Het Boek. Jaargang 12
(1923)– [tijdschrift] Boek, Het–Boekbespreking.Een nieuw werk van Zedler over Coster en Gutenberg.
| |
[pagina 359]
| |
berg-Festschrift de ernstige Hollandsche overlevering van de Haarlemsche uitvinding en het goede Keulsche bericht van 1499 of met stilzwijgen voorbijgegaan, òf afgewezen met gezochte en onmogelijke uitvluchten en veronderstellingen; het getuigenis zelf van de reeks vroege Hollandsche drukken, die zoo duidelijk spreken van eene oudere techniek dan die van de Mainzer drukken, werd verwaarloosd of verwrongen. Hoe heel anders staat het nu daarmede! Daar is een Duitsch onderzoeker opgetreden, wien niemand ernst en toewijding kan ontzeggen, en hij komt van zelf tot de voor de hand liggende gevolgtrekking, dat de betrouwbare overlevering wel degelijk twee opeenvolgende uitvindingen aanwijst, een voorafgaande Haarlemsche, en eene daarop volgende Duitsche. Nu kan men glimlachen over de omschrijvingen: de uitvinding van de vervaardiging van kleine schoolboekjes, en: de geniale uitvinding van de drukkunst, - maar de hoofdzaak van Zedler's betoog is goed en juist. De dwaze tegenstelling tusschen Gutenbergianen en Costerianen schuift hij op zij, en ondanks de ergernis in Duitschland, en de geprikkelde critiek van Nederlandschen kant, is daarmede iets wezenlijks bereikt. Zijn juister inzicht werkt al zichtbaar na, en leidt het onderzoek op betere banen. Wie wetenschappelijk onderzoek boven partijdigen strijd stelt, moet den harden werker, den ernstigen onderzoeker en den moedigen strijder voor wat hij voor waar en juist houdt, dank en waardeering brengen. Dank verdient hij bovendien voor zijn typenstudie, zijn reeks afbeeldingen, beschrijvingen en ontledingen van elk van de Costertypen, die ieder belangstellende nu kan bekijken en bestudeeren, al behoeft hij ook met al de beschouwingen en de gevolgtrekkingen van den onderzoeker niet blindelings mee te gaan.
C.P. Burger Jr. | |
Nieuwe Deensche bibliografische studien van Nielsen.
| |
[pagina 360]
| |
we, onbetredene veld van de post-incunabelen te hebben ontgonnen. Misschien is Nielsen minder bewust dan Nijhoff op 't nieuwe uitgegaan en voornamelijk tot 't bestudeeren van de latere drukken gekomen, omdat het beperkte gebied van de Deensche incunabelen veel te klein was voor zijn groote werkkracht. De resultaten blijven er niet minder belangrijk om. Zijn vorige boek bracht ons tot 1550, thans krijgen we de periode van 1550-1600. Volgens een streng wetenschappelijke methode en met eindeloos geduld heeft Nielsen het typografisch materiaal van iedere drukkerij geïnventariseerd, typen, ornamenten, initialen, enz. enz. De groote moeilijkheid is, dat in de 16e eeuw typen veel minder karakteristiek en persoonlijk zijn dan in de incunabeltijd; ze worden langzamerhand een handelsartikel en komen herhaaldelijk bij meer dan één drukker voorGa naar voetnoot1). Zelfs initialen en randen zijn dikwijls niet meer uitsluitend het eigendom van een enkele drukkerij. Toch lukt het gewoonlijk nog wel, uit de combinatie van de verschillende typografische bestanddeelen de ongeteekende drukken te determineeren. Zoo bleken b.v. de vignetten een goed hulpmiddel te zijn; zulke kleine gevalletjes waren niet kostbaar en dus bezat elke drukker meestal een eigen voorraadje, dat zijn materiaal in dit opzicht individualiseerdeGa naar voetnoot2). Nielsen's Studier zijn op de volgende wijze ingedeeld. Na een inleiding volgt een heel goed algemeen overzicht over de ontwikkeling van de drukkunst in Denemarken tot 1600. Daarna komen we tot de détails en wordt in een 3 tal hoofdstukken het heele drukmateriaal behandeld; 1. de typen, 2. de ornamenten (initialen, lijsten, randen, vignetten en roosjes) en 3. de illustraties (houtsneden en enkele kopergravures). Elf tafels met 106 figuren aan het slot van het boek dienen als voorbeelden van 't besprokene. Deze 3 hoofdstukken zijn hoogst verdienstelijk, vooral omdat Nielsen zich nooit beperkt tot 't geen zijn eigen land oplevert, maar over de grenzen heen kijkt en afkomst en gelijksoortige buitenlandsche typen en versierselen bestudeert. Chauvinisme kan men hem allerminst verwijten; hij heeft een open oog voor de tekortkomingen van de Deensche drukkunst en wijst steeds op het gebrek aan originaliteitGa naar voetnoot3). Als vroeger in de incunabeltijd was ook nu Duitschland het groote voorbeeld. Wat de illustraties betreft, daarbij klaagt Nielsen zeer over 't gemis aan voorstudies in zijn land. Zulk een klacht doet ons weer eens even stilstaan bij 't heuglijke feit, dat wij hier in Nederland Holtrop's Monuments lypographiques en Nijhoff's Art typographique bezitten, dat Conway in zijn groote werk en vele anderen in kleinere studies belangstelling voor onze houtsned en hebben getoond en ook bij enkele jongere kunsthistorici het gevoel voor deze kunst nog niet is verdwenen. Na de bespreking van 't drukmateriaal komt 't Speciel Del, waar één voor één het Bogtrykkeres Materiel og typografiske Praksis van 12 drukkers wordt beschreven tot in kleine bizonderheden. Alleen bibliografen zullen de omvang van zulk een werk kunnen begrijpen en waardeeren. Men komt hier in de regionen, waar de moderne bibliograaf met de resultaten van zijn wetenschap tot bijna wiskunstige zekerheden reikt. De verzameling ongeteekende, onzekere, defecte en ongedateerde drukken, die terecht worden gebracht, dank zij deze methode, levert daar een schitterend bewijs van. Als laatste bijlage volgt nog een lijst van de drukken, die bij het onderzoek hebben gediend. Voor het meerendeel zijn het boeken van de Kon. Bibliotheek te Kopenhagen; Nielsen is daar een van de onder-bibliothecarissen en een wetenschappelijk man van zijn capaciteiten vindt er natuurlijk een prachtig terrein voor dergelijke studies. Eén aanmerking heb ik tot slot. Koptitels boven de verschillende hoofdstukken en afdeelingen zou ik graag gehad hebben; dat maakt 't gebruik van zoo'n boek veel makkelijker en men hoeft niet altijd de inhoudsopgave weer op te slaan. | |
[pagina *20]
| |
![]() Dr. C.P. Burger Jr.
| |
[pagina 361]
| |
Druk, papier en bladverdeeling zijn voortreffelijk. Het geheel is een uitstekende studie en ik raad ieder bibliograaf, die onbeschreven periodes gaat bewerken, de bestudeering van Nielsen's methode warm aan.
's-Gravenhage, Dec. 1923. M.E. Kronenberg. |
|