| |
| |
| |
Het congres van bibliothecarissen en bibliophielen.
Het Congres te Parijs, waarvan we hier voor enkele maanden (blz. 48) het programma mededeelden, is geheel volgens het plan, van 3 tot 9 April, gehouden. In afwachting van het verschijnen der Handelingen, waarin men alles zal kunnen vinden wat er besproken is, laten we hier de mededeeling volgen van een drietal verslagen door Nederlandsche deelnemers in de drukke congresdagen zelve vluchtig opgesteld. Het eerste, ontleend aan de Nieuwe Rolt. Cour., is van de hand van den heer A.J. de Mare, Conservator bij de Koninklijke Bibliotheek, de volgende twee, uit het Algemeen Handelsblad, zijn geschreven door den Amsterdamschen Bibliothecaris C.P. Burger Jr., die als Gedelegeerde van de Nederlandsche Regeering aan het congres deelnam.
| |
I. Het bezoek aan de Bibliothèque Nationale, op 31 Maart.
Het Congrès des Bibliothécaires et des Bibliophiles, het eerste internationale congres van bibliothecarissen na den oorlog, zal 3 April in de Sorbonne te Parijs geopend worden.
Op verzoek van de Engelsche Library Association, die in Londen ook onmiddellijk na Paschen in 1914 het laatste congres voor den oorlog hield, was heden een bijzondere ontvangst in de Bibliothèque Nationale voor de deelnemers van het.aanstaande Congres bereid.
Om negen uur verzamelden de gasten, onder wie wij den heer Berwick Sayers begroetten, zich in de Cour d'honneur van het oude paleis van Mazarin.
Een van de bibliothécaires, Eugène Morel, een levendige persoonlijkheid, hield een toespraak in het Engelsch en deelde mede, dat voor elk der af deelingen van de bibliotheek deskundigen verklaringen zouden geven.
De Nationale Bibliotheek omvat, zooals bekend is, vijf afdeelingen. Men heeft een Département des imprimés, des manuscrits, des cartes géographiques, des estampes, des médailles et antiques.
De deelnemers werden in groepen van 20 vereenigd.
De eerste gang was naar de Salle de travail des imprimés. De flinke ronde zaal was nog maar matig bezet. De 344 plaatsen, die hier aan de
| |
| |
werkers gelegenheid bieden voor intellectueelen arbeid, zien er niet zoo smakelijk uit als in de leeszaal onzer Koninklijke Bibliotheek. De zaal doet ons onmiddellijk denken aan de Reading-room van het British museum. Alleen hier geen sliding press.
Het geheel van de zaal voldoet niet meer; een nieuwe leeszaal in aanbouw werd ons getoond, de voortgang in den bouw is echter bedroevend. Men klaagt bij ons wel eens over langzaamheid, doch ook hier een van stap tot stap verder gaan. Ieder jaar een stukje er bij. Van de nieuwe zaal, waarvoor men ook weer den circusvorm heeft gekozen, was alleen het plafond gedeeltelijk van gebrand glas voorzien, en één van de galerijen voltooid. Wanneer de zaal gereed zal zijn? Wanneer men zoo voortgaat, in jaren niet.
De catalogi voor het publiek beschikbaar bestaan uit de uitgeknipte fiches van den gedrukten ‘Catalogue alphabétique des auteurs’ waarvan het 75e deel is verschenen, en uit geschreven titels. Aanvankelijk was de ‘Catalogue alphabétique des auteurs’ op 100 gedrukte deelen in twee kolommen begroot, nu ziet men wel in dat er meer dan 200 deelen noodig zullen zijn om den ganschen boekenschat, die op meer dan 4 millioen banden wordt geschat, te vermelden niettegenstaande de zeer beknopte titels die men geeft
Wat nog niet in den gedrukten catalogus is opgenomen moet in oudere, zeer verouderde, catalogi worden nagezocht.
Waarlijk de catalogus van onze Koninklijke Bibliotheek en de catalogi vanmij bekende universiteitsbibliotheken in Nederland behoeven niet onder te doen voor die van de Parijsche bibliotheek. Trouwens het British Museum en de Bodleian te Oxford hebben eveneens een zeer verouderd systeem en kunnen zonder de hulp van de conservatoren bijna niet gebruikt worden.
Het boekjes-systeem is in Parijs, doch in deelen van drie boven elkander gebonden, in gebruik. Voor de werktuigen die voortdurend gebruikt moeten worden is weinig zorg, onfrisch bij vies af zijn de schrijftafels, de catalogi en de magazijnen!
Den verrukkelijken fijnen geest, die de Franschen zoo aantrekkelijk maakt in hun kunst, hebben zij hier niet toegepast:
Behalve de hoogere ambtenaren zien mij de andere functionarissen er weinig intellectueel uit. Het werk in de magazijnen wordt door menschen op vergevorderden leeftijd gedaan. De vroeger in gebruik zijnde tapis roulants waarop de boeken uit de magazijnen werden aangevoerd zijn afgeschaft.
De voorraadschuren zijn zeer uitgestrekt doch bevatten niet meer dan 4 etages, zij beslaan 75 kilometers voor de ongeveer 4 millioen boeken in de Bibliothèque Nationale aanwezig. De preciese telling, zooals die in Duitsche boekerijen bekend is, is hier niet toegepast.
| |
| |
In de meeste magazijnen zijn de gangen vangetralied staal-draad, zooals wij die in het brandvrije Algemeen Rijksarchief in Den Haag kennen. Over het algemeen gaven de rustplaatsen der boeken een bevredigenden indruk, er is goed licht en voldoende ruimte van beweging; wel dwingt plaatsgebrek tot het plaatsen van kasten in het midden der gangen. Nog altijd geschiedt de plaatsing der boeken naar den inhoud, hoewel in zeer groote rubrieken.
Het vraagstuk tot wering van de stof op de boeken heeft men ook hier niet weten op te lossen, hier en daar waren de boeken zeer stoffig.
Kleinere geschriften, zooals brochures en theses worden in doozen opgeborgen. Het systeem van fantomes, d.w.z. een karton, dat aanwijst waar het tijdelijk afwezige boek zich bevindt, wordt hier niet toegepast.
De magazijnen zijn in afdeelingen verdeeld en door deuren afgesloten. Iedere bediende heeft een bepaald gedeelte dat hij bedient van uit zijn cabine, die in den winter verwarmd kan worden; hij ontvangt de aanvraagbriefjes met een kleine lift waarmede hij ook het gewenschte zendt. De bovenste étages bevatten alleen de boeken in 8vo.
Boekenwagens voeren in de benedenste etage de boeken tot aan de leeszaal.
Modern is de inrichting van de leeszaal, van de zeer kleine koffiezaal en van de garderobe zeker niet. In de salle de travail ziet men hoeden en jassen op stoelen en tafels slingeren. Hoe het met de controle gesteld is op het personeel kon men opmerken, toen de beambten op het laatste moment van de opening verschenen voor de entrée principale, meer nog aan het smakelijke kippenboutje, dat heel genoeglijk geplukt lag te wachten op een van de losse tafels, bestemd voor boekendistributie in de magazijnen, om gebraden te worden, ik hoop niet in die magazijnen, want dan zouden die 100 pompeurs, die in glazen kasten voorhanden waren, zeker noodig zijn. Een van de gasten, die in plaats van pompeur, pompier hoorde, vroeg mij, waar die 100 man dan wel zaten. Wat een heerlijkheid echter werd ons te zien gegeven in de Galerie Mazarin. Hier tientallen van echte ivoren banden, omgeven met kostbare edelgesteenten, bevattende kostbare handschriften. Naar ik meen in Nederland zeer zeldzaam; de Koninklijke Bibliotheek en het Museum Meermanno-Westreenianum in Den Haag bevatten elk één ivoren band, doch zonder edelgesteenten.
Vroegdrukken, blokboeken, een biblia pauperum en ook de zeer zeldzame blokken zelf van een Donaat zijn hier aanwezig.
Het beroemde Mainzer Psalterium is hier vertegenwoordigd in den druk van 1457. Het Museum Meermanno-Westreenianum bevat echter een veel beter geconserveerd exemplaar van dezen beroemden Gutenberg-druk, van 1459.
Het plafond en de inrichting van de groote zaal vanhet Museum Meer- | |
| |
manno doet mij sterk denken aan een navolging van deze verrukkelijke Mazarin-zaal. Bepaalt het Museum Meermanno in Den Haag zich tot het oudeboek, de zaal naar Mazarin genoemd en grenzende aan zijn studeervertrek, dat men aan het restaureeren is, bevat ook naast vele andere curieuse zaken, een verzameling van nieuwe banden.
Een pracht-collectie, die onze Vereeniging Band en Bindkunst zou doen watertanden, van moderne banden, een geschenk van Henri Beraldi, is hier tentoongesteld. Hier zijn Frankrijks nieuwe kunstbinders vertegenwoordigd in verrukkelijke specimens. Werk van Michel, Joly, Gouet en Menieur liggen in afzonderlijke vitrines naast de oude onvolprezen banden voor Grolier vervaardigd.
De Bibliothécaire Jean Cordey kon mij geen enkelen band van onzen Magnus of Spanceerder aanwijzen, temidden van al die prachtige koningsbanden, hier zoo sierlijk tentoongesteld op groen zijden ondergrond. Vreemd, waar deze zooveel banden vervaardigden voor het Fransche koningshof. Wederom het Museum Meermanno-Westreenianum, met zijn schatten afkomstig van Karel den Ven, den Wijzen en zijn banden uit latere Fransche koningsbibliotheken verscheen voor mijn geest.
Een andere gedachte kwam bij mij op toen ik dacht aan den beperkten tijd, die ook hier gegeven wordt om al deze schatten te bestudeeren. Het Museum Meermanno-Westreenianum met zijn openingstijd van den 1en en 3en Donderdag van elke maand is nog niet zoo erg achterlijk als wij wel denken. Wat ons hier geschonken wordt, een bijzondere dag om binnen te treden, is ook voor het reeds meermalen genoemd Museun te verkrijgen.
De afdeelingen handschriften, kaarten en medailles zijn op zich zelf hoogst merkwaardig, doch werden slechts vluchtig bezocht. Behalve de handschriften en de medailles, zijn de kaarten zeer gebrekkig gehuisvest.
Het laatste bezoek gold het département des estampes, waar de oudste prenten zoowel als de nieuwste in plakboeken en portefeuilles, niet bijzonder fraai, zijn verzameld. In die afdeeling zagen wij ook de heerlijke plaatwerken van Berenson, over de Florentijnsche schilders. Dergelijke boeken tot een afzonderlijke afdeeling te brengen gaat te ver, zij behooren in de bibliotheek bij de kunst.
Dankbaar voor al wat ik gezien en gehoord heb, stemt het mij tot vreugde onder de aanwezige Fransche en Engelsche bibliothecarissen, als Nederlander met een wetenschappelijke assistente 1e klasse van de Koninklijke Bibliotheek aanwezig te hebben mogen zijn op deze inleidende samenkomst van het congres.
| |
II. De eerste congres-dag. 3 April.
Dinsdagmorgen kwamen in een niet al te groote, rijk versierde zaal van de Sorbonne, de bibliothecarissen uit een aantal landen bijeen. Iets
| |
| |
meer drukt het begrip ‘internationaal congres’ tegenwoordig niet uit. Vereeniging van de geleerden uit al de voornaamste landen is onmogelijk, en hier nemen de Fransche vakmannen natuurlijk de eerste plaats in. Om hen heen groepeeren zich de kleinere bevriende staten. Het was wel merkwaardig, om bij de opening op te merken, welke dit zijn: Bulgarije, Japan, Polen, Estland, Roemenië en natuurlijk België waren alle officieel vertegenwoordigd. Van Nederland vernamen we niets, de officieele mededeeling, die van Den Haag over onze Parijsche legatie gaat, heeft ettelijke weken noodig om dien weg af te leggen, en kwam eerst op den tweeden of derden congresdag in handen van het bestuur. De vertegenwoordiger die aanwezig was, vond dan ook geen aanleiding, zich al dadelijk te voegen bij het koor van vertegenwoordigers van de genoemde landen, die, soms zeer onverstaanbaar, eenige woorden van gelukwensch tot het bestuur richtten. De opening zelve, onder de hooge bescherming van den Minister van Onderwijs en Kunsten, geschiedde door den welbekenden oud-minister Barthou, het voorzitterschap ging daarna over op den bekenden bibliothecaris Henri Martin, die ook in 1910 te Brussel voorzat, toen met onzen Sam. Muller als mede-voorzitter van de afdeeling der Archivarissen. Nu hebben we met archivarissen niets te doen; bibliotheken en bibliothecarissen zijn hier alles; ook bibliophilen kunnen deelnemen, waardoor alle bekrompen uitsluiting vanzelf wegvalt. Er zijn verscheidene Nederlanders, van de Koninklijke Bibliotheek mej. Pennink en de heer De Mare; Leiden is, zoover ik zie, niet vertegenwoordigd, Amsterdam alleen door den bibliothecaris die tevens de officieele vertegenwoordiger is.
Het congres is in drie secties verdeeld, waarvan de eerste de bibliotheekbelangen, de tweede de techniek, de derde historische onderwerpen behandelt. De eerste en de derde houden hunne bijeenkomsten in twee niet al te groote gehoorzalen in de Sorbonne zelf, de tweede een eind daar vandaan, ook aan den linker-Seinekant, in het Maison du livre. Wat nu te vertellen van de voordrachten op den eersten dag? Het aantal opgegeven onderwerpen vormt een lijst, waarvoor men bijna bang zou worden. De praktijk brengt van zelf verlichting, want niet allen die aanvankelijk hun naam hebben opgegeven, zijn present als het er op aankomt. Het is dus ondanks het welgevulde programma telkens een verrassing wat men inderdaad te hooren krijgt. En bij dat woord verrassing is volstrekt niet uitsluitend aan een blijde verrassing te denken. Ziehier een spreker die een belangrijke mededeeling doet over een handschrift, maar hij leest zijn stuk voor, en de beschrijving van het handschrift is niet zoo levendig, dat men het om zoo te zeggen voor zich ziet, zoodat men eigenlijk de mededeeling niet volgen kan. Zoo'n studie zou in een tijdschrift een beter figuur maken dan in eene vergadering; we zullen haar dus later in de Handelingen van het congres eerst wezen- | |
| |
lijk kunnen genieten. Beter doet een Bulgaar, die uit middeleeuwsche geïllustreerde handschriften beschouwingen geeft over de oude Bulgaarsche drachten. Hij heeft de moeite genomen de miniaturen in kleuren af te beelden en ze op een bord aan den zijmuur in het niet groote lokaal vast te prikken, zoodat men met zijn aanwijzingen heel goed volgen kan, hoe de dracht van de heidensche Bulgaren zich na hun bekeering wijzigt door navolging van de Byzantijnsche keizers. Zoo wordt de voordracht, ook al drukt de spreker zich niet al te gemakkelijk in het Fransch uit, toch sprekend en belangrijk voor de toehoorders. Een middag-bezoek brengt ons naar het Huis van het boek, waar de technische tentoonstelling in verband met de
tweede afdeeling is ingericht. Heel belangrijk voor hen die in al die technische quaesties belang stellen - en ze hebben voor velen, vooral voor technische geesten groote aantrekkelijkheid. Maar ik kan het niet helpen, dat die verschillende opstellingsvormen van een bibliotheekcatalogus, die we deels uit de practijk zelve kennen, deels als niet-technici maar matig waardeeren, wel wat dor lijken. Wat is b.v. zoo'n catalogus, naar een cijfersysteem ingedeeld, waar de opschriften niet aangeven, dat men b.v. titels vindt van boeken over de geschiedenis van New York - om maar een willekeurig voorbeeld te nemen - maar waarin men titels vindt, over een onderwerp, dat het systeem duidelijk aanwijst met de cijfers 283,674? Zoo iets spreekt tot een mensch, wiens kennis nog niet geheel in cijfers is omgezet, in 't geheel niet. Maar ik zou mijne meening niet graag als de eenig juiste willen opdringen; ik sprak daar zoowel bibliotheekmannen vol belangstelling, als heeren die zelf de technische quaesties beoefenen, beiden zeer voldaan over wat hun hier te zien en te leeren werd gegeven.
| |
III. De Congresweek, 3-9 April.
Het Congres heeft een volle week geduurd, en is tot het laatst opgewekt werkzaam gebleven. Des morgens geregeld vergaderingen van de drie secties, in de namiddagen bezoeken aan tentoonstellingen en uitstapjes naar belangrijke bibliotheken. Van hetgeen in de vergaderingen behandeld is zal ik niet veel meervertellen, al warener heel wat onderwerpen die ook voor een ruimeren kring van lezers wel van belang zijn. Een merkwaardig debat was er b.v. over het uitleenen van boeken, dat naar de ondervinding van sommige bibliothecarissen alleen een middel is om ze kwijt te raken, terwijl er ook warme voorstanders van zijn; over de beveiliging van boeken tegen de lezers, waarbij werd medegedeeld, dat eenvoudig door de vuile vingers die er in bladeren vele boeken - vooral de eerste bladen - geheel zwart worden. Voor ons Nederlanders is dit een en ander wel verrassend, al kennen wij ook wel ontrouwe, zoowel als vieze lezers. Ik bracht een ander ernstig gevaar ter sprake, namelijk
| |
| |
voor een verkeerd beheer der bibliotheken; men heeft overal bedillers die er meer van meenen te weten dan de mannen van het vak, en deze graag zouden vervangen door bezuinigings-ambtenaren, zonder degelijke boekenkennis, maar die naar regels van zuinige administratie alles eens even veel practischer zouden willen regelen; het resultaat zou zijn een veel duurdere inrichting en verwaarloozing van het beste dat de bibliotheken bezitten en bewaren. Het congres ging eenstemmig mede met een protest tegen verkeerde maatregelen van deze soort.
Belangrijker dan deze onderwerpen van zuiver practische beteekenis was het verhandelde in de derde sectie, de historische mededeelingen. Het aardigst was zeker de zitting in een van de groote gehoorzalen, het amphitheater Descartes, waar merkwaardige stukken door projectie - lichtbeelden - vertoond werden, Daarbij is minder gevaar voor eentonig en vlug voorlezen van eene studie, die bij lezing heel belangrijk mag zijn, maar bij zulk een voorlezing niet kan boeien. De heer Durrieu, lid van het Instituut, vertoonde ons eene reeks miniaturen van koning René van Anjou - le bon roi René - een geletterd vorst, dien men zag zitten tusschen zijn boeken, en symbolisch met zijn wederhelft - ik meen de tweede - afgebeeld als twee tortelduifjes. De heer Michel toonde ons houtsneden van den eersten drukker te Gent. Zelf vond ik gelegenheid eene merkwaardige reeks fragmenten te laten zien van oude A.B.C. boekjes op perkament gedrukt van ongeveer 1450 tot in de 18e eeuw, eerst in Latijnsche en katholieke redactie, later protestantsch en Hollandsch. (Zie hiervóór blz. 145).
Van de verzamelingen die we te zien kregen, was wel de belangrijkste eene tentoonstelling van de allermerkwaardigste handschriften en boeken, die ooit zoo tijdelijk bijeengebracht zijn, in een der pavillons van het Louvre. Voor het eerst hadden de Fransche bibliothecarissen gedaan gekregen dat niet alleen de groote bibliotheken, maar ook de particuliere verzamelaars hun beste schatten tijdelijk hadden afgestaan. In Versailles kregen we te zien wat daar bijeen is gebracht van de oude koninklijke bibliotheken. Daarvoor is een van de vroegere ministerieele gebouwen tegenover het groote Paleis als bibliotheek ingericht. Maar ook in het paleis zelf werden we rondgeleid, ook door de vertrekken die de gewone bezoeker niet te zien krijgt, en daar wachtte ons eene bijzondere verrassing, een voordracht van den bibliothecaris, zeker een van de beste die we hebben gehoord, over de bibliotheek van Marie Antoinette. Heel mooi was zijn betoog tegen een vroegeren uitgever van een catalogus van een dier bibliotheken, vroeger in Trianon, die door aanhaling uit enkele boeken had willen bewijzen welke frivole lectuur aan het hof diende. Neen, zoo werd ons met recht voorgehouden; vooreerst zou dat wat die negentiende-eeuwsche schrijver zoo frivool vond, nu wel geen van de dames doen blozen, daar we zooveel van heel wat erger soort on- | |
| |
der de oogen krijgen. Maar bovendien zijn die vorstelijke pronk-bibliotheken niet waarlijk gelezen; daardoor is alles ook zoo volkomen gaaf bewaard. Wat aan zoo'n hof gelezen werd zou te vinden geweest zijn niet in de pronkvertrekken, maar in die reeksen ellendige kamertjes, waar de personen van minder hoogen rang zich moesten behelpen, in de kastjes die men daar nog wel kan aanwijzen, maar die boeken zagen er zeker niet mooi uit, zijn vuil- en kapot-gelezen en al lang weggedaan.
Mooi was ook het laatste bezoek, Maandag na de sluiting van het congres, aan Chantilly, die vorstelijke bezitting van den Duc d'Aumale, nu eigendom van de Academie en geheel in stand gehouden, zooals hij, de laatste ‘grand-seigneur’ van Frankrijk, kasteel, landgoed en kunstverzamelingen gemaakt en ingericht had. De bibliotheek daar is een heel eenige verzameling van mooie en kostbare boeken op elk gebied. Het prachtigste zijn de ‘heures du duc de Berry’, een van die geschilderde getijdenboeken, die monumenten zijn van kunsthistorie, door de kenners nog hooger geschat dan het door de kostbare reproductie bij ons zoo bekende Breviarium Grimani. Dit eenige stuk wordt natuurlijk aan niemand in handen gegeven. Nu kwam het voor den dag, werd door den bibliothecaris op een lessenaar geplaatst, en doorbladerd, terwijl de bezoekers zich er om heen schaarden. Eenigszins goed zien, was daarbij slechts mogelijk voor de enkele bevoorrechten die vooraan stonden. Het gaf ons eene groote voldoening, dat men de beleefdheid had, onze landgenoote mej. Hintzen, verdienstelijke bestudeerster en beschrijfster van miniaturen, een jonge dame van heel kleine gestalte, welwillend vooraan te laten. De wandeling door het slot, waar men toch niet altijd bij den geleider kon zijn, gaf nog gelegenheid tot vele belangrijke gesprekken, en zoo kon ik onze verdienstelijke incunabelbeschrijfster mejuffrouw Pennink uit den Haag, in kennis brengen met den bekenden Franschen vakgenoot, den heer Polain, een van de eerste figuren op boekengebied, die de geheele week een levendig aandeel had genomen in al de besprekingen van het congres.
Ook de Zondag was welbesteed, niet voor vergaderingen, maar met een banquet in de schitterende behuizing van de ‘Bienvenue française’ eene instelling, waarmede we nu meteen kennis maakten. Na den maaltijd werden de vreemde vertegenwoordigers door de elegante dame die deze instelling vertegenwoordigde, uitgenoodigd om een kijkje te nemen in het bureau van de ‘Bienvenue’ met de uitdrukkelijke opdracht, heel in 't bijzonder aan den vertegenwoordiger van Nederland, die door een geslaagde tafelrede toevallig eenigszins op den voorgrond was gekomen, om in ons land bekend te maken, dat deze vereeniging op bezoek van vreemdelingen die naar Parijs komen en inlichtingen van allerlei aard behoeven, ten zeerste prijs stelt. Intusschen was de eetzaal in een concertzaal omgetooverd, en werden we nog tot dicht bij middernacht
| |
| |
onthaald op eene voortreffelijke uitvoering van historische muziek. Ik had daarbij het voorrecht den heer de Mare, onzen Haagschen conservator, naast mij te hebben, die als bewaarder en beheerder van stukken op 't gebied der muziek, hier uitnemend thuis was, en vol bewondering voor dit voortreffelijk muziek-onthaal, dat den avond tot een der schoonste van deze aan kunst- en wetenschapgenot zoo rijke week maakte.
| |
Het fransche boek van de 8e tot de 19e eeuw.
Le livre français des origines à la fin du second empire, Exposition au Pavillon de Marsan, 4 au 30 Avril 1923. Ed. Albert Morancé.
De oproep tot deelneming aan het Congres van bibliothecarissen en bibliophilen te Parijs hield de toezegging in, dat aan de congresleden de schatten van de fransche bibliotheken zouden worden vertoond. Dit waren geene ijdele woorden. De Parijsche bibliothecarissen hebben door die gelijktijdige organisatie van congres en tentoonstellingen een buitengewoon zware taak op zich genomen, maar zij hebben die schitterend volvoerd. De tentoonstelling in het Pavillon de Marsan, een der vleugels van het Louvre, waarvan we den catalogus als een blijvende herinnering hebben kunnen meedragen, is het rijkste en mooiste wat men op boekengebied met mogelijkheid kan te zien krijgen. De heer Durrieu, lid van het Institut, en de bibliothecarissen van Sainte-Geneviève, de heeren Mortet, Boinet en Callot hebben met hun zwaren arbeid en onverflauwde toewijding een groot resultaat bereikt. De catalogus zelf is een monument. Doodeenvoudig deelt de heer Boinet mede, wat het beoogde doel was, en hoe het mogelijk is geworden, dat te bereiken door de welwillende medewerking van tal van autoriteiten en particuliere verzamelaars. Ziet men welke schatten hier van alle kanten bijeengehaald zijn, dan begrijpt men, welk een onbegrensde mate van ernst en toewijding het moet gekost hebben, uit de bibliotheken van geheel Frankrijk de kostbare stukken tijdelijk te verkrijgen, en wat de particuliere eigenaars betreft is er bijna tooverkracht voor noodig geweest, dat alles uit hun handen te krijgen. Zooiets was nog nooit tevoren gelukt.
De catalogus beschrijft 110 handschriften, 337 geïllustreerde boeken, bijna even veel banden, en onder de rubriek ‘oeuvres d'art diverses’ voornamelijk een heel bijzonder kunstwerk, de ‘Tapisserie de l'Apocalypse d'Angers’, een weefsel met een reeks voorstellingen van de Openbaring, op vorstelijke bestelling in de 14e eeuw te Parijs vervaardigd, door koning René in 1474 aan de cathedraal van Angers vermaakt, aan
| |
| |
het eind der 18e eeuw als oude rommel opgeruimd, in 1843 door den Bisschop van Angers op eene verkooping van wege het Domeinbestuur teruggekocht voor 300 francs, en sedert als een kostbare schat in de cathedraal zelve en deels in het museum ten toon gesteld. De tentoonstelling bij deze gelegenheid heeft een heel goede reden; deze kunst hangt met die van het boek eng samen. De geschiedenis van het kunstwerk is door den grooten boeken- en handschriften-kenner Leopold Delisle nagevorscht. De schilder van de ontwerpen volgde een handschrift dat de koning uit de bibliotheek van zijn broeder had geleend, en dat hier ook op de tentoonstelling te zien was: Apocalypse figurée, afkomstig uit het klooster Bethlehem bij Leuven, uit de tweede helft van de 13e eeuw, nu geleend uit de Stedelijke Bibliotheek van Kamerijk. Het kan ten minste dit handschrift geweest zijn; er zijn er nog enkele andere met dezelfde reeks voorstellingen. Van beide, handschrift en tapisserie geeft de catalogus afbeeldingen, en zoo kan men de aanbidding van het beest met de zeven koppen beschouwen in de beide voorstellingen, die wel heel sterk overeenkomen.
De handschriftenafdeeling begint met veel oudere stukken: no. 1, een Orosius, geleend uit de bibliotheek van Laon, is zelfs uit de achtste eeuw. Onder no. 8 is een Evangeliarium van de 9e eeuw beschreven, een heel beroemd stuk. Bekend onder den onjuisten titel ‘Psautier de sainte Aure’ werd het tot aan de revolutie vereerd als een reliek van deze heilige, eene patrones van Parijs, en jaarlijks in de processie op haar feestdag rondgedragen. Het is gevat in een rijk versierden houten band met edelgesteenten en ivoren snijwerk. Het behoort nu tot de Bibliothèque de l'Arsenal. Een van de miniaturen is in den catalogus afgebeeld. Andere afbeeldingen van zéér oude, handschriften vindt men bij no. 11, een Psautier, verlucht door Odbert, abt van Saint-Bertin te St. Omer, omstreeks het jaar 1000, nu in de bibl. te Boulogne s.m.; bij no. 17: een prachtige initiaal uit een commentaar op het boek Job, uit de Abbaye de Citeau, nu in de bibliotheek te Dijon. Zoo zouden we kunnen doorgaan; met no. 50 zijn we nog eerst aan het eind van de 13e eeuw; en daarna werd natuurlijk de keus nog ruimer, en moest men zich wel tot een aantal heel bijzondere geïllimineerde handschriften beperken. In kleuren en goud is een schilderij uit den Livius van Charles V (omstr. 1370) weergegeven, het proces van Virginia voorstellende; uit de 15e eeuw is er een alleraardigst tooneeltje van twee ‘senes’ uit een Terentius; uit de 16e eeuw een allegorische afbeelding van een jongeling in een tuin, uit een godsdienst-leertekst voor kinderen, met het wapen van Henri d'Albret, den grootvader van Henri IV.
De afdeeling der gedrukte boeken vertoont niet minder rijkdom aan wezenlijke schatten; het eerste te Parijs gedrukte boek (Croniques de France 1477), het oudste geïllustreerde Fransche boek (Boccace 1484),
| |
| |
de oudste doodendansincunabel (Parijs 1485). Dit laatste boek en enkele gelijksoortige trokken vooral mijne aandacht; op het gebied van den doodendans hebben we eene rijke collectie te Amsterdam, door den koopman-liefhebber Reichelt in de 19e eeuw bijeengebracht, maar deze alleroudste doodendans-uitgaven heeft hij niet kunnen machtig worden. En hier liggen ze ten toon gesteld; die van 1485 is geleend uit Grenoble, de Parijsche van 1491 uit Amiens, die van Troyes uit hetzelfde jaar van een particulieren eigenaar. Ook de doodendans van Holbein, in oorspronkelijken Lyonschen druk (1538), ontbreekt natuurlijk niet. Tal van fraaie geïllustreerde werken uit de 16e en volgende eeuwen zijn opgenomen. De reeks eindigt omstreeks 1870; het moderne boek was het onderwerp van eene andere tentoonstelling; het zou hierbij slecht gepast hebben.
De banden beginnen met een paar werken van André Boule, van wien de Amsterdamsche bibliotheek ook een fraai specimen heeft. Overigens moet men, als men in ons land op dit gebied veel moois wil zien, liever de verzameling Meerman - Westreene in den Haag bezoeken. Na hen heeft ons land geene boekenliefhebbers van de echte soort meer gehad. Enkele mooi gebonden boeken zitten natuurlijk overal wel, soms als zoodanig in eere gehouden, soms verscholen tusschen andere boeken, en aan de bezitters of bestuurders van de bibliotheken nauwelijks bekend. In dezen catalogus zijn nog afbeeldingen gegeven van een prachtband met wapens van Lodewijk XII; van een zeer fraaien band, vervaardigd voor den bekenden verzamelaar Grolier, met het opschrift ‘Grolierii et amicorum’, banden van Eve, Legascon, Padeloup, Thouvenin. De verzameling zelve toonde een nooit gezienen rijkdom van de prachtigste banden.
Wat uitvoering betreft, draagt de catalogus toch het kenmerk van een zuinigen tijd. De reeks afbeeldingen is wel van waarde, maar met dit overrijke materiaal en met Franschen smaak had hier, als men over ruime geldmiddelen had kunnen beschikken, heel wat anders kunnen geleverd zijn. Wat de verluchte handschriften betreft was hier stof voor een Fransch werk dat het Nederlandsche van Bijvanck en Hoogewerff in de schaduw zou stellen; voor de geïllustreerde boeken had hier een tegenhanger kunnen gegeven zijn van Van Stockum's ‘La librairie, l'imprimerie et la presse en Hollande à travers quatre siècles’. Maar zoo zijn de tijden niet, en we mogen met wat gegeven is, meer dan tevreden zijn. De bescheiden catalogus is, als de schatten weer naar hunne bergplaatsen zijn teruggegaan, een blijvend bezit, niet slechts ter herinnering aan wat daar in April 1923 te zien was, maar als bron van onderrichting op het gebied van handschriften, boeken en banden.
| |
| |
| |
‘La maison du livre français’.
Het Fransche boekhuis, waarmee het Congres van bibliothecarissen te Parijs ons kennis deed maken is een nog jonge instelling. Een afzonderlijk Bulletin met goede afbeeldingen, dat aan de congressisten ten geschenke werd geboden tegelijk met enkele andere nog tevermelden boeken, schetst kort en duidelijk het ontstaan en de werking. Opgericht door samenwerking van uitgevers en boekverkoopers, gevestigd in een deel van het marktgebouw Saint-Germain, niet ver van het Odéon, streeft het Maison du livre er naar, voor de verspreiding van het Fransche boek te zorgen, door eene practische organisatie, die doet denken aan ons Bestelhuis voor den boekhandel te Amsterdam. En evenals bij ons behoort ook de bibliographie tot het program, en zoo was in de bovenlocalen gedurende den congrestijd eene technische tentoonstelling ingericht, en daar werden ook de bijeenkomsten gehouden van de tweede sectie van het congres, die zich wijdde aan de ‘utilisation des bibliothèques et diffusion du livre.’ Voor de belangrijke onderwerpen daar behandeld, verwijzen we naar de Handelingen van het Congres, die later zullen verschijnen.
Bij de sluiting van het congres werd aan de leden medegedeeld dat een geschenk voor ieder die er prijs op stelde, aan het boekhuis gereed lag, en wie zich daarvoor aanmeldde kreeg een pakje boeken, niet groot van omvang en niet schitterend van uitvoering, maar van wezenlijk belang, en wel eene korte vermelding waard. Vooreerst het reeds genoemde Bulletin; dan een drietal nummers van het tweemaal per maand geregeld verschijnende Bulletin de la Maison du Livre français, waarin al de nu in gebruik zijnde uitgeversmerken van de Fransche uitgevers zijn afgebeeld; eindelijk, het belangrijkst, een Catalogue du livre français, afdeeling Littérature in twee deeltjes. Het eerste deel is van het meeste belang, het vermeldt al wat de boekhandel biedt op het gebied van de Fransche letteren der 19e en 20e eeuw, en dit in een beknopten vorm, die bestudeering en navolging verdient. De stof is verdeeld in vijf afdeelingen: Romans, Contes et nouvelles; Lettres, mémoires, impressions de voyage; Essais et mélanges; Poésie; Théâtre. Elke afdeeling geeft de auteursnamen in vetten druk en in alfabetische orde, onder elken auteur de titels alfabetisch met de prijzen. De uitgevers zijn niet vermeld, maar een afkorting van 1 of 2 letters geeft aan de ingewijden in den Franschen boekhandel voor de bestelling eene voldoende aanwijzing. Zoo zijn in ongeveer 160 kolommen ver over de 5000 titels met voldoende duidelijkheid samengebracht, om iets te vinden moet men weten in welke van de 5 afdeelingen te zoeken, en men moet den schrijversnaam kennen. Op de schrijversnamen is er nog een kort registertje dat de afdeelingen aanwijst, waar ieder hunner te vinden is.
| |
| |
Maar er is nog een belangrijker register, op de titels zelve van de boeken. Hoe dikwijls herinnert men zich den titel van een roman of tooneelstuk, en niet den auteursnaam; dan wordt men hier geholpen. Ik zocht dadelijk enkele werken op, waarvan ik mij wel de lectuur zelve en ook den titel herinnerde, en vond ze in de meeste gevallen dadelijk. Dat is een hulpmiddel, dat in onze bibliotheek-catalogiseering nog veelal ontbreekt, en toch wezenlijk van veel belang zou zijn.
Ook het bladeren zelf in het boek geeft groote voldoening. Ik zou dit niet zoo sierlijk kunnen uitdrukken als de Fransche Préface, en laat dus liever daaruit een paar zinnen volgen:
On finit par éprouver une émotion singulière, lorsqu'on voit surgir en tournant des pages tant de noms à la fois glorieux et familiers; lorsqu'on voit surgir tant et tant de titres, dont chacun semble un appel. On croit parcourir d'immenses Archives, où sont classés, tout à la portée de la main, les documents de notre vie intellectuelle et morale.... Le catalogue du livre français, fait pour les libraires, est fait en même temps pour monsieur tout-le-monde, qui, étant plein de bonne volonté, sinon d'expérience, mérite bien qu'on songe à lui. Il y trouvera justement ce qu'il cherche, les genres, les auteurs, les titres, les prix.
Dikker, maar niet zóó belangrijk, is het tweede deel, dat de oudere fransche literatuur, en die van andere volken beschrijft. De laatstgenoemde rubriek geeft alleen de in het Fransch vertaalde werken. Daarachter nog een omvattend aanhangsel op de beide deelen, de ‘collections à bon marché’. Het plan is hiermede nog in 't geheel niet uitgevoerd; het omvat nog alle andere vakken. Voor ons zullen die deelen zeker niet even belangrijk zijn als deze catalogus van de Fransche letteren, maar goede diensten kunnen ze natuurlijk evenzeer bewijzen.
Vermelding verdient nog, dat de inleidingen en inhouden in vijf talen zijn gegeven: Fransch, Engelsch, Italiaansch, Spaansch en Duitsch.
C.P. Burger Jr.
|
|