Het Boek. Jaargang 12
(1923)– [tijdschrift] Boek, Het–
[pagina 163]
| |
Ameet Tavernier.In zijn merkwaardige bijdrage over Ameet Tavernier en de Invoering der Civilité-letter in Zuid-NederlandGa naar voetnoot1) heeft Dr. Leonard Willems Az. een voldoende aantal bescheiden bijeengebracht om ons toe te laten den levensgang van den eersten steker der Nederlandsche schriftletters te volgen. Wij willen hier dan ook de tamelijk volledige biografie, die daar gegeven wordt, niet herhalen, doch enkel wijzen op eenige aldaar niet vermelde bijzonderheden, die meer nauwkeurigheid of meer volledigheid aan het werk van Dr. Willems kunnen geven. ‘Ameet Tavernier, Franchoyssone, werd rond 1526-1528 te Belle in Fransch Vlaanderen, geboren’, zegt Dr. Willems. Wij zouden liever schrijven: ‘rond 1522-1526’. Een gerechtelijk stuk, een Informatie ex officio, waarover wij straks uitvoeriger zullen handelenGa naar voetnoot2), en dat uit 1566 dagteekent, getuigt dat Tavernier in dit laatste jaar ‘omtrent vier en veertig jaaroud’ was. Volgens deze opgave zou hij dus geboren zijn in 1522. In een getuigschrift op 26en Juli 1570 door het Antwerpsche magistraat aan den drukker Peeter Beelaert (Bellerus) afgeleverdGa naar voetnoot3), wordt Ameet Tavernier opgegeven als ‘boekdrukker out XLIIII jaren’. Als hij dus in 1570 den leeftijd van 44 jaren had bereikt, dan werd hij geboren in 1526. Moeten wij echter Marcus van Vaernewyck geloovenGa naar voetnoot1), dan was Tavernier twintig jaren oud in 1558 en zou dus ter wereld zijn gekomen in 1538. | |
[pagina 164]
| |
Wie van deze drie zegslieden is hier het geloofwaardigst? Van voorname, ernstige menschen als ‘Mijnheer den Marcgrave van Antwerpen’ en ‘Meester Jan de Pape, scepene’ der stad, die bij de rechterlijke ondervraging in 1566 aanwezig waren, en van H. de Moy, den opsteller van de Informatie ex officio, mogen wij toch wel verwachten, dat ze min of meer nauwkeurig den leeftijd opnamen van degenen, die voor hen gedaagd werden. Was Tavernier, zooals M. van Vaernewyck laat vermoeden, in 1538 geboren, dan had hij in 1566 eerst zijn acht en twintigste jaar bereikt, en het is moeilijk aan te nemen, dat de Antwerpsche magistraten een man van acht en twintig voor een van omtrent vier en veertig namen. Denzelfden ernst mogen wij verwachten van het Antwerpsch magistraat bij het opmaken van het certificaat voor Peeter Beelaert in 1570. Het verschil tusschen deze twee eerste opgaven van leeftijd is maar van vier jaren en de speelruimte, die de uitdrukking ‘omtrent vier en veertig jaar’ overlaat, kan wel van vier jaren zijn. Die twee opgaven komen dus vrij wel met elkander overeen. Alhoewel M. van Vaernewyck over Tavernier werd ingelicht door ‘Meester Henric van den KeereGa naar voetnoot2), Meester Henrics zone, die te Gent floreerde’ in het midden van de 16e eeuwGa naar voetnoot3), en alhoewel het zeer waarschijnlijk is dat H. van den Keere, de jongere, Tavernier persoonlijk kende - in 1588 was hij nl. te AntwerpenGa naar voetnoot4) - toch hechten wij meer waarde aan de twee officiëele stukken, opgesteld door ambtenaren, die Tavernier in eigen persoon voor zich hadden in 1566 en 1570, en wij meenen op hun gezag Tavernier's geboortejaar tusschen 1522 en 1526 te mogen plaatsen. Het eene of andere archiefstuk uit Belle zou allen twijfel kunnen wegnemen, maar de hoop dergelijke oorkonde ooit te ontdekken, moet wel voor goed opgegeven worden. De archieven van Bellegingen totaal verloren bij de vernieling vandit oude Vlaamsche stadje gedurende den laatsten oorlogGa naar voetnoot5). Terecht zegt Dr. Willems dat Tavernier te Antwerpen reeds drukte in 1558. J.B. Van der Straelen, nagesproken door Ph. Rom- | |
[pagina 165]
| |
bouts en Th. van Lerius in hun uitgaaf van de Liggeren der Antwerpsche Lucasgilde, en door F. Olthoff in zijn werk De Boekdrukkers, Boekverkoopers en Uitgevers te Antwerpen, geeft 1563 op als het jaar, waarin Tavernier zijn eerste boek drukte. Dit is zeker verkeerd, want vóór dat jaar zijn ons acht drukken van Tavernier bekend: in 1558 de Concordia Evangelica van C. Jansenius en de Conjugaisons, règles et instructions van G. Meurier; in 1559 La civilité puérile.... vertaling van J. Louveau; in 1560 Le Trésor de Vertu, in 1561 Les fables et la Vied' Esope Phrygien; in 1562 L'Orphéide van A. du Hecquet, het Vocabulaire françois-flamand van G. Meurier en Die Fonteyne des Levens. J.B. Van der Straelen begaat nog een andere vergissing waar hij als uithangbord van Tavernier's boekwinkel Het gulden Hoofd opgeeft. Al de uitgaven van dien drukker vermelden als huisteeken De gulden Roos (De ghulde Roose, sub rosa aurea, Larose d'or). Van der Straelen heeft blijkbaar verkeerd gelezen. Rombouts en Van Lerius, zoowel als Olthoff, die deze vergissing herhalen, hebben hem niet gecontroleerd. Wat Taverniers woonst te Antwerpen betreft, vonden wij een bijzonderheid, die tot hiertoe nergens vermeld werd. In de rekeningen van de fabriek van Onze Lieve Vrouwekerk te Antwerpen staat Tavernier in het jaar 1559-1560 voor de eerste maal opgeschreven als huurder van een eigendom der kerk, in de Kammersstraat gelegen, ‘den vyften huyse daer uyt steeckt hoe dat Jesus onder de Doctoren sat’. Uit de rekeningen van 1568-69 blijkt, dat hij zich niet meer tevreden stelde met het vijfde huis in de Kammersstraat, maar nu ook het huis er naast, het zesde, in huur nam. In de rekeningen voor 1569-70 zien wij dat beide huizen overgebracht zijn op den naam van Tavernier's weduwe, die ze in huur houdt tot in 1572-73. Van dat jaar af worden ze verhuurd aan den boekdrukker en lettergieter Geert Smits, Leonardszone, die op 4 October 1571 aan Chr. Plantin verklaarde ‘d'avoir aprins à composer et imprimer chez la veufve de feu Amet Tavernier’Ga naar voetnoot1). In de Satyrae oft Sermones, naar Horatius door Corn. van Ghistele (1569), geeft Tavernier zich op als ‘woonende bij de Camerpoort Brugge in de Ghulde Roose’, dit is dus, volgens de huidige topographie van de stad, daar waar de Lombaardevest en de Steenhouwersvest elkander ontmoeten en zich tot in 1518 de Kammerspoort | |
[pagina 166]
| |
verhief. Deze aanwijzing slaat waarschijnlijk op de woning in de Kammersstraat, die in de rekeningen der O.L.V. Kerkfabriek ook wel eens opgegeven werd onder de huizen liggende ‘op en bij de Camerpoort’. In de Informatie ex officio van 1566 zien wij dat A. Tavernier gehuisvest was in Onser Vrouwenstrate. Dit adres met het uithangbord De gulden Roos geeft hij zelf ook op in een aantal van zijn uitgaven, b.v. in de Fonleyne des Levens (1567), het Handtboecxken van Devotien (1568), Der Griecxser Princerssen ende Jonckvrouwen clachtige Sendbrieven (1570) e.a. De hier bedoelde Onze Vrouwenstraat is de oude Kerkhofstraat van Onze Lieve Vrouwe, waar zich volgens de WijkboekenGa naar voetnoot1) inderdaad een huis bevond met de ‘Gulden Roos’ als uithangbord. Kortheidshalve kon die straat Kerkhofstraat of O.L. Vrouwenstraat heeten. Dit tweede adres geeft Tavernier dus op gedurende de jaren, dat hij ook huurder was van één of meer huizen in de Kammerstraat. Wij meenen daaruit te mogen afleiden, dat Tavernier twee woningen had: eene in de Kammeisstraat, met uithangbord Hoe Jesus onder de Doctoren zat, en eene daar vlak bij in de Kerkhofstraat van Onze Lieve Vrouw, de Gulden Roose genaamd. Deeenekon dedrukkerij, de andere de boekwinkel zijn, zooals dit b.v. met Plantin's woningen in de Kammersstraat en op de Vrijdagmarkt het geval was. Merkwaardig is het dat wij Geert Smits, die het vijfde en zesde huis uit de Kammersstraat huurt na Tavernier's weduwe, ook in de Gulden Roos terug vinden. Een Hortulus animae door hem in 1574 uitgegeven, vermeldt het volgende adres: ‘Op Onser Liever Vrouwen Kerckhof aen de suytsijde tegenover de Kercschole in de gulden Roose’Ga naar voetnoot2). A. Tavernier werd zeker door zijn tijdgenooten als een van de degelijkste typografen van Antwerpen erkend. Toen Chr. Plantin op 10 Juni 1570 door Philips II als prototypograaf werd aangesteld om de Nederlandsche drukkers te onderzoeken over hun vakkennis en orthodoxie, liet hij zich in dat werk bijstaan door Jehan Verwithaghe en Ameet Tavernier. Zelfs vóór Tavernier zijn eigen certificaat van Plantin had ontvangen op 25 Juli 1570, onderteekende hij reeds met Verwithagen, als adjunct van den aartsdrukker, op 6 Juli van hetzelfde jaar het certificaat van J. van Turnhout uit | |
[pagina 167]
| |
's Hertogenbosch. Die keuze bewijst welk een hoogen dunk Plantin van Tavernier's technische kennis had. Het certificaat, dat aan Tavernier werd gegeven laat daaromtrent geen twijfel over. Plantin, sprekende over zijn bevoegdheid in de drukkunst, noemt hem daar: ‘fort expert au dict art en toutes ses parties, et avec ce, bon tailleur et fondeur de lectres pour la dicte imprimerie, et entendant bien latin, françois et flameng’Ga naar voetnoot1). Tavernier had, wij weten het uit Dr. Willems' artikel, zijn vak geleerd bij Joes Lambrecht te GentGa naar voetnoot1). Hij was daar zeker te goeder schole want die Gentsche drukker, literator en philoloog, was tevens een voortreffelijk letter- en zegelsteker, matrijzenslager en lettergieter. Te zijnen tijde - hij drukte van 1536 tot 1553 - overtrof geen mededinger de sierlijkheid en de duidelijkheid van zijn drukken. Hij gaf o.a. prachtig geïllustreerde munttarieven, ‘valuwacyen metten figuren’ uit. Om zijn beslagenheid in het kunstig metaalbewerken werd hij gelast met het steken van de munt- en zegelstempels der stad Gent. In de Plantijnsche archievenGa naar voetnoot2) berusten tal van certificaten door A. Tavernier en J. Verwithagen onderteekend en afgeleverd o.a. aan Petrus Phalesius en Jan Maes uit Leuven, Jacques Boschart uit Dowaai, Gillis van den Rade, Jan van Ghelen, Willem van Parijs, Philippe Nutius uit Antwerpen en andere meer. In 1570 was de drukkerij vanAmeetTavernier wel belangrijk. In den loop van dit jaar onderzocht Plantin de werklieden, die daar hun bezigheid hadden en teekende hun namen op. Hij vond er negen, die allen bij de beste meesters groote ervaring hadden opgedaan: Gillis van Abeel; JohannesHuysmans, die zijn vak leerde bij wijlen Johannes Latius (Jan Laet); Nicolaes Boen en Henricus Duytsch, leerlingen van wijlen Jan van Loe; Peeter van Nispen en Petrus Stapmans, die beiden in de leer gingen bij Jan van Ghelen; Philippus van Nieuwermuelen, leerling van Hendrik Peetersen te Middelburg; Gerardus Geerlinx, die te voren werkte by Maye van Liesfelt; en Antonius Aviaens, die een oud gast van Plantin was en ‘Vlaamsch, Fransch, Spaansch, Portugeesch en Italiaansch kende en goed schrijven kon’Ga naar voetnoot3). De faam van Tavernier als lettersteker en -gieter was even goed gevestigd. Ook daarover bezitten wij afdoende getuigenissen. P. | |
[pagina 168]
| |
Génard deed ons in dit opzicht een belangrijk document aan de hand, waarover wij reeds een woordje repten. Wij bedoelen de Informatie ex officio ghenomen op het drukken uytgeven ende stroyen van seker seditieux billet oft quoyer gheintituleert: Vermaninghe aen de Regeerders ende gemeynte vande vier hoofsteden van Brabant, overhoort de nabescreven getuygen ten dage, jare ende ter presentien hieronder verclaert, verschenen in het Bulletijn der Antwerpsche Bibliophilen (1882, blz. 110). Het ‘seditieux billet’ waarvan hier gewag wordt gemaakt, was een anoniem boekje, dat te Brussel gedurende den nacht rondgestrooid werd en uitvallen bevatte tegen de ‘geconcipieerde moderatie’ in het feit van religieGa naar voetnoot1). De heeren der justitie hadden er de drukletters in herkend, gebruikt in sommige uitgaven van Gillis van Diest, Jan de Laet, Jan Grapheus en Ameet Tavernier. Deze drukkers werden alle vier den ‘XXIXen dach Aprilis anno 1566’ voor den markgraaf en den schepen gedagvaard om uitleg te geven. Uit hun verklaringen blijkt hoe zeer de letters van Tavernier verspreid waren, niet alleen te Antwerpen maar ook ver daarbuiten. Gillis van Diest verklaart dat bij de letter waarmede de Vermaninghe aende Regeerders gedrukt werd zeer goed kent, ‘ende dat die ghesneden is by sekeren boeckdruckere alhier, ghenaempt Amettus oft Amatus Tavernier alias Amy, ende dat deselve letter zeer wel kenbaar is ende oock wyt verspraeyt duerdien den meesten hoop van den druckers allegader deselve letter syn hebbende, gelyck hy deponent oyck deselve tsynen huyse is hebbende, behalvens de dobbel w ende sommighe andere die men lichtelicken soude connen met andere letteren ghehelpen, meynende oyck wel dat deselve nyet alleene en is binnen deser stadt, maer oyck duer dese geheele landen verspreyt, soo dat hij deponent gheenssins en soude connen gesegen sekerlick noch oyck uyt presumptien, wie hetselve soude hebben gedruckt ofte doen drucken, noch oyck waer ofte in wat stede tselve gedruct soude moegen wesen, wel sekerlicken wetende dat met zijne matricen ofte by syne dieneers gheenssins en is gedaen, duerdien hij daer altyt by is als syn volck is besoingnerende’. Jan de Laet getuigt dat ook hij die letters bezat. Er bestaan ‘omtrent vier exemplaria ofte matricen daeraff binnen deser stadt alleenlycken’, voegt hij er bij,’ waeraff deen heeft hy deponent, dandere dierst deponent (G. van Diest), de derde Jan Grapheus ende de vierde Amatus Tavernier, die de letteren selve gesneden heeft, son- | |
[pagina 169]
| |
der te weten wie hetselve soude moegen gedruckt oftelaten drucken hebben, duerdien deselve matricen tot meer steden syn als hy verstaet’. Jan Grapheus herkent de letters van het gewraakte ‘boecxken’ ook, alleenlijk doet hij uitschijnen, dat er anderetypen ‘alsnamentlicken sekere K ende dobbel W’ ‘zijn bij gemengd, ‘dewelcke hy deponent nyet en is hebbende duerdien hy nyet en druckt dan int latyn ende nyet int Duytsch. Hij verklaart insgelijks dat er ‘inder stadt noch diversche andere boeckdruckers’ zijn ‘diewelcke vande gelycke matricen syn hebbende’. Vooral de verklaring van Ameet Tavernier zelf is belangrijk. Onder eed bevestigt hij dat hij de letter waarmede ‘het boecxken unde questio’ gedrukt is, ‘selve meestendeels heeft gesneden ende dickwils gegoten’, maar het is hem onmogelijk te zeggen wie het pamflet gedrukt heeft ‘duerdien diversche persoonen deselve letteren syn hebbende’. Hij had die letters gesneden voor ruim twaalf jaren en er van verkocht niet alleen aan de met hem gedaagde Antwerpsche drukkers, maar ook nog aan andere in den vreemde; o.a. ‘aen sekeren drucker tot Haerlem woonende, ghenaempt Janvan Suren’. Hy had er ook van gezonden aan ‘vyff of ses druckeryen’ te Francfort, ‘niet zekerlicx wetende oft hy mede eenighe heeft vercocht aen die van EmpdenGa naar voetnoot1) oft nyet.’ Een nog welsprekender getuigenis voor Tavernier's degelijkheid als lettersteker geeft ons Chr. Plantin. J. Bellet sprak reeds over de ‘schoonigheyt’ der poinsoenen en letteren, die Tavernier voor de Plantin-drukkerij maakteGa naar voetnoot2), maar er is meer. Op 4 October 1574 schreef Plantin aan Mathias Gast, drukker en boekhandelaar te Salamanca, dat hij hem onmogelijk een lettergieter naar Spanje kon zenden. Sedert den dood van Ameet Tavernier en van François Guyot kende Plantin geen bekwame lettergieters meer. Hij kon er enkel nog eenige aanwijzen in Duitschland, schreef hij, doch het waren meest allen ketters, die hij niet aanbevelen mochtGa naar voetnoot3). Ameet Tavenier stierf in de tweede helft van 1570. Op 24 Juli 1570 getuigen Jan van Hemissen, ‘lymvercooper’, en Dierick | |
[pagina 170]
| |
Janss.,’ cleermaker’, nog voor Ameet's eerlijkheid en goede faamGa naar voetnoot1), en op 14 October van hetzelfde jaar laat hij ook nog Henrick de Myere en Willem Berckmans aanstellen om de belangen van zijn vrouw voor te staan bij de verdeeling van de nalatenschap van haar oudersGa naar voetnoot2), maar in de rekeningen van de Kerkfabriek van O.L. Vrouw wordt op Kerstmis 1569-1670 Tavernier's vrouw voor de eerste maal in de plaats van haar man als huurster van het huis in de Kammersstraat vermeld, en in een nota gedagteekend van 8 Maart 1571 gewaagt Plantin van de weduwe A. TavernierGa naar voetnoot3). Tavernier's vrouw, Lysken Berckmans, was de dochter van Willem en Maria Slocx. Reeds vóór 1562 was zij in den echt getreden, want in dat jaar werd op 14 Juni in de St. Jacobskerk een zoon gedoopt, die naar zijn vader den naam van Amatus kreegGa naar voetnoot4). Het is dezelfde, die volgens de Liggeren in de Lucasgilde ontvangen werd in 1593Ga naar voetnoot5). Lysken zette nog een tijdje de zaak voort. Uit een nota van PlantinGa naar voetnoot6) (Maart 1571) blijkt, dat zij op zich genomen had een jon- | |
[pagina 171]
| |
gen man uit Steeghere in Vlaanderen, Willem Honck, zoon van Gillis, in de boekdrukkunst te onderrichten gedurende vier jaren. In 1571 verschijnen onder haar naam Een Hantboecxken van Christelycke ende devote Ghebeden van S. Verepeus, Een bequaem Manier om Jonghers soetelyck by sanck te leeren thgene dat alle kersten menschen moeten weten, en Die historie van Joseph den vromen ende godtvruchtigen jonghelinck. In 1572 draagt nog haar naam de Biblia ad vetustissima exemplaria castigata, uitgegeven bij de Weduwe en Erven J. Steelsius. In de rekeningen van de O.L.V. Kerkfabriek vinden wij haar als huurster voor de laatste maal op Kerstmis 1571-1572. Daarna verschijnt als huurder van deze woonst G. Smits, op wiens drukkersmerk het jaartal 1572 vermeld wordt als uitgangspunt van zijn bedrijvigheid voor eigen rekening. ![]() Acht jaren later vinden wij evenwel weer een Tavernier, die De Gulden Roos bewoont. Dit blijkt althans op het titelblad van het werk Premier livre des Hymnes mis en vers françois door Ch. de Navieres Sedanois, uitgegeven te: ‘Anvers chez Artus Tavernier à la Rose d'or 1580’Ga naar voetnoot1). Was dit een andere zoon van Ameet Tavernier? Dat Tavernier meer zoons had, die zich met de drukkunst bezig hielden, getuigt Jan BelletGa naar voetnoot2). Hij vertelt o.a. dat zijn vader, zaliger memorie, Tavernier's kinderen ‘niet alleen tot Antwerpen maer ook in Spagnen heeft gekent: daersy dese konst (boekdrukken) veel gheëert) en ghevoordert hebben; de welcke seyden Antwerpnaeren te wesen ende hunnen vader uyt Belle in Vlanderen ghesproten’. Wellicht is de Artus Tavernier, dien wij in 1580 in De Gulden Roos te Antwerpen vinden, dezelfde man, die als drukker en uitgever voorkomt op de Laurea Salmantina Magri F. Antonii Perez, uitgegeven te Salamanca in 1604, en zich daar Artus Taberniel Antverpianus heetGa naar voetnoot3). In 1605 gaf dezelfde nog De Paricidii crimine Dis- | |
[pagina 172]
| |
putatio uit te Salamanca, waar hij, volgens A. de DeckerGa naar voetnoot1), drukker der universiteit was. Wij teekenden nog enkele inlichtingen aan over andereleden van de familie Tavernier. Gabriel Tavernier was volgens Bon. J. de St. GenoisGa naar voetnoot2) een broeder van Amaat (de jongere of de oudere?). Hij vestigde zich te Parijs in 1573 en hield er tot 1614 een winkel van prenten, landkaarten, enz. Hij onderscheidde zich ook in de graveerkunst. Hij geldt voor een der eersten, die te Parijs de zoogenaamde taille douce-gravuur invoerden. Een van zijn zoons, Melchior, zette zijn kunst en zaak voort met zooveel bijval, dat hij den titel van prentdrukker des Konings verwierfGa naar voetnoot3). Volgens het Traitté Horlogiographie van D.P. de Ste. M. Magdeleine Fueillent, dat hij in 1641 uitgaf, woonde hij ‘en l'Isle du Palais, à la Sphere Royale’. Op het frontispice wordt hij geheeten: ‘graveur & imprimeur du Roy pour les tailles doulces’. Een andere zoon van Gabriel Tavernier, Jean Baptiste, te Parijs geboren in 1605, werd een beroemd wereldreiziger, die Indié, Perzië, Klein Azië en andere verre streken bezochtGa naar voetnoot4). Lysken Berckmans, Ameet Tavernier's huisvrouw, was na zijn dood hertrouwd met zijn broeder Pieter Tavernier. Een zuster van Ameet en Pieter, namelijk Marie Tavernier was gehuwd met Marten De Vyck te Sandwich in EngelandGa naar voetnoot5). Over Amaat Tavernier als steker der eerste Nederlandsche civilité-letter weten wij niets meer dan hetgeen Dr. Willems in zijn artikel, en wij in de brochure Les Caractères de Civilité de Robert Granjon et les Imprimeurs Flamands, geschreven in medewerking met M. Audin, uiteenzettenGa naar voetnoot6). Nochtans vonden wij sedert dien in de Universiteitsblibiotheek te Luik een civilité-druk, die bij een bespreking van het invoeren | |
[pagina 173]
| |
van die letter in onze gewesten niet onvermeld mag blijven. Zie hier de beschrijving van dit zeldzame boekje: ![]() 1a: Introduction // de philosophie divine // de Vivre // Pour parvenir à la vraye cognoissance de // sapience chrestienne: // Traduite en François par M. // Guillaume Paradin: // Et de nouveau reveue et corrigée en plusieurs // endroictz outre la derniere impression. // Avec un très ample | |
[pagina 174]
| |
indice des matieres // principales. // Drukkersmerk van R. Granjon. Niet de dolfijn maar een slang, kronkelend rondom een gekroonde typha-plant.Ga naar voetnoot1) (Grand jonc) Aan beide kanten van het drukkersmerk, Granjon's kenspreuk Ex aequitate, et // prudentia honos // En Anvers, // pour Robert Granjon. Mil Ve. Lxv. // 1b. Extraict du privilège. // Le Roy a octroyé à Guillaume Silvius son Imprimeur ordinaire, de pouvoir luy seul imprimer ce present livre.... dedens vj. ans prochains. Donné à Bruxelles, Le xxviij. de May. Mil Vc.lxv. Signé // de Lang. // 2a. Au seigneur Jean Pariset, chatellain de // Lyon le Saulnier, Claude // Paradin son nepveu, // Salut. // In 8o, 128 blz., [i, iij] iij-cxxviij., Granjon civilité-letter van 3 verschillende grootten. De Table nombrée, 8 ongenummerde folio's, in Romein en cursief.
Wat mogen wij uit de woorden ‘En Anvers, Pour Robert Granjon’ afleiden? Heeft G. Silvius, de drukker, er eenige exemplaren van gemaakt voor Granjon te Lyon? Of wijzen die woorden er op, dat Granjon niet eerst in 1566 te Antwerpen vertoefde, wat wij weten uit Plantin's boekenGa naar voetnoot2), maar er reeds in 1565 was en aldaar niet alleen poinsoenen stak en matrijzen sloeg, maar ook als uitgever optrad? Wat er ook van zij, deze Introduction de philosophie divine de vivre, wijst op onderhouden betrekkingen tusschen G. Silvius en R. Granjon. Marcus van Vaernewyck vertelt in zijn Historie van Belgis, dat Silvius in 1564 een ‘cluchtgen’ drukte met Granjon's civilité-letter, maar dit ‘cluchtgen’ werd totnogtoe niet teruggevonden. In elk geval is het absoluut zeker dat G. Silvius in 1565 Vivès Introduction de philosophie met Granjon's civilité drukte, en bovendien een aantal exemplaren van dit werk op Granjon's naam en met diens drukkersmerk liet verschijnen. Wij denken niet, dat Ameet Tavernier ooit een drukkersmerk gebruikt heeft. Bij Van Havre is er geen te vinden en op geen enkel der Taverniersche drukken, die wij onder de oogen kregen, staat er een. Volgens BrunetGa naar voetnoot3) bevindt er zich een drukkersmerk op de laatste bladzijde van La Civilité puérile distribuée par petitz chapitres et sommaires, uitgegeven bij J. Bellère (1559) en gedrukt door A. Tavernier: ‘Au recto du dernier f. se voit la marque de l'imprimeur, c'est-à-dire un grand arbre avec la devise Virtutis tempore flores. | |
[pagina 175]
| |
Morus.’ Dit is stellig een vergissing. Wat Brunet voor Tavernier's drukkersmerk houdt, is een merk van G. Meurier, aan wien Tavernier het boekje opdroeg in een epistel ‘à maistre Gabriel Meurier amateur de lettre et ami de vertu; Amé Tavernier désire Salut’. De hier voorgestelde boom is de moerbezieboom, een zinspeling op Meurier's naam. Hetzelfde merk bevindt zich ook in de Conjugaisons regles et instructionsGa naar voetnoot1) van G. Meurier, uitgegeven door J. van Waesberghe (1558). Het gedicht van S. Poggini, dat hier onder den emblematischen moerbezieboom staat, laat heel duidelijk zien, dat het een zinspeling is op Meurier's naam. In de bekende Exercitatio Alphabetica, in 1569 door Plantin uitgegeven met mooie schriftmodellen, geteekend door Clément Perret en in 't koper gestift door Corn. De Hooghe, staat boven de eerste gegraveerde cartouche een monogram aTa, dat de naamletters schijnt op te geven van den kunstenaar die ze graveerde. P. Bergmans vraagt zich afGa naar voetnoot2) wie achter die naamletters schuilt. Nagler noch de andere monogrammisten kennen hem. De eenige op wien die letters zouden kunnen toepasselijk zijn schijnt, volgens P. Bermans, Amaat Tavernier te zijn. En ander monogram bracht er ons toe een soortgelijke onderstelling te maken. Het boek De Peruviae Regionis van Levinius Apollonius, uitgegeven in 1566 bij J. Bellerus en gedrukt door A. Tavernier, draagt op het titelblad het drukkersmerk van J. Bellerus, dat Van Havre opgeeft onder nr. 5: een schuitje op zee, bemand met Mercurius en de Fortuin, die met haar sluier den gunstigen wind opvangt. Deze voorstelling is omringd van een versiering, waar men langs onder in een schildje deletters A, T en B ineengewerkt ziet. ![]() Het lijkt wel of dit de gecombineerde naamletters zijn van Amaat Tavernier en J. Bellerus. Of is dit enkel het monogram van den graveur van het drukkersmerk? En zou het dan A. Tavernier van Belle niet kunnen zijn? Dezelfde letterteekens komen ook voor op de drukkersmerken van J. Bellerus, die Van Havre onder nrs. 1 en 3 geeft. | |
[pagina 176]
| |
De andere drukkersmerken van Bellerus, nrs. 2 en 4 bij Van Havre, dragen daarentegen het bekende monogram van den graveur A. Nicolaï. Het merkwaardige in de figuur van Ameet Tavernier is wel, dat hij midden in de 16e eeuw de traditie van de beste drukkers uit de 15e nog onveranderd voortzet. Hendrik Pietersen de Lettersnider, die in de laatste jaren der 15e eeuw te Antwerpen zulk voortreffelijk drukwerk uitgaf, kan als kenschetsend vertegenwoordiger dienen voor de oude typografen, die tegelijkertijd letterstekers (d.w.z. letterteekenaars en graveurs van stalen letterstempels of patrijzen), matrijzenslagers, lettergieters, boekdrukkers en -verkoopers waren. In de16e eeuw zien wij reeds, zelfs door de grootste typografen, de verdeeling van den arbeid in zekere maat toepassen. Plantin b.v. bestelde lettersbij François Guyot, Laurens van Everbroeck, Ameet Tavernier, Geeraard van Embden e.a., en zelfs toen hij in 1563 in zijn drukkerij een lettergieterij inrichtte, werden daar enkel letters gegoten, geen stempels gestoken noch matrijzen geslagen. Deze laatste voorwerpen bleef hij bestellen bij specialisten, zooals de Franschen Garamond, Granjon, Guillaume Le Bé, Haultin en later den Gentenaar Hendrik van den Keere. Waren eenmaal de matrijzen gemaakt, dan was het een betrekkelijk gemakkelijk werk daarin letters te gieten. Dit voorbeeld van Plantin volgden de meeste andere Antwerpsche drukkers zooals Steelsius, Silvius, Gillis van Diest, Jan Grapheus en zooveel anderen. Heel anders was het met Ameet Tavernier. Hij bezat nog zelf al de kundigheden, waardoor de eerste boekdrukkers zich onderscheidden. Hij vestigde zich eerst te Antwerpen als lettersnijder, werd nadien drukker en later nog boekverkooper. Eerst in de rekeningen van de O.L.V. kerkfabriek voor 1563-64 wordt hij als boekverkooper aangeduid. Hij liet overigens zelden na op de boeken, die hij drukte en uitgaf, te vermelden dat hij ‘lettersteker’ of ‘tailleur de lettres’ was, en meer dan een van zijn uitgaven was waarschijnlijk wel bestemd om als staal van zijn kunnen als letterfabrikant dienst te doen. ![]() Maurits Sabbe. |
|