De meeste prentjes in laatstgenoemd werk geven een bijna getrouw spiegelbeeld van de prentjes van Andries van Buysen. De meeste, want de nos. 5, 6, 10, 21, 74, 75, 78, 79 en 80 van het O. Testament, en no. 24 van het N. Test. staan ‘recht’. Hiervan zijn de nos. 5, 6, 74, 75, 79 en 80 (O.T.) gesigneerd ‘Anna Folkema’, no. 24 (N.T.) draagt als sign.: ‘A. Folkema’. De 3 andere zijn, evenals de overige, niet gesigneerd; en slechts no. 77 is geheel anders van opzet en teekening, eveneens zonder signatuur. Bovendien is dit, no. 77, van veel beter gehalte dan de andere.
Intieme relatie tusschen drukker-uitgever en graveur zal hier niet vreemd zijn geweest; de uitgave van Anslo's poëzie bij van Buysen's prentjes geeft t.o. den titel Anslo's portret naar een schilderij van Govert Flinck, gegraveerd door Jacob Folkema, broeder van bovengen. Anna Folkema. Beiden waren uit Dokkum naar Amsterdam gekomen, en waren hier als graveurs werkzaam.
Welke uitgave is nu de oorspronkelijke? De uitvoering der plaatjes in Bruins' werk, die zeer ver achter staat bij de uitgave van v. Buysen's prentjes, geeft grond om te vermoeden, dat het jaartal 1727 gefingeerd is.
Indien de uitgave van Bruin's Dichtmaatige gedachten later is te stellen dan het werk van Anslo, komen beiden ook hierin overeen, dat de tekst eerst na den dood der auteurs is uitgegeven, daar Bruin in 1731 overleed. Geheel onmogelijk is dit, wat Bruin betreft, niet: na zijn dood verschenen nog tal van werken van zijn hand. Bovendien drukte Marten Schagen tot 1738, en is de mogelijkheid niet uitgesloten, dat het jaar van uitgave 1737 moet zijn, temeer, daar de koperplaatjes, dezelfde die Jac. ter Beek voor den druk van 1740 gebruikte, niets geleden hebben door slijtage, inwerking der lucht, etc.
De ‘voorreden’ geven intusschen omtrent de plaatjes niet de minste opheldering.
Amsterdam.
P. Visser.