Het Boek. Jaargang 12
(1923)– [tijdschrift] Boek, Het–
[pagina 131]
| |||||||||||||||||||||
Een onopgemerkte Elzevier-druk?Te Antwerpen verscheen in 1635 de eerste volledige uitgave van het Institutum Societatis Jesu. Onder dezen titel vat men samen de officieele stukken van algemeenenaard, die op het inwendig bestuur der Jezuïeten-orde betrekking hebben: Constituties, regels, decreten, rondgaande brieven, pauselijke bullen en breven, privilegies, studie-regelingen, het boek der Geestelijke Oefeningen enz. De bekende drukker Joannes Meursius legde dit werk ter perse in zestien bandjes, klein octavo; het laatste bevat de algemeene inhoudstafel. De naam Institutum Societatis Jesu komt nergens op den titel voor, maar elk deeltje heeft zijn eigen titel, pagineering en register. Alle hebben hetzelfde titelvignet en het adres: Antverpiae, Apud Ioannem Mevrsivm. M.DC.XXXV. Svperiorvm permissv. Ziehier de titels der afzonderlijke deeltjes; de registers achterin hebben geen paginatie.
| |||||||||||||||||||||
[pagina 132]
| |||||||||||||||||||||
Van de twee laatste werkjes gaf Meursius in 1638 een bijna volkomen gelijken herdruk.
Dertig jaar later verscheen een supplement op de geheele collectie. Bvllae, Decreta Canones Ordinationes Instructions Epistolae etc. quae Instituti Societatis Iesv impressioni Antverpiensi accesserunt ab Anno 1636. Antverpiae, Apud Iacobum Mevrsivm. Anno M.DC.LXV. 708 blz. z.h.r. - Hierin is opgenomen (p. 220-312): Indicvlvs Decretorvm easdem res tractantivm in Congregationibvs generalibvs Societatis Iesv Confici iussus â Congregatione VIII. Decreto XIV. 105 blz. z.h.r., dat in denzelfden vorm als de vroegere deeltjes te Antwerpen bij Iacobvs Mevrsivs in 1653 verschenen was.
Vóór eenigen tijd had ik gelegenheid een betrekkelijk groot aantal dier boekjes te kunnen onderzoeken. Bij vergelijking bleek me, dat er twee uitgaven met hetzelfde adres bestaan, die beide hetzelfde jaartal 1635 dragen en op 't eerste gezicht onderling niet noemenswaard verschillen. Aan den bekenden bibliograaf Carlos Sommervogel schijnt bij het samenstellen zijner Bibliothèque de la Compagnie de Jésus dit onderscheid aanvankelijk ontsnapt te zijn. In den tekst (vol. V col. 81) vermeldt hij de tweede uitgave niet. Eerst onder de Addenda p. I van hetzelfde deel brengt hij ze ter sprake, zonder evenwel verder op de zaak in te gaan. Alléen bij het Supplement van 1665 teekent hij aan: ‘Il y a deux tirages sous le même titre’, - wat echter ook niet geheel juist is. Want, zooals verderop zal blijken, bestaan er niet twee ‘tirages’, maar twee op zich zelf staande drukken, en dat niet alleen van het Supplement, maar van de geheele serie. Bij eenigszins nauwkeurig toezien bemerkt men terstond, dathet zetsel van den nadruk - zooals we de tweede uitgave zullen noemen - geheel nieuw is. Wel blijft de inhoud van elke bladzijde op | |||||||||||||||||||||
[pagina 133]
| |||||||||||||||||||||
zichzelf in beide drukken gelijk, maar regel voor regel komen ze niet met elkaar overeen. Dit laatste was immers niet noodzakelijk; het eerstewel, om de zeer uitvoerige registers ongewijzigd te kunnen be houden. Waar het register niet in 't gedrang dreigt te komen, b.v. in de praefatio en dgl., wijkt de nadruk veel verder af. Men onderscheidt de beide uitgaven 't gemakkelijkst door 't adres. De oorspronkelijke heeft: Apud IOANNEM MEVRSIVM, de nadruk: Apud JOANNEM MEURSIUMGa naar voetnoot1). Deze verwisseling van I en J, Ven U komt ook in den tekst herhaaldelijk, hoewel niet geregeld voor. De i in het begin en in het midden der woorden (Iesus, eius enz.) wordt gewoonlijk door j ver vangen. Evenzoo werd in plaats van vxor, deuotio gedrukt vxor, devotio enz. Omgekeerd werd pij, infirmarij veranderd in pii, infirmarii enz. Vooral de versierde initialen (lettres grises) zijn in den nadruk geheel verschillend, en kunnen, dunkt me, verraden, waar vermoedelijk de drukker te zoeken is. Hoe is die nadruk in de wereld gekomen? Daarover bestaan twee lezingen. Bij P1accius, Theatrum Anonymorum et Pseudonymorum (Hamburgi, 1708) lezen we daarover op fo 125 no 761 een bijna romantisch verhaal, dat de uitgevers van dit werk - Placcius stierf, vóór het ter perse ging - aan Gerhard van Mastricht, een protestantsch jurist en theoloog, tevens syndicus der stad Bremen dankten, en door Sommervogel (l. c. V Addenda p. I) werd overgenomen: ‘Bij het drukken stonden voortdurend twee Jezuïeten bij de pers, om te waken, dat er geen enkel vel in vreemde handen zou vallen. Deze Constituties zijn niet ten gebruike van iedereen, maar alleen van de professen en van diegenen, welke naar vreemde missiën worden gezonden. Ten tijde van Cromwell werden eenige paters, die in strijd met de edicten in Engeland zich ophielden, gevangen genomen en in den kerker opgesloten. Men vond bij hen een exemplaar der antwerpsche uitgave van de Constituties, dat door den Protector of op zijn bevel naar Amsterdam werd gezonden. Daar is het door een drukker, Jan Schipper, gewoonlijk Schipper Jan geheeten, gekocht, en zóó nauwkeurig nagedrukt, dat de Jezuïeten het voor de antwerpsche uitgave zouden hebben aangezien, als er op den titel “addita forma quadam litterali” (door toevoe- | |||||||||||||||||||||
[pagina 134]
| |||||||||||||||||||||
ging(?) van een lettervorm) niet een fout was ingeslopen. De Jezuïeten stelden voor, alle exemplaren van genoemden druk op te koopen, als hij onder eede wilde verklaren, dat hij er geen enkel zou achterhouden; dit laatste weigerde hij. Er waren immers reeds vele exemplaren verkocht, waarvan ik er één gezienheb. Toch hebben, meen ik, de Jezuïeten later de overige aangekocht.’ Sommervogel durft niet instaan voor de nauwkeurigheid van dit verhaal. En met recht. Wat hier o.a. beweerd wordt over de betrekkelijke geheimhouding tegenover de leden der orde zelf is eenvoudig onjuist. Als volkomen waar is aan te nemen, dat de uitgave niet in den handel mocht komen. De Jezuïeten, even als alle andere kloosterorden, beschouwen de zaken, die hun inwendig bestuur aangaan, als behoorende tot hun familie-archief, waarin zij geen vreemden toelaten. Zeker zullen ze toezicht gehouden hebben op den druk, gelijk ze dat ook wel deden voor andere werken, die hun van elders werden toegezonden, om ze bij antwerpsche drukkers ter perse te leggen. En nu het een werk betrof, dat zij op eigen kosten en uitsluitend tot eigen gebruik lieten uitvoeren, zal de contrôle nog scherper geweest zijn dan anders, al kon ik geen nadere bevestiging vinden van de ‘twee Jezuïeten bij de pers.’ Een tweede bericht over den amsterdamschen nadruk trof ik aan in een onuitgegeven document, getiteld: Memoriale de Instituto Societatis. 't Is geschreven door een tijdgenoot, klaarblijkelijk een nederlandsch, mogelijk zelfs een amsterdamsch Jezuïet, die zijn stuk dateert van 17 April 1669, maar het niet onderteekent. De inhoud wijst er duidelijk op, dat het bestemd was om onder de oogen van de oversten der Orde te Rome te komen. De feiten blijkt de schrijver van zoo nabij gevolgd te hebben, dat hij op meer vertrouwen kan aanspraak maken dan de zegsman van Placcius. Voor dertien of veertien jaren, zoo verhaalt hij, werd een portugeesch schip uit Brazilië naar Amsterdam opgebracht. Onder de buitgemaakte goederen trof men een exemplaar van de antwerpsche uitgave van het Institutum Societatis Jesu. Dit werd aangekocht door een amsterdamschen drukker, Schipper Jan geheeten, die het nadrukte met behoud van plaats, drukker en jaartal. In dit verhaal, dat het antwerpsch exemplaar langs een anderen weg naar Amsterdam laat komen, ligt niets onwaarschijnlijks; het klinkt zelfs geloofwaardiger dan de moeilijk te motiveeren tusschenkomst van Cromwell! In 1654 werden de Hollanders uit hun | |||||||||||||||||||||
[pagina 135]
| |||||||||||||||||||||
braziliaansche bezittingen door de Portugeezen verdreven. Den 22en Oct. 1657 verklaarden de Staten-Generaal Portugal den oorlog; de Ruyter blokkeerde de portugeesche kust, en wederzijds werden nu zoowel in europeesche als amerikaansche wateren handelsvaartuigen in beslag genomen. Eerst in 1661 kwam een verdrag tusschen beide partijen tot stand. Juist in deze oorlogsjaren zou het portugeesche schip te Amsterdam zijn aangekomen en Schipper Jan zijn slag geslagen hebben. Jan Schipper, gelijk hij zich in 1665 noemt, of Jan Jacobsz Schipper, zooals zijn adres luidt in 1658 (in zijn Cats-uitgave), 1659 en 1669 was tooneeldichter, drukker en uitgever. Zijn eigenlijke familienaam schijnt geweest te zijn Dommekracht of Dommescracht, maar gewoonlijk noemde hij zich, waarschijnlijk naar het bedrijf van zijn vader, Schipper, en was nog algemeener bekend als ‘Schipper Jan’Ga naar voetnoot1). Hij had een eigen drukkerij, al heeft hij wellicht eenige zijner uitgaven bij andere amsterdamsche drukkers ter perse gelegd. L' Othoman zou gedrukt zijn door J. BlaeuGa naar voetnoot2). Omgekeerd liet Schipper's weduwe, die roomsch wasGa naar voetnoot3) en na den dood van haar man in 1669, tot 1688 de zaak bleef drijven, meerdere katholieke boeken te Amsterdam, doch met de gefingeerde drukplaats Antwerpen op den titel, drukken, o.a. Joannis Bonae Cardinalis Opera (1677) en De Historien des O. en N. Testaments, door de Royaumond (1683)Ga naar voetnoot4). Een antwerpsche uitgave zou er immers bij roomschen, voor wie deze werken bestemd waren, beter ingaan dan een amsterdamsche! Schipper Jan heeft in elk geval zijn model zoo trouw weergegeven, dat een kooper, die de oorspronkelijke uitgave niet ter vergelijking bij de hand had, er bijna zeker inliep. Het ‘Svperiorvm permissv’ ontbrak niet. Zelfs het titelvignet liet hij namaken. Het stelt voor een foliant, waarop het monogram I.H.S. Daarboven een borstbeeld van Ignatius, beneden in de cartouche: Ad maiorem Dei gloriam; van weerszijden een engel-figuur, die de buste bekranst. De houtgravure van den nadruk is evenwel veel minder goed verzorgd dan de oorspronkelijke. De eerste en laatste M en de G in de cartouche zijn slecht geteekend, het benedenste filet van | |||||||||||||||||||||
[pagina 136]
| |||||||||||||||||||||
den boekband is onderbroken, de stippellijnen boven en beneden het monogram loopen van rand tot rand, wat niet het geval is bij den eersten druk. Wat Van Mastricht bedoelt met ‘addita forma quadam litterali’ op den titel is niet duidelijk. In geen der deeltjes heb ik eenig bijvoegsel op het titelblad kunnen ontdekken. Waarschijnlijk had hij de vervanging van I en V door J en U op het oog, waarvan wij boven spraken. Aan tekstverandering heeft Schipper zich niet schuldig gemaakt. Hij heeft zelfs eenige ‘corrigenda’ verbeterd; doch nieuwe ‘errata’ zijn ingeslopen. Zoo bv. in Exercitia Spiritualia p. 11, 3 reg. v.b.: acrhetypis, in Regulae p. 30, 2 reg. v.b. scripto i.p.v. scripta. Slechts in dezen zin kan hij falsaris genoemd worden, dat hij een boek op valschen drukkers- en plaatsnaam herdrukte. Zijn onderneming kwam uit speculatie-geest voort. Hij hoopte een zoet winstje te maken, en meende te kunnen rekenen op de behoefte der eerst geïnteresseerden en de nieuwsgierigheid van buitenstaanders. Maar zijn verwachtingen werden niet vervuld. De schrijver van het ‘Memoriale’ verhaalt, dat de Jezuïeten spoedig op de hoogte kwamen van Schipper's bedrijf. 't Ligt voor de hand dat de Jesuïeten-missionarissen, die omtrent dien tijd te Amsterdam werkzaam waren, nl. Augustinus van Teylingen, Henricus van Alckemade en Petrus Laurentius - zelf volstrekt geen vreemdelingen in de boekenwereld - door eigen inzage of door berichten van vrienden, kennis kregen van de nieuwe uitgave. Schipper had er daarenboven alle belang bij, ze bekend te maken bij zijn - naar hij hoopte - toekomstige clientèle. Deze dacht er echter geheel anders over. Namens de oversten der Vlaamsch-belgische provincie, ja zelfs namens de geheele Orde drongen zij met bidden, smeeken en dreigen bij Schipper aan om den druk te staken. Maar daarvoor was Schipper niet te vinden. Hij had volgens den opsteller van het ‘Memoriale’ zelfs de onbeschaamdheid, er op naam van Jacobus Meursius, die te Antwerpen zijn vader Jan was opgevolgd de Monita secreta aan toe te voegen, een leugenachtig lasterschrift, door den ex-Jezuïet Zahorowski in 1614 anoniem in 't licht gegeven. Zoo moest het publiek in de meening komen, dat dit pamflet werkelijk deel uitmaakt van het ‘Institutum’. Men bracht hem toen onder 't oog, dat hij zich vergreep aan de waarheid, de Orde en den antwerpschen uitgever, wiens naam hij valschelijk als drukker van dit schimpschrift misbruikte. Schipper's koopmansgeweten | |||||||||||||||||||||
[pagina 137]
| |||||||||||||||||||||
was ruim genoeg om dit dubbel bedrog aan te durven. De verkoop wilde evenwel niet vlotten. Hij bood nu de geheele oplage tegen zeven gulden 't exemplaar den Jezuïeten aan; dezen weigerden op 't voorstel in te gaan. Door sommigen, die van Schipper's bedrog geen kennis droegen of daarin geen beletsel zagen, schijnt van zijn aanbod gebruik te zijn gemaakt, toen van de antwerpsche uitgave geen enkel exemplaar meer te krijgen was. Doch nu begon Schipper den prijs te stellen op achttien gulden en dwong zijn afnemers meteen de ‘Monita Secreta’ te koopen. Van een latere overname der oplage wordt in het ‘Memoriale’ niet gerept en is ook verder niets bekend. Ze is des te onwaarschijnlijker omdat de schrijver juist in het jaar van Schipper's dood klaagt over het ongerief, door het totaal ontbreken van antwerpsche exemplaren veroorzaakt, en op een nieuwe uitgave in twee folio's aandringt. Nog blijft de vraag, wie de eigenlijke drukker is van het amsterdamsche ‘Institutum’. Een zeker antwoord daarop geven is uiterst moeilijk, of liever, zonder voldoend vergelijkingsmateriaal, eenvoudig onmogelijk. Maar de methode, vroeger door BerghmanGa naar voetnoot1) en daarna door RahirGa naar voetnoot2) gevolgd, om voor het localiseeren der echte en valsche Elzevier-drukken tot de versierde initialen en de vignetten zijn toevlucht te nemen, kan ook hier misschien goede diensten bewijzen. De sierletters en sluitstukken der amsterdamsche uitgave verschillen geheel van die der antwerpsche. Bij Meursius komen de letters - althans de grootere - uit tegen een achtergrond, gevormd door een bloemvaas; bij Schipper tegen blad- en bloemmotieven, een enkele maal verlevendigd door een vogeltje. Nu vinden we deze laatste bijna alle terug in de amsterdamsche Elzevier-drukken uit de jaren 1649-1671. Om zich hiervan te overtuigen, ga men de reproducties na bij Berghman en Rahir. Slechts enkele grootere zocht ik vergeefs. En dit vindt weer hierin zijn verklaring, dat Berghman en Rahir zich tot de ‘kleinere’ Elzevier-drukken bepaalden en dus deze letters, van grootere afmeting (26 × 26 mm.) dan de door hen gereproduceerden, niet hebben aangetroffen. Enkele andere, heel geringe verschillen zullenGa naar voetnoot3) | |||||||||||||||||||||
[pagina 138]
| |||||||||||||||||||||
wel moeten toegeschreven worden aan het onvolmaakte, dat bij reproductie niet geheel te vermijden is. Niet onwaarschijnlijk derhalve-verder mag onze conclusie niet gaan - bezitten we in den amsterdamschen nadruk van het ‘Institutum Societatis Jesu’ een tot nu toe onopgemerkte uitgave der amsterdamsche Elzeviers. Wat uit het ‘Memoriale’ valt af te leiden omtrent den tijd der uitgave - omstreeks 1655 - stemt zeer goed overeen met de Elzeviertjes, die aan Berghman en Rahir hun initialen leverden. We kunnen nog een ander bewijs bijbrengen, dat de druk vóór 1665 of althans niet lang daarna moet hebben plaats gehad. Bij Jacobus Meursius te Antwerpen verscheen in 1665 een supplement (zie boven). Ook dit is nagedrukt met dezelfde eigenaardigheden in het gebruik van I J en V U. Als het tegelijkertijd met de vorige, of bij denzelfden drukker was ter perse gegaan, had hij zeker dezelfde houtgravure op den titel gebruikt. Dit is echter niet het geval. De uitvoering is nòg grover, nòg meer afwijkend van het antwerpsch model. 't Moet dus later zijn uitgekomen. Bij welken drukker? Initialen, die tot zijn ontdekking kunnen leiden, komen er niet in voor. Alleen een paar sluitstukken: een calligraphische lijnenfiguur vindt men terug bij Mathys en A. Severinus te Leiden (Rahir, p. 450, no 203); een gestileerd bloemstuk is in den trant der amsterdamsche drukkers Elzevier (ibid., p. 436, no 91 en 94) en Ravestein (ibid., p. 452, no 212). Omtrent den drukker tasten we dus in 't duister. Het jaar der verschijning ligt tusschen 1665 en 1669, toen Schipper stierf. Of heeft zijn weduwe het supplement bezorgd? Eén zaak schijnt vast te staan: Schipper heeft zich gewend tot drukkers, die niet gewoon waren specifiek roomsche boeken te leveren. Anders hadden ze licht een cartouche met het monogram IHS in voorraad gehad. Doch overal waar dit voorkomt, nl. vijfmaal in het antwerpsche deeltje ‘Constitutiones’ van 1635 (blz. 65, 87, 133, 282, 356) en, in een anderen vorm, op blz. 620 van ‘Bvllae’ uit 1665, is het vervangen door andere figuren. De amsterdamsche Universiteitsbibliotheek bezit den volledigen nadruk, met uitzondering van het Supplement van 1665, dat er alleen in de oorspronkelijke uitgave aanwezig is. Naar de boven besproken uitgave der ‘Monita secreta’ van 1635 heb ik in onze openbare bibliotheken vergeefs gezocht.
Mariëndaal bij Grave. L. van Miert, S. j. |
|