Het Boek. Jaargang 11
(1922)– [tijdschrift] Boek, Het–
[pagina 247]
| |
Een schrijven van Lucas Jansz. Wagenaer aan Nicolaes Adriaensz. van Adrichem, koopman te Delft,
| |
[pagina 248]
| |
Cornelys Claesz., door Lucas Jansz. in dit schrijven genoemd, is de bekende uitgever van zeevaartkundige werken te AmsterdamGa naar voetnoot1). Met hem in participatie heeft Wagenaer zijn ‘Spiegel der Zeevaerdt’ in 1585 uitgegeven, die, reeds vóór 1590Ga naar voetnoot2), geheel in het fonds van dezen uitgever schijnt te zijn overgegaan. Naast dezen atlas van Wagenaer ging Cornelis Claesz. concurreerende uitgaven in het licht zenden: 1588, De zeevaert ... door Adriaen Gerritz. van Haarlem; eveneens 1588, Die Caerte van de Oest ende Westzee ... van Goeyvaert Willemsen van Hollesloot. In het schrijven aan Claes Adriaensz., hier afgedrukt, toont Wagenaer zich bezorgd over een concurreerende uitgave, die bij Cornelys Claesz. gaat verschijnen. In zijn eigenaardigen, praatvaar-achtigen stijl, dien we ook uit den brief van 1591 kennen, verzoekt hij zijn correspondent ondershands eens te informeeren naar die hem bedreigende ‘caerte of caertebueck’, welke hem ‘groete afbreck sal doen, soe sulckx voert gaet’. Deze bezorgdheid kan zeer wel de in 1588 bij Corn. Claesz. in het licht gegeven, en toen ter tijd nog in voorbereiding zijnde zeekaartwerken gelden; de brief aan den Delftschen reeder-koopman zou dan eenigen tijd vóór 1588 kunnen geschreven zijn. Deze veronderstelling wint aan waarschijnlijkheid, wanneer we een andere omstandigheid mede in aanmerking nemen. De briefschrijver vertelt van twee Hollandsche schippers, die in Aveiro (Portugal) hadden geladen. Daar was ‘genen swaerycheyt, noch aryste, maer waere daer soe vry als 't oeyt syn lefdagen gewest hadde’. Het is bekend, dat Philips II in 1585 beslag had gelegd op de Nederlandsche schepen, doch dat in 1586 de vaart weder was vrij gegeven; van dezen keer ten goede kunnen de beide schippers aan Lucas Jansz. hebben verteld. Krachtens wat voorafgaat mogen we m.i. aannemen, dat de brief van Lucas Jansz. aan Cornelis Adriaensz. te Delft omstreeks 1586 zal zijn geschreven. Omstandigheden, ons verder in den brief vermeld, verzetten zich hier niet tegen: in 1586 woonde Claes Adriaensz. op de Coerenmarckt, in 't Dubbelde Kruys, te Delft; en in 1586 was Jan van Duvenvoirde, heer van Warmond, in functie als luitenant-admiraal van Holland. | |
[pagina 249]
| |
Lucas Jansz. Wagenaer aan Nicolaes Adriaensz. van Adrichem, koopman te Delft: deelt mede, dat hij hem twee paskaarten zendt; doet voorts mededeeling van den stand van zaken te Aveiro; verzoekt inlichtingen in te winnen over nieuwe zeekaarten, die bij Cornelis Claesz. te Amsterdam ter perse moeten zijn; doet mededeeling over de marktprijs van de rogge te zijnent. Enkhuizen, [1586?] September 13.
's-Gravenhage, Alg. R. Arch. Verspreide Collecties (Collectie-Van Adrichem), n. 309, 4a. Orig. op papier.
Lof God. Uut Enchuiesen, den 13 Septembris.
Eersaeme, zeer beminde vrient Claes Adryaensz. Ick hebbe U.L. 2 brieven ontfangen ende den inhout wel verstaen, waer op ick U.L. foege te weten, dat ik U.L. sende twee pascaertenGa naar voetnoot1), seer eckselent naer getuchenysse van allen stuerluieden, die se gebruckt hebben, die eenen op pampier gedruckt ende op parkement geset, ende d'andre op enckel parkement of calfsvelle, om te sien wat U best soude dienen. Myns beduncken syn se beyde eeven goedt, want dat pampier is witter dan calfsvel; ende soe se U scheppers niet en soude dienen, mocht se reyn houden, ende sendt se my weder omme. Die prys is elckx 25 st. Die stuerluieden coemen van Amsterdam ende Vlyssengen, ende haelen se hier om dieper seckerheyt. Mochtter U beduncken mede doen ende diene U, soe mocht ghy die boede dat gelt mede geven, ende schryf my een briefken. Daer by voert, goede vrient, soe hebbe ick gesproeken twee scheppers, die ontrynt twisken Paese endeGa naar voetnoot2) tot AvereGa naar voetnoot3) gelaeden hebbe, Jacob Dogger en Pieter Cornelysz. Loeske, ende seyden mij, dat daer genen swaerycheyt altoes niet en waere, noch aryste, maer waere daer soe vry als 't oeyt syn lefdagen gewest hadde. Dan die rogge golde doen tot Avero 11 st., achternae 7 st., ende ten lesten wildese gans niet vercoft wesen. Sy coften het sout om 19 st., 18 st., duesent om 2 milresGa naar voetnoot4). 't GatGa naar voetnoot5) was doen verloepen, ende quam van besuieden in, ende was genen 6 ellen waters met half vloedt, maer gynck weder op d'oude plaetse uut, alst te voeren gedaen hadden. Doen sy uut leyden, was daer met half vloedt 6½ ellen waeters. Hier mocht ghy rekenenge nae maeken. | |
[pagina 250]
| |
Goede vrient Claes Adryaensz., ick hadde U.L. laest mael geschreven eeder (!) te senden op 't MarckveltGa naar voetnoot1) tot den boeckbynder om te vraegen, of hy eenege neuwen caerte wijste, 't welckeghy ondersochte met U schepper. Soe is myn begerte noch eens, dat ghy selven ofte eenen ander daer wilt gaen ende vraegen hem, of tot Cornelys Claesz.Ga naar voetnoot2) tot Amsterdam genen neuwen caerte of caertebueck geret soude wesen tegens Synte Gonner of VicktorysGa naar voetnoot3), alsoe U schepper die als dan van doen soude hebben; want ick hebbe een boede aen Cornelys Claesz. gehat, die krech voer antwoert, soe hy wat wolde wachten, als soude se hem wel weten te helpen. Den admerael van Suiet-Hollant, joncker Jan van DuevoerdeGa naar voetnoot4), heft tot Cornelys in hues gewest, en hy heft den admerael vertoent 4 stuerluiedenbueken, al met olye besmert, alsoe die patronen daer uut getrocken waeren, ende daer was oeck vele schriften bij van die seekusten. Goede vrient, doet soe wel ende gaet tot die bueckdrucker op 't Marcktfelt, ende vraegen hem, wanner dat hem duncket, dat desen Cornelys geret soude wesen met eenege carten of bueck. Ende seght, dat ghy se voer U scheppers wilde hebben, want hy heft alhier tot JelysGa naar voetnoot5) geseyt, dat se al half gedruckt waeren. Geft myn naem niet te kennen. Het sal my groete afbreck doen, soe sulckx voert gaet. Doet u beste of sent een ander die 't doet, ende laet my bescheyt weten, want myn boede crech voer antwoert, dat hy noch wat moste wachten. Niet mer dan God bevoelen. Die rogge hier 6, 7 vyftych.
U.L. goede vrient ende dienaer, wat ick vermach, Lucas Jansz. Wagenaer. [Op den rug staat:] Aen den eersaemen, zeer discreten coepman Claes Adryaensz. op die Coerenmarckt tot Delft, in 't Dubbelde Kruys. |
|