Skiplinks

  • Tekst
  • Verantwoording en downloads
  • Doorverwijzing en noten
Logo DBNL Ga naar de homepage
Logo DBNL

Hoofdmenu

  • Literatuur & taal
    • Auteurs
    • Beschikbare titels
    • Literatuur
    • Taalkunde
    • Collectie Limburg
    • Collectie Friesland
    • Collectie Suriname
    • Collectie Zuid-Afrika
  • Selecties
    • Collectie jeugdliteratuur
    • Basisbibliotheek
    • Tijdschriften/jaarboeken
    • Naslagwerken
    • Collectie e-books
    • Collectie publiek domein
    • Calendarium
    • Atlas
  • Periode
    • Middeleeuwen
    • Periode 1550-1700
    • Achttiende eeuw
    • Negentiende eeuw
    • Twintigste eeuw
    • Eenentwintigste eeuw
Het Boek. Jaargang 11 (1922)

Informatie terzijde

Titelpagina van Het Boek. Jaargang 11
Afbeelding van Het Boek. Jaargang 11Toon afbeelding van titelpagina van Het Boek. Jaargang 11

  • Verantwoording
  • Inhoudsopgave

Downloads

PDF van tekst (11.96 MB)

Scans (315.35 MB)

ebook (11.11 MB)

XML (1.05 MB)

tekstbestand






Genre

non-fictie
sec - letterkunde

Subgenre

tijdschrift / jaarboek
non-fictie/boekwetenschap


© zie Auteursrecht en gebruiksvoorwaarden.

Het Boek. Jaargang 11

(1922)– [tijdschrift] Boek, Het–rechtenstatus Gedeeltelijk auteursrechtelijk beschermd

Vorige Volgende
[pagina 337]
[p. 337]

Varia.

De intellectueele bagage van een Spanjaard in de XVIe eeuw.

De invloed die de Zuiderlanden op handels- en economisch gebied tijdens de XVIe eeuw uitgeoefend hebben op de Nederlanden, is breedvoerig en fragmentarisch bestudeerd. In klare lijnen is ons hunne politieke inwerking bekend. Minder goed is het gesteld met de studie der intellectueele wisselwerking tusschen de talrijke zuidersche handelskolonies en de Nederlandsche volkslagen vóór het tijdperk der schelmenromans. De Spaansche kolonie die in Brugge stellig een klein honderdtal leden telde, in Antwerpen rond 1550 tot het dubbel aantal steeg, en zich over de kleine Zeelandsche havens sporadisch verbreidde, heeft klaarblijkelijk vóór dit tijdperk weinig intellectueel verkeer gepleegd. Rond dien tijd komt een nieuwe factor ten berde. De generatie der Spanjaarden die zich metterwoon in Antwerpen gevestigd hadden in het eerste kwartaal der XVIe eeuw leidde zijne kinderen op tot de vrije beroepen. Talrijk zijn de Antwerpsche magistraten en ambtenaren in dienst der Spaansche regeering uit die koopmansfamilies gesproten. Voor deze kolonie, de talrijkste der vreemde naties in Antwerpen waren reeds vroeg drukkers werkzaamGa naar voetnoot1). Hun debiet schijnt hoofdzakelijk bestaan te hebben in Spaansche devotieliteratuur van weinig kultureel belang. In de tweede helft der XVIe eeuw begint Plantijn zijn breedaangelegd kuituurwerk dat al dadelijk hunne behoeften voldoet en hunne belangstelling wint. Antwerpen was intusschentijd het geestelijk en materieele centrum van het Noorden geworden. De kooplieden en ambtenaars, wier aantal vermeerderde naarmate de Nederlanden sterker onder den invloed kwamen te staan der centralisatie-politiek van Philips II, troffen ongetwijfeld talrijke kunstenaars en schrijvers aan die hun kooplust van nieuwe rijken een mooie kans gaven. Hunne zonen hadden zich reeds een gelouterden smaak gevormd in een jeugd van geestelijk bedrijf. Onder dien drang werd de Vlaamsche schilderkunst een tijdlang geïndustrialiseerd rond de Antwerpsche BeursGa naar voetnoot2). De inboedel-opgaven van Spaansche families uit de XVIe eeuw vermelden onvermijdelijk een of andere ‘tafel van den H. Hieronimus’ of eenig symbolisch tafereel ‘van Veritas et Lux, Justitia ende Pax enz.’

De boekerij dier Spanjaarden blijkt in veel gevallen zooniet afwezig dan toch geheel onbeduidend te zijn. De catalogus der boeken in 't bezit der Spaansche natie te Brugge ten jare 1555, omvat een dertigtal werken allen van devoten of eng-practischen aardGa naar voetnoot3). Bij uitzondering - de loffelijke, die nooit achterblijft in rebus humanis - troffen wij in het Antwerpsch stads-

[pagina 338]
[p. 338]

archief eene lijst aan der boeken toebehoorende aan den Spanjaard Sr Jehan de Senega overleden ten jare 1567Ga naar voetnoot1). Hij behoorde niet tot de vaste kooplieden naar onze opzoekingen uitwijzen. De catalogus zijner boeken die hierna volgt werd opgemaakt ten verzoeke van zijne hospita, de weduwe Jozyne de Fyt, waardin van ‘de Wapper’ en van Sr Andres de Guzman. Jammer genoeg blijft ons het beroep van Sr Jehan de Senega onbekend.

Enkele gegevens over de Spaansche intellectueele immigratie in de Nederlanden tijdens de XVIe eeuw wijzen op de aankomst van Spaansche geneesheeren en geleerden die tijdelijk hun kunst hier kwamen uitoefenen. Denkelijk behoorde Jehan de Senega tot die groep.

Den 25 Maart 1567 verschenen voor meester M. Fabri, notaris te Antwerpen, de Wwe de Fyt en Andres de Guzman, zaakgelastigde of crediteur van wijlen Sr de Senega. Zij verzochten meester Fabri tot het opmaken van den inventaris ‘vanden cleederen, boecken ende anderssints bevonden in sekeren coffre met yseren banden besleghen toebehoorende wijlen Sr Jehan de Senega, Spaingnaert’ en staande ten huize van de We Jozyne. De inventaris werd opgemaakt in 't bijzijn van de voornoemden en van Alonso Martines en Diego de Montenegro als getuigen. Het koffer bevatte buiten de boeken hierna vermeld een aantal gebruiksvoorwerpen en kleederen die de garderobe van een fatsoenlijk zestiendeeuwsch burger uitmaken. Daarbij komt een spiegel en een schilderij van ‘Justitia ende Pax’.

Andres de Guzman gelaste zich met den verkoop der boeken die in handen kwamen van Juan Nunez Perez tegen betaling van acht ponden groot Vlaamsch.

Het feit dat geen enkel der betrokken personen tot de handelskolonie behoort laat toe te besluiten dat de zaak afgehandeld werd onder bevriende intellectueelenGa naar voetnoot1).

Het grootere deel van den inventaris wordt ingenomen door de lijst der boeken in het koffer bevonden. Uit die lijst laat zich enkel een ding besluiten: we hebben te doen met de intellectueele have van een homo universalis; een volledig Renaissance-mensch die even graag zijn aandacht wijdt aan zijn lievelingsdichter Petrarca en de lichtere lectuur van de ‘Question de amor e carrel de amor’ als aan theologische standaardwerken. Hij heeft een mooi aantal vrome boeken naast enkele geschiedkundige en talrijke wijsgeerige werken. Hij leest de latijnsche klassieken in hun oorspronkelijken vorm, de grieksche in vertalingen. Zijn boekerij omvat evenwel juridische als geneeskundige handboeken. Zij heeft, in een woord, een encyclopedisch uitzicht.

Wij eerbiedigen de spelling van notaris M. Fabri nauwkeurig.

Hier naer volghen verscheyden boecken inden voers. coffre bevonden.

Promptuarium juris divini latine in duo volumina.
Opera Joannis pici mirandule in duo volumine.
Thomas aquinas in epistolas pauli etc.
Il especo de la conscientia in espanol.
Dictionario di Ambrosio calepino in lengua volgare redotto.
Decisiones neopolitanes D. Mathei de afflictis.
Gregorii noni pentateuchus seu epitome legum pontificiorum.
Tomus decimus Sermonum Divi Augustini.
Orationes M.T. Ciceronis de genere deliberatiuo italice.
Manual de confessores y penitentes.
[pagina 339]
[p. 339]
Practica cancellerias apostolices cum stylo et formis in Romana curia usitatis.
Homelie D. Augustini de tempore.
Missale Romanum pausiis impressum in octavo.
Summa angelica angeli de clavasio.
Comedia del divino poeta Danthe Aligieri.
Los claros varones de espan̄a.
Primera parte del promptuario delas medallas.
Oratione di M.T. Cicerone divisi per i genere giudiciale deliberative et demonstrative.
Il petrarcha con la spatitione di M. Gionamii andreas.
Opusculi di plutarche.
Il ravecta dialogo de M. Giusseppe betussi.
Lettura de Giovan Baptista Gelli.
Secreti alefandii piememontarii italice.
La rhetorica di M. Bartholomeo cavalcanti.
Copiosissima paraphrase nel primo libro della rhetorica daristotele di M. Alexandro piccolini.
Las obras de hieronimo savonarola de Ferrara.
Delle lettre amorose di diversi huomini.
Dialogi delas empresas militares.
De iure sistendi authore petro peccio.
Successi del larmata dello maesta catholica.
Joannis garety de pro mortuis orandi affectio.
Petrigo dofredi carrasonensis
Introduction ala sabiduia Joannis Ludovici vivis.
Lettre vulgari di diversi nobilissimi huomini.
Libro aureo de marco aurelio.
Vision delectable dela philosophia y artes liberales.
Paradossi cio & sententie fuori.
I casi delli huomini illustri.
Prediche quadragesimali di hieronimo savonarola.
Historia delle cose occorsi in engletterra.
Spotione dominum fevetto platonico.
Index librorum prohibitorum.
M.T. Ciceronis de partitione Oratoria et dialogus.
Libra del homo in lingua materna.
Dialogi di molte belle cose et proverbii.
Question de amor e carrel de amor.
Tratado para saber ben leer y escrivir.
Secretos de don Alexo piamontes.
Di M. Gioan Gerson della imitatione di Christo.
Sum̄a doctrine christiane petri canisii.
Compendium totius theologice veritatis.
Los asolanos de M. petro bembo.
Baptista fulgosy libri novem.
Lamoroso convite di Dante.
Flores bibliorum sive loci com̄unes.
Flores doctorum insignium thome hibernici.
Della institutione di tutu la vita de huomo.
Tomo secundo della oratione di M.T. Cicerone.
Philosophic damour de M. Leon Hebreu.
Modus legendi abbreviaturas utriusque juris.
[pagina 340]
[p. 340]
Peregrinatio Joannis Hesii.
Del significato de colore.
Vraye prédiction pour 20 ans.
Joannis Ludovici vivis lingue latine exercitatio.
Rhetorica y poetica daristotele.
Joannis garety lovaniensis de vera presentia corporis et sanguinis domini in sacra coena.
Theologia germanica joannis theophili.
Confessionario de domingo de valtanas.
Le poste necessaire a corriere.
Confessionario muy util y provechoso de francisco de victoria.
Las obras de boscan.
Libra dela vida y chronica de Goncale Hemandes.
Dichos y hechos notabiles del Rey Alonso Darragon.
Ysidori hispalensis in Genesim et aliquot alios libros bibliacos enarrationes.
Libro ditto Strega de Joan francisco pico mirandola.
Cappricci medicinali de M. Leonardo Fieranenti.
Lettre de donna lucretia gonzaga.
La citta felice di M. Francisco petrarcha.
Marsilio ficino Fiorentino de le tre vite.
Compendio de tutta la chirurgia di Petro e Ludovico rossetini.
Breve compendio de confession.
Secunda parte del monte Calvario de Antonio de Quenara.
Quatro libri de dusdi i solutione etc.
Problemi naturali de morali di Heronimo Garimberto.
Lettre volgari de M. Paolo giovio.
Epistole di S. plinio y alteri.
Comentaria de Andrea Cambini.
Libros de M.T. Cicerone delos officios y otros.
Dichos y hechos notables del Rey alonso darragon.
Dialogi di M. Speron speroni.
Primera parte del monte calvario.
Gli asolani di M. Petro bembo.
Titulorum juris sebastiani Brant expositionis.
Dialogos de pero mexia.
La seconda libraria del doni al S. Fecante Caraffa.
Tomo primero delle divine lettre de felice Figliucci.
Libellus precationum Joannis Feri.
Psycagogia Ludovici blosij.
Libro primo dela philosophia morale di Felice Figliucci ij dialogi di Luciano philosopho.
L'ethica daristotele tradotta.
Triumphi di M. Francisco Petrarcha.
Secunda parte delle oratione di diversi huomini illustri.
Oratoria de religiosos.
Pirotechnia del S. Vanuccio Siringuccio.
Dive Lettione di M. Benedetto varchi.
Arestefila dialogo.
Delia historia io dialogi di M. Francisco petrarcha.
Libro primo delle oratione recittate principe di venetia.
Summa Librorum Academie venetiane.
Discorso generale di M. Anthonio Maria venusti Pier Francesco gravibullari fiorentino.
[pagina 341]
[p. 341]
Segunda parte delas epistolas familiares de don Anthonio de gueuara.
Sette libri de catalogi a varie cose appartenenti.
Arcadia di M. Giacomo sannasaro.
Concetti di gieronimo garunberto.
Trattato de i gouverni daristotele.
Nuova silva de varia lettione.
Augustini libri de consensu evangelistarum.
Delia guerra di campagna di Roma.
Epistola Fernandi alvari Albe ducis.
Dialogi di M. Alexandra lionardi.
La prima parte dela theodice de M. Alexandra Piccolomini.
Lettre di principi libra primo al cardinal carlo Borromeo.
Il tricesimo quinto libra delle historie di M. Pavlo Giovio.
Quinta parte del espego de consolation.
Prediche di hieronimo da Ferrara.
Lettura quarta sopra linferno di danthe.
Lettura terza di Gioan Baptista Gelli.
Severino Boetio de conforti philosophici.
Divi Eusebii emisseni homelie in evangelia totius anni.
Prediche del R.M. Cornelis musse.
Eusebio pamphilo delle preparatione evangelica.
La 5a lettura di Gioan Baptista Gelli.
Due lessione de M.P. Benedetto varchi.
Homilie del R. franceschina Visdomini.
Prose di M. Agnolo Fierenguola.
La 7a lettione di M. Petra orsilago.
Il dialogo del oratore di Cicerone.
Pars secunda consiliationum seraphini cūmirani.
Prediche del R. Hieronimo Savonarola.
Il pimandro di Mercurio.
El elucidatio poetico.
Epistolas familiares de Antonio de gueuara.
Lettura di gieronimo ruscelli.
Sommario di tutte le scientie per Domenico Delfino.
Conciliatio locorum communium totius sacre scripture, seraphini cumirani.
La libraria del dommi fiorentino.
Devises héroiques de M. Claude Paridin.
La primera parte dela philosophia naturale de Mt Alexandra Piccolomini.
Segundo volumen delas 400 preguntas y respuestas.
Instruction y doctrina de como todo christiano deve ouyr missa.
Proverbios de dominigo Lopez.
Novum testamentum latine.
Diurnale Romanum.
Homilie in evangelia per Renardum Lutz.
Hortulus anime 2.
Los 12 libros ada aeneada de vergilio.
Een tafelboexken.

J.A. Goris.

[pagina 342]
[p. 342]

Grafschrift op Arnoldus Geesteranus.

Bij het ordenen van het archief van het Hofje Venetia kwam mij een lijkzang in handen van den bekenden Remonstrant Arnoldus Geesteranus die van 1624 tot 1631 op het slot Loevestein gevangen heeft gezeten en aldaar in het huwelijk trad met Susanna van Oostdijk. Zij waren verloofd en Arnoldus gaf zijn verloofde bij zijn gevangenneming haar woord terug. Toen echter haar moeder was gestorven, wier verpleging zij op zich had genomen, ging zij vrijwillig naar haren vroegeren verloofde om met hem de gevangenschap te deelen. Zij werden in het huwelijk verbonden door zijn vader Jodocus Geesteranus, den ijverigen Contra-Remonstrantschen predikant te Gorinchem.

Over dezen Arnoldus bestaat zeer veel litteratuur, het is mij evenwel niet gelukt dezen lijkzang ergens uitgegeven te vinden. Dit verwondert mij niet daar het manuscript een paar eeuwen verborgen is geweest in bovenvermeld archief, waar tot op heden geen ordenende hand het heeft kunnen opmerken. Het is waarschijnlijk herkomstig uit de nalatenschap van Ida Geesteranus, dochter van den op Loevestein geboren zoon van Arnoldus, Justus genaamd.

Deze Ida Geesteranus, overleden in 1728, was nauw verwant aan de stichters van het Hofje Venetia waaraan ook zij een belangrijk legaat maakte. In deze nalatenschap bevindt zich nog een eigenaardige schuldbekentenis, door den debiteur eigenhandig geschreven en waarin de geldschietster Juffer Ida Drogisteranus genoemd wordt. Mag hieruit de gevolgtrekking gemaakt worden dat deze naam in de volksmond aldus verbasterd werd? Bedoelde lijkzang luidt als volgt:

 
Hier leyt Geystranus in het graf,
 
Die onder zyn getrouwe staf
 
De Christen schaepen plagh te leijen
 
Die men door 't Synodael Besluyt
 
Dat men te Dordrecht heeft geuyt
 
Ontseyde de gemeyne weijen.
 
Die om 't geloof, daer hy voor stree,
 
Verdruckingh en vervolgingh lee
 
En ballingh wierd, en nae gevangen
 
En in het Loevesteynse Slot
 
Voor eeuwigh opgeslooten, tot
 
Dat God verhoorde syn verlangen,
 
Die hem weerom in vryheyd braght.
 
Hoe dat hy sedert heeft getracht
 
Syn pond tot voordeel aen te leggen,
 
Dat souw der Graeven Haegh, alwaer
 
Hy meer als ses en twintigh jaer
 
Zyn dienst betreen heeft, kunnen zeggen.
 
Daer hy van veele werd beschreyt
 
Om dat zy syn trouw-hertigheyd
 
Syn troost, syn leer, syn voorbeeld derven,
 
Die hy voor heenen heeft gelucht
 
En in syn uyterste gesticht
 
Met lydsaem en godsaeligh sterven.

Amsterdam, October 1922.

J.W. Wijndelts.

[pagina 343]
[p. 343]

De geleerde schoolmeester en de geleerde boekdrukker.

De Gentsche Bibliothecaris, Prof. dr. Paul Bergmans merkt op, dat Nicolaus Brontius (zie afl. Juli blz. 257) wel in de Belgische Biographie nationale vermeld is, maar onder zijn oprechten naam Le Bron. Daar worden de drie door ons beschreven boekjes vermeld; over den auteur overigens geene nadere berichten. De Gentsche Universiteitsbibliotheek bezit de beide hoofdwerkjes; in het antiquariaat zijn den laatsten tijd ook een paar malen exemplaren voor den dag gekomen. Het tweede boekje, de weg tot de deugd, is kort besproken door Aloïs Bömer in zijn artikel ‘Anstand und Etikette nach den Theorien der Humanisten’ in de Neue Jahrbücher f.d. Klass Alt. 1904, p. 277. De voorschriften in het boekje gegeven zijn grootendeels aan Erasmus ontleend.

Mej. M.E. Kronenberg vestigt mijne aandacht op twee van de in de Nederlandsche Bibliographie beschreven uitgaven van Antonius Goinus, die Latijnsche gedichtjes op den titel hebben, het eene zeker, het andere wellicht ook van de hand van den geleerden boekdrukker.

Joh. Oldendorp, Juris naturalis gentium et civilis εἰσαγωγή, Antw. Goinus 1539 (no 1621), heeft een achtregelig gedichtje in hendecasyllaben:

 
Juris politioris studioso Antonius Goinus.
 
Tracta suaviter hunc tibi libellum
 
Factum ...

Op den titel van den Bijbel door Goinus uitgegeven in 1540 (no 356) leest men een zesregelig dicht in hexameters:

 
Ad lectorem Christianum
 
Si quis amor Christi moveat te, candide lector,
 
Cordato ...

Coornhert.

In aansluiting aan onze herdenking van Coornhert in de afl. April - Mei, blz. 183, mag hier gewezen worden op de uitgaaf van eene onlangs in het licht gegeven fraaie reproductie van het portret van de hand van Cornelis van Haarlem, in het Frans Hals museum bewaard. Het portretje behoort tot de reeks Historische portretten, premie-uitgaaf van de firma Ferwerda en Tieman; op de rugzijde wordt het volgende medegedeeld:

Dirck Volckertsz. Coornhert, geb. in 1522 te Amsterdam, geraakte door een huwelijk, tegen den zin zijner familie gesloten, van deze vervreemd (verkiezen doet verliezen), en vestigde zich te Haarlem, als etser en graveur. Dertig jaar oud leerde hij Latijn, ten einde ‘in eenigher punten der religie ongherust synde’ onderrichting te zoeken in de boeken der kerkvaders. Deze daad teekent den geheelen man: nooit heeft hij zich van wie ook een meening willen laten opdringen; hij kwam in botsing met Calvijn, die hem een botten Hollander, een rasenden hond en een onbesneden Goliath noemde; met verschillende predikanten had hij zeer geruchtmakende disputatiën; de man, die eenmaal ‘als de minste quaetdoender ghebonden ende gheboeyet’ op last van den bloedraad op de Gevangenpoort was opgesloten en daarop als balling had rondgezworven, kwam later in botsing met Lumey en had het aan de bescherming van Oranje te danken, dat hij eenige jaren van rust genoot. Na Oranjes dood verliet hij Haarlem, waar hij lange jaren notaris was geweest, en stierf na een geruchtmakenden strijd

[pagina 344]
[p. 344]

met Prof. Lipsius in 1590 te Gouda. In onze letterkunde speelde hij een belangrijke rol, zoowel door zijn vertalingen van Seneca, Cicero, Boetius en Boccacio als door zijn Wellevenskunste, een handleiding voor practische levenswijsheid.

Ten slotte wordt ook hier het grafschrift gegeven, door Spieghel gemaakt, reeds op blz. 185 afgedrukt.

Zoo komt het portret van onzen grooten Hollander met dit korte waardeerende levensbericht onder de oogen van menigeen, die wel wist, dat Amsterdam een Coornhertschool heeft, maar zich tot dusver òf in het geheel niet, òf te vergeefs had afgevraagd, wat deze naam beteekende.

Instructie voor den custos der academische bibliotheek te Harderwijk.

Jovis den 11. Julii 1720.

Verlesen sijnde een project-instructie voor den custos der bibliotheecq van d'Academie, by wyse van praeadvis van d'Acad. Senaat overgegeven, is hetselve prout iacet aengenomen en geapprobeert, voorbehoudens de maght aan de heeren Curatoren van deselve ten allen tyden na gelegentheidt van saken te konnen vermeerderen of veranderen na welgevallen.

Register der resolutiën van de heeren Curatoren der academie des V.G. en G.Z., dl. I, blz. 133.

Vreemd is, dat de instructie te dezer plaatse niet is ingelascht; wij vinden haar onder de resolutiën van 12. Juni 1765 (ald. blz. 547), toen Hermanus Lunterbosch tot custosGa naar voetnoot1) werd benoemd op eene jaarlijksche bezoldiging van 50 gulden.

1.Dat den custos tweemael des weeks, 's Woensdags en Saturdags namiddag van 2 tot 4 uren, op de bibliotheecq sal present sijn en dat den pedel sal gehouden weesen op die tijd de academie te ontsluyten en te sluyten.
2.Dat hy de studenten op die tijd vry op de bibliotheecqcamer sal laeten coomen en haer op de tafel de boeken geeven.
3.Dat de studenten egter, die hy den vryen toegang geeft, gekleet moeten sijn en niet in haer nagtrokken.
4.Dat hy de boeken in een en deselve ordre sal houden volgens de catalogus, die gedrukt of geschreven sal worden.
5.Dat hy de boeken, die de studenten begeeren te sien of te leesen, selfs sal krygen, behandigen en weer terugsetten en de studenten niet toelaten om deselve te krygen of weg te setten.
6.Dat hy aen niemant eenig boek sal geeven om naer huys te neemen en ook selfs geen eenig boek van de bibliotheecq sal moogen meeneemen.
7.Dat de boeken, die aen de studenten gegeeven worden, op de tafel sullen gebruikt worden en dat hy sal toesien, dat deselve sonder vlakken gehouden worden, en besorgen, dat er geen blad of blaederen uytgescheurt of afgesneeden worden.
8.Dat hy sig selven ordentelyk en sedig sal aenstellen en toesien, dat alles ordentelyk en sedig toegae.
9.Dat hy sal sorg draegen, dat van elk dispuut, so die publicq gedefendeert worden, als ook van de inaugurale een exemplar voor ieder heer curator en secretaris op de bibliotheecq gelegt en bewaert worde.
10.Dat hy sal agt geeven, dat de boeken door stof en andere vuyligheden niet besmet en bedorven worden.
[pagina 345]
[p. 345]
11.Dat hy de tituls op die boeken, op welke sy tot nog toe niet geschreeven sijn, sal stellen.
12.Dat hy, terwijl hy op de academie sijnde het sal connen wagten, alle de ontramponeerde boeken so met plakken als lymen en verstellen in een goede ordre sal brengen en also in dieselve staet bewaren; behoudende Haer Ed. Mog. aen sig de magt en faculteit om dese instructie ten allen tyde te amplieren en veranderen sodanig als Hoogstdeselve sullen oordeelen en goetvinden te behoren.

Dat er ondanks het voorschrift sub 6 toch wel eens boeken werden medegenomen, zien wij uit onderstaanden maatregel van 12. Juni 1771, waarbij de voortzetting der catalogiseering wordt geregeld:

‘Haer Ed. Mog., in aenmerkinge genoomen hebbende, dat zedert het overlyden van de professor Struchtmeyer de door hem met zooveel moeite geformeerde accurate catalogus van de boeken, welke op de academische bibliotheeck gevonden werden, niet was vervolgt, geconsidereert tot nog toe niemand daarmeede was worden gechargeert, alsmeede dat 't facil zoude konnen gebeuren, dat de boeken, uit voors. bibliotheecq ten fine van lectuur van tijd tot tijd geligt werdende, by abuys in 't ongereef off vermis zouden konnen geraeken, zoo dezelve niet op de eene of andere wyze waeren gemarqueert, dat tot voors. bibliotheecq behoorden, hebben na gehoudene deliberatie goedgevonden en verstaan den professor Tollius te verzoeken en te authoriseeren, gelijk geschied by dezen, om opgemelte catalogus met de boeken, welke zedert aan de Academie zijn present gedaan off aangekogt, te suppleeren en voor 't toekomende te vervolgen en voorts te laeten maeken een stempel, waarop gesneeden de woorden ACADEMIA DUCATUS GELRLAE & COMITATUS ZUTPHANIAE, en dezelve op alle de boeken, welke thans in de bibliotheecq zijn en in 't vervolg zullen koomen, zoo in dorso als op 't titulblad te drukken, ten einde alle vermis van dezelve daardoor zooveel mogelyk magh werden gepraevenieert; werdende by dezen geinhaereert en, zooveel nodigh, gerenoveert de op den 12. Junii 1765 gearresteerde instructie voor den custos bibliothecae.’

Arnhem.

J.S. van Veen.

Papiermolen bij Utrecht.

Onder de vele takken van nijverheid, die in de 17e eeuw in de geunieerde provinciën werden gevestigd of tot meerderen bloei geraakten behoort ook de vervaardiging van papier.

Tot dusver was alleen bekend, dat twee Utrechtsche boekverkoopers - François Halma en Henricus Ribbius - in 1694 plan hadden een papiermolen bij de stad Utrecht op te richten. Dat blijkt uit eene resolutie van de Vroeschap van 27 Januari van genoemd jaarGa naar voetnoot1) waarbij deze haar goedkeuring hechtte aan een door de Staten van Utrecht aan de beide genoemde drukkers te verleenen octrooi ‘tot het stellen van een papiermolen buyten de vrijheyt deser stad aen den Vaertsen Rijn.’ Het octrooi zou worden verleend ‘met seclusie van allen anderen,’ waaruit men zonder twijfel besluiten mag, dat in de nabijheid van de stad Utrecht toen geen dergelijke inrichting bestond.

Door het hierna te vermelden aan de Vroedschap gerichte request, dat

[pagina 346]
[p. 346]

mij ongezocht onder het oog kwam, kwam ik een vóór dien bestaan hebbenden papiermolen op het spoor. Na eenig zoeken vond ik daarover nog enkele gegevens, die ik - hoewel zij tezamen geen geheel bevredigende uitkomst geven - hier wil mededeelen.

Bij akte van 21 Juli 1663, voorkomende in het register van transporten van Hoog-, Laag- en Westraven, (fol. 51 vs, 52)Ga naar voetnoot1) werd door den houtkoper Willem de With aan Peter Jacobss. Bijman overgedragen ‘seeckere gedeelte van eenen acker lants, gelegen langes den Vaertsen Rhijn onder desen gerechte van Hoochraven, streckende zuytwerts op in't midden van de stoel (sloet?), die van 't lant van Abraham Doly oostwaerts daerjegens aen streckt ende noortwaerts tot aen de slooth daer Cornelis Jacobss Otter sijn hout door brenght om te laeten sagen, wesende vrij eygen goet, sulcx ende in vougen hij, Peter Jacobss., hetselve getransporteerde gedeelte van den voorss. acker lants alreede aenveert ende mit consent van de Mog. Heeren Staten 's Lants van Utrecht betimmert ende daerop een pampierenmeulen doen stellen heeft, welcken acker lants hij, comparant, voor dezen van de Heere regeerders der stadt Utrecht ontfangen heeft’ enz. De koopsom van het perceel bedroeg f 700.-.

Er blijkt uit het bovenstaande, dat de papiermolen op den genoemden datum reeds voltooid, en misschien al in werking was, en dat Bijman voor de oprichting daarvan toestemming had bekomen van de Staten van Utrecht, terwijl, wat uit het later aan de Vroedschap gerichte request zal blijken, ook deze hare toestemming tot den bouw had gegeven.

Pieter Jacobss en Digna Cornelis verkochten niet lang daarna een gedeelte van hun perceel land, ‘leggende tusschen de molen van Cornelis Peterss ende de compasante huysinge, streckend twee roeden uut de muyr van de voorschreve huysinge toe tot aen den molen van den voornoemden Cornelis Peterss. toe.’ Kooper daarvan was Anthonis de With, houtkooperGa naar voetnoot2). Vermoedelijk lag dit verkochte gedeelte aan de noordzijde van het woonhuis van Bijman, terwijl dan de molen zuidwaarts daarvan gestaan zal hebben, want vijf jaren laterGa naar voetnoot3) verkocht Willem de With, blijkbaar dezelfde als die genoemd in de akte van 1663, aan Mr. Johannis Pollio een akker land aan den Vaartschen Rijn gelegen, waaraan noordwaarts ‘het erf van 't papiermolentgen’ grensde en dat dus zelf ten zuiden het molenerf lag.

Nog geen twee jaar na den verkoop van een deel van zijn eigendom richtte ‘Pieter Jacobss., pampieremaecker, woonende aen de Vaertse Rijn op de pampieremolen’ een request aan de Utrechtsche Vroedschap, waarin hij mededeelt ‘hoe dat hij, suppliant, van Willem de With gecoft heeft een gedeelte van den Rijnacker, bij denselven De With van UEd. voor desen gecoft, waerop den suppliant de voorss. molen met de huysinge ende schuere, altans daerop staende, met UEd. toestant heeft geseth. Dan’, zoo vervolgt hij, ‘alsoo UEd. neffens ende tersijde denselven Rijnacker leggende heeft een partije weylant, waervan UEd. tot accomodatie van de molens ende erven op denselven Rijnacker staende, alse van Willem de With, Cornelis Pieterss. Antoni de Wilt, Henrick van Pothuysen, heeft geaccordeert, ende terwijlen hij, suppliant, oock aen sijn erve ende molen hoochnodich van doen is hebbende van 't selve lant van UEd. soo verre sijn gedeelte ackers ende erve is streckende, soo versoeckt den suppliant, gelijck UEd. aen anderen hebt believen te consenteren, sooveel lants in erffpacht van

[pagina 347]
[p. 347]

UEd. te mogen genieten soo verre sijn voorss. erff soude mogen strecken, op alsulcke conditien als UEd. 't selve aen andere hebt uytgeslagen.’ Het rekest zelf vermeldt geen datum, maar een kantteekening, meldende dat het stuk om advies aan de oud-burgemeesters Booth en Van de Voort en den ‘rentmeester’ Brevelt werd doorgezonden, geeft als datum 24 Februari 1668. En verder is bij het stuk bewaard gebleven een verklaring van den landmeter F. van Diepenem, gedateerd 12 Maart 1668, waarbij deze te kennen geeft op dien datum op verzoek van Peter Jacobss. te hebben opgemeten ‘een seecker hoeckje lants, bij hem affgestoocken, gelegen achter desselffs papiermolen, staende aen den Vaertschen Rijn, met sijn halve slooten ten zuyden ende ten westen, ende ten noorden aen 't erff van Monsr De Wilt ende ten oosten drie voet buyten den affsteck, groot bevonden honden seven en seventich roeden acht en dertich voeten.’Ga naar voetnoot1) Het lijdt dus geen twijfel dat Bijman in Februari 1668 het verzoek tot de Vroedschap richtte. Ook zal er niet aan getwijfeld behoeven te worden, dat de Vroedschap hare toestemming tot het oprichten van den molen heeft gegeven. Maar het is mij nog niet gelukt daarvan iets in de resolutiën van de Vroedschap te vinden en daardoor is het mij ook niet mogelijk geweest om te weten te komen wanneer ongeveer een aanvang met den bouw van den molen gemaakt kan zijn.

Daarentegen valt wel te bepalen wanneer ongeveer de molen werd stopgezet. Want blijkens een akte van den 11en September 1674Ga naar voetnoot2) droeg Bijman aan Mr. Johannes Pollio over ‘een gedeelte van den acker lants gelegen langes den Vaertsen Rhijn onder Hoochraven, streckende oostwaerts op tottet lant bij den cooper nu onlangs van den convente van Abraham Doly becomen, ende alwaer hij, coper, metten acker ofte lant van Willem de With onlangs gecoft, zuytwaerts ende Anthoni de Wilt noortwaerts naest gelegen sijn, mittet huysge, lootsen ende schuyren, mitsgaders wi(n)tmolentgen daer nu op staende ende met al 't gunt daerop aert- ende nagelvast is, mitsgaders ...’ enz. In de akte wordt medegedeeld, dat Bijman toen ‘op Hoochraven’ woonde, dus vermoedelijk nog bij den molen. Den 21en Juli 1675 liet hij een kind doopen in de Buurkerk en in de akte, die dit boekstaaft, wordt gezegd dat hij toen ‘in 't Wijstraet’ woonde. Het eind van de werkzaamheid in den molen is dus wel met zekerheid te stellen tusschen 11 September 1674 en 21 Juli 1675.

Wanneer men even kennis neemt van de eerste door Evers in zijne bovengenoemde korte biographie van François Halma betreffende dezen medegedeelde gegevens, dan bemerkt men aanstonds bij vergelijking met het bovenstaande, dat Halma de papiermolen van Bijman gekend kan hebben. Vertrouwende dat de hem toegezwaaide lof wegens het bezit van bijzondere uitblinkende eigenschappen welverdiend is, kan het haast niet anders of Halma heeft van het bestaan van dezen papiermolen geweten. Maar dan zou het plan van 1694 om met Ribbius een papiermolen tot stand te brengen, die ook aan den Vaartschen Rijn zou geplaatst zijn, wellicht meer kunnen worden toegeschreven aan het gevoel van gemis aan wat eens was, dan aan een ‘juist begrip van de tijdsbehoeften.’

 

G. van Klaveren Pz.

[pagina 348]
[p. 348]

De bibliotheek-opleiding in Beieren.

De Generaldirector van de Beiersche Staatsbibliotheek (vroeger Hofbibliotheek) dr. Schnorr von Carolsfeld vestigt er onze aandacht op, dat in de bespreking van de opleiding van wetenschappelijke bibliotheek-ambtenaren in den vorigen jaargang (blz. 305 en v.) niet gewezen is op de Beiersche regeling van 1905, die aan eene voltooide universiteitsstudie eene practische opleiding aan de groote bibliotheek laat aansluiten. Wij laten hier de belangrijkste artikelen van het Beiersche Koninklijke Besluit van 24 April 1905 - gewijzigd in 1914 - volgen.

§ 1.Die Befähigung zur Anstellung im höheren Bibliothekdienst der Hof- und Staatsbibliothek, der Universitäts-Bibliotheken, der Bibliothek der Technischen Hochschule in München und der Bibliothek in Bamberg wird durch Ableistung eines einundeinhalbjährigen Vorbereitungsdienstes und Ablegung der bibliothekarischen Fachprüfung erworben.
§ 2.Die Zulassung zum bibliothekarischen Vorbereitungsdienst erfolgt unter Berücksichtigung der Bedürfnisse des Bibliothekdienstes zunächst probeweise durch die Bibliothekvorstände. Die erfolgte Zulassung ist sofort dem Staatsministerium des Innern für Kirchen- und Schulangelegenheiten anzuzeigen. Dieses entscheidet nach Ablauf von 3 Monaten auf Grund gutachtlichen Berichtes des Bibliothekvorstandes endgültig über die Zulassung.
Mit dem Zulassungsgesuche sind vorzulegen:
1.das Reifezeugnis eines deutschen humanistischen oder Realgymnasiums oder einer deutschen Oberrealschule,
2.das Zeugnis über die erfolgreiche Ablegung einer der nachstehenden Prüfungen:
a)des ersten Abschnitts der Prüfung für das Lehramt der klassischen Sprachen, der deutschen Sprache und der Geschichte,
der deutschen Sprache, der Geschichte und der französischen oder der englischen Sprache,
der neueren Sprachen,
der Mathematik und der Physik,
der Chemie, der Biologie und der Geographie,
b)der Universitätsschlussprüfung für den höheren Justiz-und Verwaltungsdienst,
3.ein Leumundszeugnis,
4.ein ärztliches Gesundheitszeugnis,
5.der Lebenslauf, der auch die Angabe zu enthalten hat, auf welche Weise der Bewerber seinen Unterhalt während der Dauer des Vorbereitungsdienstes zu bestreiten gedenkt.
§ 3.Die erste Hälfte des Vorbereitungsdienstes kann an der Hof- und Staatsbibliothek, einer der drei Universitätsbibliotheken ober der Bibliothek der Technischen Hochschule, die zweite Halfte muss an der Hof- und Staatsbibliothek zurückgelegt werden.
§ 7.Die Beaufsichtigung und Leitung des Vorbereitungsdienstes liegt den Bibliothekvorständen ob. Sie haben dafür zu sorgen, dass der Vorbereitungsdienst den Bibliothekpraktikanten volle Gelegenheit bietet, sich in allen Geschäftszweigen wissenschaftlich und praktisch genügend auszubilden und den Dienst in formeller und materieller Hinsicht kennen zu lernen.
Zum eigentlichen Bibliothekdienst sollen die Praktikanten in der Regel nur an den Vormittagen herangezogen werden.
§ 9.Am Schlusse des Vorbereitungsdienstes an einer der drei Universitätsbibliotheken oder der Bibliothek der Technischen Hochschule hat der
[pagina 349]
[p. 349]
Vorstand ein Zeugnis auszustellen, in dem Beginn und Ende des Vorbereitungsdienstes des Praktikanten, dann die Zeit, während welcher der Praktikant diesem durch Urlaub, Krankheit, Militärdienst etc. entzogen war, genau anzugeben sind und das gleichzeitig ein Urteil über das dienstliche und ausserdienstliche Verhalten des Praktikanten und über seine Leistungen im Vorbereitungsdienst zu enthalten hat. Dieses Zeugnis ist dem Vorstande derjenigen Bibliothek, an welche der Praktikant zur Fortsetzung des Vorbereitungsdienstes übertritt, zu übersenden.
§ 10.Während des Vorbereitungsdienstes kann den Praktikanten auf ihren Wunsch von dem Bibliothekvorstande Zeit gewährt werden, um die an der Universität abgehaltenen Vorlesungen über Handschriftenkunde zu hören und die dortselbst oder an der Technischen Hochschule stattfindenden Konversationsübungen in den modernen Sprachen zu besuchen.
§ 11.Während der zweiten Hälfte des Vorbereitungsdienstes sind mit den Praktikanten an der Hof- und Staatsbibliothek bibliothekarische Uebungen - bestellend aus einführenden Vorträgen und praktischen Arbeiten - abzuhalten, um ihnen die für den Bibliothekdienst notwendigen Kenntnisse auf systematischem Wege zu vermitteln.
Insbesondere sind in diesen Uebungen folgende Gegenstände zu behandeln:
1.Buchdruckerkunst und Buchhandel, Handschriftenwesen,
2.Bibliothekwesen (Bibliothekbauten, Einrichtung und Verwaltung der Bibliotheken, Bibliothekgeschichte),
3.Bibliographie.
Die Uebungen sind an Nachmittagen in der Regel durch Beamte der Hof- und Staatsbibliothek oder der Universitätsbibliothek München oder der Bibliothek der Technischen Hochschule München abzuhalten.
§ 12.Die bibliothekarische Fachprüfung wird jeweilig nach Bedarf vom Staatsministerium des Innern für Kirchen- und Schulangelegenheiten anberaumt.
§ 14.Mit der Abhaltung der Prüfung wird eine Kommission betraut, welche vom Staatsministerium des Innern für Kirchen- und Schulangelegenheiten gebildet wird.
§ 15.Die Prüfung ist vorwiegend mündlich und erstreckt sich auf alle Gebiete des Bibliothekwesens, wobei insbesondere auch die praktische Schulung des Kandidaten erprobt werden soll. Einzelne schriftliche Arbeiten sind nicht ausgeschlossen.
Insbesondere kommen als Gegenstände der Prüfung in Betracht:
1.Buchdruckerkunst und Buchhandel, Handschriftenwesen,
2.Bibliothekwesen,
3.Bibliographie,
4.Sprachenkunde, soweit sie zum bibliographischen Verständnis der Bücher erforderlich ist.
Die Prüfung erstreckt sich auch darauf, ob Kandidaten mit dem Reifezeugnis eines Realgymnasiums in der griechischen Sprache und Kandidaten mit dem Reifezeugnis einer Oberrealschule in der lateinischen und griechischen Sprache sich das für den Bibliothekdienst nötige Mass von Kenntnissen angeeignet haben.
Bei der Prüfung aus der Bibliographie werden auch Fragen aus der allgemeinen Literaturgeschichte und der Geschichte des Spezialfachs jedes Prüfungskandidaten gestellt.
§ 16.Die einzelnen Kandidaten werden aus den Prüfungsgegenständen (§ 15) solange, als es zur Schöpfung eines Urteils über ihre Kenntnisse erfor-
[pagina 350]
[p. 350]
derlich ist, mindestens jedoch zwei Stunden lang, von den Mitgliedern der Prüfungskommission geprüft.
§ 21.Die Bewerber um eine Anstellung im höheren Bibliothekdienst bleiben verpflichtet, nach erfolgreich zurückgelegter Prüfung die Praxis an einer der in § 1 genannten Bibliotheken fortzusetzen.
voetnoot1)
cfr. M. Sabbe: Fètes données à Anvers, 1921.
voetnoot2)
De kunsthandel in die dagen wordt hoofdzakelijk recht gehouden door massa-export naar Spanje. Dat de hoedanigheid der kunstwerken er werkelijk bij inboette hoeft niet gezegd.
voetnoot3)
cfr. Gilliodts-van Severen. Cartulaire de l'ancien consulat d'Espagne à Bruges, P. 368.
voetnoot1)
Stadsarchief van Antwerpen. Minuten van notaris M. Fabri deel I, fos 176 tot 180.
voetnoot1)
Stadsarchief van Antwerpen. Minuten van notaris M. Fabri deel I, fos 176 tot 180.
voetnoot1)
In latere resolutiën wordt hij boekbinder genoemd.
voetnoot1)
Afgedrukt door G.A. Evers in zijn artikel ‘François Halma te Utrecht’ in Het Boek 1917, blz. 138 en 139.
voetnoot1)
Rijksarchief; Catal. v.d. archieven der collegiën enz. no. 1345.
voetnoot2)
Reg. v. transp v. Hoog-, Laag- en Westraven, 16 Maart 1666, f. 62.
voetnoot3)
Idem, 6 Juni 1671, f. 76.
voetnoot1)
Het request berust in het stadsarchief bij de stukken beschreven in de 2e afdeeling van den Catalogus onder no. 785.
voetnoot2)
Reg. v. transp. v. Hoog-, Laag- en Westraven, f. 78.

Vorige Volgende

Footer navigatie

Logo DBNL Logo DBNL

Over DBNL

  • Wat is DBNL?
  • Over ons
  • Selectie- en editieverantwoording

Voor gebruikers

  • Gebruiksvoorwaarden/Terms of Use
  • Informatie voor rechthebbenden
  • Disclaimer
  • Privacy
  • Toegankelijkheid

Contact

  • Contactformulier
  • Veelgestelde vragen
  • Vacatures
Logo DBNL

Partners

Ga naar kb.nl logo KB
Ga naar taalunie.org logo TaalUnie
Ga naar vlaamse-erfgoedbibliotheken.be logo Vlaamse Erfgoedbibliotheken

Over dit hoofdstuk/artikel

auteurs

  • Marnix Gijsen

  • G. van Klaveren Pz.

  • Arn. Geesteranus

  • J.W. Wijndelts

  • J.S. van Veen


datums

  • oktober 1922

  • 11 juli 1720