waren, en het trok zijn aandacht dat twee of drie dezer manuscripten voorkomen op de verminkte lijst, welke te Gouda werd gevonden, t.w. onder de Vocabularia: Brito (Glossarium in S. Scripturam; zie boven onder no. 1); voorts het laatste werk vermeld op de laatste kolom Reinerus de Pisa (Pantheologia; zie boven onder no. 2); en ten derde, eveneens op de derde kolom voorkomende hs. S. Hieronymus ‘Libri de vita et conversatione sanctorum patrum’ (zie boven onder no. 3). Het samentreffen van de drie titels leverde echter volgens den schrijver geen voldoende bewijs om de interessante lijst aan het IJselsteinsche klooster te mogen toewijzen. Inderdaad waren de aanwijzingen voor zulk een conclusie te zwak. Echter bevinden er zich onder de manuscripten te Kopenhagen nogmaals drie, waarvan de titels op het Goudsche fragment kunnen | |
[pagina *21]
| |
Afb. 1. (blz. 223)
![]() Afb. 2. (blz. 224)
| |
[pagina *22]
| |
Afb. 3. (blz. 224)
![]() Afb. 4. (blz. 226)
| |
[pagina *23]
| |
Afb. 5. (blz. 227)
![]() Afb. 6. (blz. 227)
| |
[pagina *24]
| |
Afb. 7. (blz. 228)
| |
[pagina *25]
| |
*25Afb. 8.
| |
[pagina 233]
| |
aangewezen worden, en wel de codices, welke boven onder de nos. 18, 19 en 20 werden beschreven: ‘Opera thome’, op een na de laatste titel van de lijst; ‘Collationum patrum’, de twaalfde titel van onderen; ‘De illustribus viris ordinis cisterciensis’, de derde titel v.o. van de middelste kolom. Daarenboven is er te Kopenhagen ook nog een gedrukt boek uit IJselstein voor den dag gekomen, dat op de lijst der ‘Vocabularia’ onderaan voorkomt n.l. het ‘Epistolare Sancti Cipriani’. Door deze nadere aanwijzingen is het m.i. wel tot zekerheid geworden, dat wij in het catalogus-blad een deel van de inventaris der bibliotheek van 't klooster ‘Montis Domine Nostre’ inderdaad voor ons hebben. Verder blijkt het uit het voorkomen van de gedrukte brieven van St. Ciprianus, dat het bewuste blad werkelijk eerst ná 1475 is opgesteld, zooals Dr. Meinsma reeds vermoedde. Deze geeft onder zijn bijlagen ook een transcriptie van het folium, waarin hij de titels der voorkomende werken zooveel mogelijk completeertGa naar voetnoot1). Opgemerkt moge hier nog worden, dat de ‘Moralia in Hiob’ in twee exemplaren in de bibliotheek aanwezig blijken geweest te zijn. Ten slotte verdient het vermelding, dat de kunstvaardigheid der kloosterlingen na 1500 niet meer zoo groot was als een eeuw te voren. Toen na den brand van 1537 er voor nieuwe ritueele boeken gezorgd moest worden, was geen der inwoners meer in staat deze behoorlijk te verluchten. 't Is uit een rekening van de kosten tot den opbouw der nieuwe kerk, afgelegd door den prior tusschen 1537 en 1543, dat Dr. Meinsma de volgende merkwaardige posten ontleendeGa naar voetnoot2): ‘Suster Anne Int Ghein van ons collectarium te floreren gegeven XXV st.’ ‘Suster Anne Int Ghein van dat sy het nyeuwe missael, dwelck ons canter geschreven heeft, verlicht heeft betaelt XXXIIJ st.’ De dagen van Nicolaus van Delft en van Petrus Hendriksz Meij behoorden tot het verleden.
G.J. Hoogewerff. |
|