Het Boek. Jaargang 12
(1923)– [tijdschrift] Boek, Het–
[pagina 96]
| |
Een Deventersch Ockham-handschrift.In 1911 sprak Richard Scholz van een werk van Ockham, tot dan toe onuitgegeven en door LittleGa naar voetnoot1) reeds genoemd: ‘De Imperatorum et Pontificum potestate’Ga naar voetnoot2). Hij beloofde de uitgave van dat geschrift, die dan ook volgde in 1914, bij het verschijnen van het tweede deel zijner StreitschriftenGa naar voetnoot3), volgens Hs. Brit. Mus. Royal Ms. 10 A XV. Het Londensche Ms. gaf evenwel slechts de eerste helft van het traktaat en Scholz mocht zelf de vraag niet beantwoorden, of het ooit geheel voltooid werdGa naar voetnoot4). Aan het einde van zijne analyse van het traktaat zegt hij immers: ‘Ob noch eine andere Hs gefunden werden mag, die einen vollständigeren Text enthält, bleibe dahingestellt. Möglich ist es, dass auch diese Streitschrift unvollendet (evenals de “Dialogus”), und also wohl unveröffentlicht, geblieben ist. Der fehlende Teil über die Armutsfrage dürfte übrigens kaum für unswesentlich Neues enthalten haben’Ga naar voetnoot5). Ik ben thans in staat, die vraag te beantwoorden en alle onzekerheid hieraangaande weg te nemen. In het najaar van 1921 werden door de welwillendheid van den Bibliothecaris van de Atheneumbibliotheek te Deventer, Dr. J.C. van Slee, eenige zeldzame veertiendeeuwsche commentaren in Libros Sententiarum tot mijn gebruik in de bibliotheek alhier gedeponeerd. Onder die werken bevond zich ook een wiegedruk van Ockham's ‘Dialogus’, reeds boven vermeld, en van het ‘Opus nonaginta Dierum’. Omdat mij deze editio princeps van Ockham's voornaamste polemisch werk, den ‘Dialogus’, bizonder interesseerde en ik voorzag, dat ik langer tijd noodig zou hebben, om haar door te werken, legde ik haar voorloopig ter zijde en hield mij, met het oog op mijn geschiedenis van het Conciliarisme, eerst bezig met | |
[pagina 97]
| |
de lezing van Richardus a Media Villa en andere commentatoren, waarmede ik spoediger klaar hoopte te komen. Tegenspoed en drukke bezigheden maakten dat het evenwel vrij lang duurde, eer ik met dat werk gereed kwam en ik vermoedde intusschen weinig, welk een schat op mij lag te wachten. Eerst in Februari van dit jaar kwam ik er toe, den Dialogus ter hand te nemen. Bij het doorsnuffelen van den verzamelband 10 X 1 van de Atheneumbibliotheek vond ik, na de editio princeps uitgegeven door Ascensius bij Johannes Trechsel in 1495 en den tweeden druk van het ‘Opus nonaginta Dierum’, eveneens bij Trechsel in hetzelfde jaar, den brief van den Spiritualen-Franciskanergeneraal Michael de Cesena (ed. princeps, Lyon, Trechsel 1495) aan het kapittel der Minderbroeders in 1331. En daarop volgde weer een werk van Ockham, gewoonlijk ‘Compendium Errorum Johannis XXII’ genoemd, de tweede druk, want de eerste is van 1481 te Leuven. Een waardevolle collectie, zooals men ziet. Ik vermoeide evenwel mijn oogen nog niet met de lectuur van sterk geabbrevieerde drukken en bladerde verder. Wie beschrijft evenwel mijn verbazing, toen ik tusschen al die incunabelen opeens een handschrift op papier en van hetzelfde formaat als dat der wiegedrukken aantrof, onmiddellijk volgende op Ockham's ‘Compendium’? Eerst geloofde ik mijn oogen nauwelijks, zoo mooi en regelmatig was het schrift. Maar weldra bleek mij met evidentie, dat ik te doen had met Ockham's ‘De Imperatorum et Pontificum Potestate’ waarvan Richard Scholz, zooals ik boven reeds zeide, het eerste deel volgens een Londensch Ms. uitgaf, maar dat hier voor het eerst volledig werd aangetroffen. Want toen ik, in mijn groote vreugde ook wel een weinig angstig, het Hs. had doorgebladerd tot aan Cap. XXVII, waar de Londensche tekst afbreekt met de woorden ‘quam in noviciatu’ las ik tot mijn geruststelling verder: ‘ymmo quam aliquando habuerunt’ enz. en bemerkte ik, dat er nog ongeveer evenveel tekst volgde, als aan die woorden was voorafgegaan. Dit was dus het eerste volledige Hs. van Ockham's ‘De Imperatorum et Pontificum Potestate’. Bij nadere bestudeering bleek mij, dat de Deventersche tekst, behoudens enkele kleinere afwijkingen, overeenkwam met dien van het Londensche Ms., zoodat alle twijfel aangaande de identiteit van het traktaat meteen was weggenomen. Ik deelde mijn bevinding natuurlijk aan Dr. van Slee mede en | |
[pagina 98]
| |
kreeg van ZEd. ten antwoord, dat het hem niet onbekend was, dat zich in den bewusten verzamelband een handschrift bevond; dat hij ook in den kataloog der Hss. der Deventersche Bibliotheek het had beschreven sub nr. 100 en het hield voor ontstaan op het einde der 15de eeuw; maar dat het hem niet bekend was, dat het Hs. den eenigvolledigen tekst bevatte van Ockham's genoemd werk.
Zooals Prof. Scholz reeds in 1911 vermoed had, bevat het tweede, thans gevonden deel van het traktaat eene behandeling van de armoede-kwestie, waarover tusschen paus Johannes XXII en de Spiritualen groot verschil van meening bestond. Wij zullen op den inhoud van het geschrift hier niet ingaan, omdat deze voor dit tijdschrift van minder belang is. Alleen wil ik hier even aanstippen, dat die inhoud belangrijk genoeg is, om de publikatie er van te wettigen, welke dan ook - en waarschijnlijk in het Archivum Franciscanum Historicum (Ockham was immers Minderbroeder) - binnenkort zal volgen. Hier mogen alleen nog enkele bizonderheden aangaande het uiterlijk van het Hs. meegedeeld worden. Mej. Dr. M.E. Kronenberg beschrijft in haar Catalogus v.d. Incunabelen der Ath. Bibl. sub n. 203 den verzamelband aldus: ‘Band waarschijnlijk vernieuwd, zwijnsleer op de oude houten borden. Geen versiering. Kettingsoog aan de onderzijde van het voorplat bij den rug’. Het handschrift zelf vormt een papieren codex bestaande uit twee katernen, de eerste van drie en de tweede van vier bladen, te zamen dus 28 blzz. De afmeting der bladzijden is 202 bij 275 mM. Er is geen folieering of pagineering aangebracht. De bladzijden zijn beschreven in twee kolommen, die te voren door (pot)loodstrepen zijn afgebakend. De hoogte der kolommen is 200, de breedte 60 mM. De kolommen zijn gescheiden door een witten rand van ca. 13 mM. Deregels zijn te voren door zwakke lijnen met lood of potlood aangegeven maar later, hetzij met opzet hetzij door den tijd, bijna overal uitgewischt. Het schrift is staande, zeer regelmatig en goed leesbaar maar met veel abbreviaturen en ligaturen, ontleend aan het cursieve schrift, dat in de vijftiende eeuw meer en meer in gebruik kwam. De tijdsbepaling van Dr. v. Slee, die het handschrift van het einde der vijftiende eeuw dateerde, wordt nog bevestigd door het watermerk, een kannetje met één oor, waarschijnlijk van het eind der 15e of 16e eeuw, zooals men mij aan de Koninklijke Bibliotheek inlichtteGa naar voetnoot1). | |
[pagina 99]
| |
De paragraafteekens zijn de gewone: ¶: ook zonder puntjes en ¶ in rood. Eén blauw initiaal komt voor op p. 1 a, bij het begin van den eigenlijken tekst. Het is een fraaie U. Nieuwe regels beginnen gewoonlijk met roode initialen. In de eerste helft van den tekst zijn er zeer veel alinea's, in het tweede deel maar één. De titels der hoofdstukken worden door een paragraafteeken voorafgegaan en zijn rood onderstreept. De hoofdletters aan het begin van nieuwe zinnen zijn gewoonlijk van een rood streepje voorzien: b.v. het eersteloodrechte streepje van de N van ‘Nolite’ of van de H van ‘Hinc’. Deze roode streepjes zijn over de zwarte streep aangebracht. In den tekst zijn citatenplaatsen als: ‘apostolus ii. ad thim iio capitulo’ rood onderstreept. De citaten-zelf niet. Als leesteekens komen de punt en de komma (/) voor, de laatste evenwel zelden en twijfelachtig. De punt komt meer voor in het midden van zinnen, dan aan het eind. Nieuwe zinnen worden dan ook hoofdzakelijk door hoofdletters met rood streepje aangeduid. De tekst is slordig afgeschreven, waarschijnlijk door iemand, die zijn Latijn nog niet heelemaal vergeten was. Vandaar, dat de Deventer tekst in den regel minder goeden zin oplevert, dan de Londensche. Zoo heeft D. (f. 2 b) legum, L. (bij Scholz p. 458, r. 16) regum; D. (f. 2 d) inferis, L; (p. 459, r. 31) inferioris; D. (f. 3 a) deponuntur terrentur, L. (p. 461 r. 6) ponuntur et feruntur et; D. (f. 3b) despes, L (462 r. 2/3) despoticus enz. Vandaar, dat er verschillende regels geheel of ten deele zijn open gelaten; zoo op f. 1 d; f. 3 a; f. 4 b; f. 6 a f. 7 b; f. 7 c; f. 8 a; f. 9 b; f. 11 b; f. 14 c; Die slordigheid is reden geweest, waarom de afschrijver zelf, of waarschijnlijker een ander, met eenigszins lichtere inkt talrijke veranderingen, die dikwijls verbeteringen zijn, heeft aangebracht. Het zijn wijzigingen in den tekst; de verkeerde woorden zijn dan met rood doorgehaald en in margine verbeterd, soms ook wanneer de verandering slechts een enkele letter of woord gold, interlineair. Verkeerde volgorde van woorden is in den regel aangegeven door // voor het woord, waarvoor een ander woord staan moest; en dan achter dat woord het te verplaatsen woord tusschen /-/. Die streepjes zijn gewoonlijk rood. Overgeslagen woorden zijn gewoonlijk in margine, met verwijzing door middel van een rood streepje met omgebogen boveneind, bijgevoegd. Kleinere overgeslagen woorden zijn ook wel interlineair bijgeschreven. Is de Deventersche tekst in den regel minder goed dan de Londensche, er zijn toch ook heel wat plaatsen, die door den Deventer | |
[pagina 100]
| |
schen tekst gemakkelijker verstaanbaar worden. Zoo heeft D: (f. 1 a) floccipenderem, waar L. het onverstaanbare flectipenderem schrijft; D: (f. 1 b) approbat et pertinaciter defendit, L: approbat per tinaciter et defendit; D: (f. 1 c) continuis, L: cunctis. Vooral munt D boven L. uit, door het aangeven van den korten inhoud der hoofdstukken, rood onderstreept, wat bij L. totaal ontbreekt. De nummering der hoofdstukken: Cap. I enz. ontbreekt echter weer bij D. Wat de cijfers aangaat der citaten: zij zijn bij L. in den regel nauwkeuriger, dan bij D. Ook maakt D. meer van arabische cijfers gebruik. Ik geloof evenwel niet, dat de voordeelen van D. groot genoeg zijn, om een nieuwen druk van het geheel te rechtvaardigen. In het Archivum Franciscanum Historicum zal ik dus alleen de belangrijkste verbeteringen uit D. aan den eersten druk van het nog onuitgegeven tweede deel laten voorafgaan.
Amsterdam. W. Mulder S.J. |
|