Het Boek. Jaargang 13
(1924)– [tijdschrift] Boek, Het–
[pagina 66]
| |||||||||||||||||
Een postuum boek van ErpeniusHetis zoo dikwijls reeds gezegd, dat boeken hun lotgevallen hebben, men kent hun levensweg van de geboorte tot den dood - behalve dan, wanneer zij onsterfelijk blijken, wanneer een goed gesternte hen naar de boekenschat van den liefhebber voert, vandaar bij legaat naar een openbare Bibliotheek. Zijn het heel oude boekjes, dan hebben zij eigenlijk hun plicht niet gedaan; de plicht van een boek vindt ge in het merk der firma Wetstein Terar, dum prosim, kort en krachtig uitgedrukt. Van het boekje, dat hier beschreven wordt, bestaat, voor zooverre mij bekend is, een exemplaar in de Amsterdamsche Bibliotheek, en, naar ik gehoord heb, ook één in de Leidsche. En wij zijn voor de eer van den beroemden schrijver, Erpenius, het lot dubbel dankbaar, dat deze beide exemplaren bij hun leven hun plicht zoo slecht vervuld hebben. Waarom, zal blijken. Het titelblad draagt dit opschrift:
Thomae Erpenii V.C./De/Peregrinatione Gallica/Vtiliter instituenda Tractatus./ item/ Brevis admodum totius/Galliae descriptio:/et/ Iusti Lipsii V.C./ Epistola de Peregrinatione/ Italica./ Lugduni Batavorum,/ Apud Franciscum Hegerum./ Anno CIƆ IƆ C.XXXI. Het boekje, in een perkament bandje, formaat 12.2 × 7.2 c.M. bevat een voorbericht: Epistola Dedicatoria aan Guilielmus et Henricus Scriverius door Wilhelmus Christiani, Id. Mart. 1631. Een brief van Joan. Niportius, dat. Ultrajecti, 7 Sept. 1624 aan Viro clarissimo D. Thomae Erpenio. Een antwoord van dezen aan Niportius, dat. Leidae, 29 Oct. 1624. Een vers van L. à Nijendael; Dan: Thomae Erpenii de Peregrinatione Gallica utiliter instituenda Tractatus, pag. 1-27. Brevis admodum Totius Galliae descriptio, p. 29-103. Iusti Lipsii V.C. De ratione cum fructu peregrinandi et praesertim in Italia; Epistola ad Ph. Lanoyum, p. 106-128. Index descriptionis Galliae. | |||||||||||||||||
[pagina 67]
| |||||||||||||||||
Het formaat bewijst, dat het boekje bestemd was om het in een zak van het vest mee te nemen; het is dus een Baedeker vóór Baedeker, om vorm en inhoud. (Vgl. N. Rott. Ct. 7 Dec. 1913 B). Erpenius heeft het niet geschreven om het uit te geven. Dit is eerst later, zeven jaar later gebeurd, zeven jaar ook na Erpenius' dood. Erpenius is geboren den 11n Sept. 1584 te Gorcum; in 1613 heeft hij een professoraat in de Oostersche talen aanvaard, 14 Mei, met een redevoering over de Arabische taal. In het boekje, waarin deze oratie gedrukt en uitgegeven is, heet deze: De Lingua Arabica I; een tweede heeft Erpenius gehouden 5 November 1620, cum e secundo suo itinere Gallicano reversus, toen hij zijn colleges hervatteGa naar voetnoot1). Erpenius gold na deze twee fransche reizen wel als een autoriteit voor hen, die erover dachten Frankrijk te bezoeken. Hij was bovendien nog jong, zoodat het niet te verwonderen is, dat juist jonge menschen hem raadpleegden voor zij op reis gingen. Nu was bij een maaltijd te Leiden het gesprek gekomen op reizen in het algemeen; Erpenius had daarbij betoogd, dat de meeste menschen op een verkeerde manier hun reizen inrichten. Onder de gasten bevond zich ook Ioannes NieportiusGa naar voetnoot2); toen deze zijn voornemen om een winter in Gallië door te brengen, zou verwezenlijken, herinnerde hij Erpenius in een geestigen brief aan diens belofte bij den maaltijd gegeven. Dezen brief zou Nieportius' broeder zelf naar Leiden brengen, maar deze durfde niet, omdat in de Sleutelstad de pest woedde. Aan dit verzoek van Nieportius danken wij het Tractatus, dat Erpenius met een verontschuldiging naar Utrecht stuurt weinig vermoedend, dat dit zijn laatste werk zou zijn; de brief is geteekend 29 Oct. 1624; den 13n November daarop bezweek Erpenius aan de gevreesde ziekte. In het begeleidend schrijven drukt Erpenius Nieportius op het hart een rondreis door Frankrijk te maken, vooral die plaatsen te bezoeken, die door Caesar in zijn Bellum Gallicum genoemd worden. Mocht hij de boeken in de verhandeling genoemd, niet bezitten of kunnen krijgen, dan mag Nieportius over zijn exemplaren beschikken. | |||||||||||||||||
2.De inhoud van het boekje is in hoofdstukken en paragrafen verdeeld. | |||||||||||||||||
[pagina 68]
| |||||||||||||||||
Niemand moet naar Frankrijk gaan, zij hij theoloog, jurist of medicus, voor hij zijn studiën volbracht heeft; de zware folianten, waaruit hij zijn wetenschap moeizaam bijeengebracht heeft, kan hij rustig thuis laten, als hij maar een klein boekje met uittreksels bij zich heeft om zijn geheugen, mocht hem dit in den steek laten, te hulp te komen. Het doel van de reis moet zijn: de taal te leeren kennen, het land, den regeeringsvorm, de geschiedenis, de zeden en gewoonten en beroemde mannen. De beide laatste kunt ge alleen ter plaatse vinden; zie goed uit uw oogen, bezoek veel menschen. Voor uw vertrek moet ge kennis van de taal uit een spraakkunst hebben opgedaan; bijv. uit die van Carolus Maupasius van Blois, die onlangs uit het Latijn vertaald is, hoewel de Fransche taal voor hen, die Latijn kennen, niet moeilijk is. Vooral lette men op de onregelmatige werkwoorden en op die uitdrukkingen, waarin een vreemdeling zich gemakkelijk vergist. Lees vooral vlijtig in Gemmulae Gallicae Linguae, een boekje van Philippus Garnerius uit Orléans. Daarna: Les Sereres (lees: Sé rées) van Guillaume Bouchet, en l'Astree gesprekken (maar kuische) van verliefden. Als brievenboek wordt aanbevolen Le Secretaire des Secretaires (Rouaan 1610), als dichter ‘alleen Bartas’. Spreken kan men alleen leeren in een gezin met kinderen. Conversatie vindt men bij voorkeur in den winkel van een boekverkooper, waar gestudeerde menschen komen; van hen kan men altijd belangrijke dingen leeren. De Cosmographia van Merula en een fransch boek: Les antiquitez et recherches des villes chasteaux et places plus remarquables de toute la France, divisée en 8 liures, A Paris in 8o 1614, en Jodoci Sinceri Itinerarium Gallicum Lugduni 1616 8o, moeten topografische kennis brengen; een landkaart vult die aan. Geschiedenis en staatsinstellingen kan men het best vinden in het derde en vierde boek van Du Haillan: De l'Etat et succes des Affaires de France in 8o, de Mémoires de Serres en Caesars Bellum Gallicum. Parijs moet hoofddoel zijn van een Fransche reis; maar vandaar trachte men ook de provincie-steden te bezoeken. Ziehier een route: Orleans, Blois, Tours, Saulmeur, Angiers, Rennes, Nantes, Rochelle, Bourdeaux, Montauban, Tholouze, Narbone, Montpelier, Nimes, Marseille, Aix, Avignon, Orange, Grenoble, Lion, Geneve, | |||||||||||||||||
[pagina 69]
| |||||||||||||||||
Besançon, Dijon, Troie, Reims, Amiens, Rouën, Diepe, Calais. Probeer een geleerden Franschman als medgezel te krijgen; dat lukt U misschien door bij een boekhandelaar te informeeren. Op reis moet ge steeds in elke stad U op de hoogte stellen van den bestuursvorm, ook op gebied van de Kerk-besturen. Iedere koster vertelt U dat, als ge hem beleefd bejegent. Eén man van aanzien te spreken is van meer belang dan tien paleizen te zien. Begin daarom in Parijs al een geestelijke om een aanbeveling te vragen voor zijn ambtsbroeders in de volgende stad. Men verrijkt alleen op deze manier zijn kennis. Alleen door aldus te reizen, beantwoordt de reis aan het doel, dat men ermee beoogt. Om de zoo verkregen kennis vast te leggen is het noodig, dat men zijn bagage kiest. Een vrij omvangrijk zakboekje, een schrijfboek met ‘postpampier’ in octavo, ter dikte van een duim, om daarin de ter plaatse vluchtig genoteerde wetenswaardigheden later, in een rustig oogenblik, uit te werken. Voorts eenige beschrijvingen van Frankrijk of uit de algemeene werken de deelen, die Frankrijk behandelen, samen gebonden in een slappen band, opdat men ze beter in zijn achterzak mee kan dragen. Eindelijk een inktpotje, schrijfgereedschap, lak en veeren pennen. | |||||||||||||||||
3.De beschrijving van Gallia, die op Erpenius betoog volgt in Christiani's uitgave is zeker niet van Erpenius. Allereerst omdat hij daarvan in den brief aan Nieportius geen melding maakt. Dan omdat de inhoud te slecht is; het is toch te dwaas, dat Erpenius bij Straatsburg aanteekenen zou: beroemd door de boekdrukkunst, uitgevonden door Gutemberg en Mantel; bij Mainz: beroemd door de uitvinding van de kopergravure omstreeks 1440 door Joh. Faust, een Duitscher; bij Basel: geboorteplaats van Bon. Amerbach, zonder bij één Hollandsche stad, Rotterdam uitgezonderd, ook maar een enkele opmerking: Dordrecht, Haarlem, Schoonhoven, Leiden, Delft, Gouda, den Haag, Woerden, Amsterdam, Schiedam, Leerdam, Rotterdam, geboorteplaats van Erasmus, Wijk bij Duurstede. Welk een volgorde! En zou Erpenius Gorkum zijn eigen geboorteplaats, vergeten hebben? Of weggelaten uit de rij, waarin steden van zooveel geringer historisch belang wel opgenomen zijn? Dat België, de Elzas en ons land tot Gallië in den ruimsten zin des woords gerekend worden, kan niemand verwonderen. Gallia | |||||||||||||||||
[pagina 70]
| |||||||||||||||||
est omnis divisa in partes tres, zegt Caesar; het betrekkelijk kleine stuk van ons land - Holland en Utrecht - kan er nog wel bij. | |||||||||||||||||
4.Wat Erpenius' verhandeling kenmerkt - en waaraan deze reisbeschrijving een bijzondere, kultuur-historische beteekenis ontleent - dat is de nadruk, die telkens gelegd wordt op de Hervormden en hun belangen. Uit de lijst der boeken kan men reeds opmaken, dat hier de Protestant aan het woord is. ‘Du Bartas alleen’ wordt zeker niet zonder opzet aanbevolen; Erpenius bedoelt diens Première Semaine, een werk, dat door de Katholieken op den Index geplaatst, in Protestantsche landen grooten opgang gemaakt heeft; bij ons te lande was het bekend door de vertalingen van Zacharias Heyns en Vondel; van Milton tot Byron vindt men sporen in de Engelsche letterkunde, Goethe spreekt er met geestdrift van. Du Bartas is de dichter der Hugenoten, wier vrijheden in 1598 bij het edikt van Nantes gewaarborgd, reeds bedreigd werden; wel liet hun de vrede van Montpellier in 1623 het bezit van hun burgerlijke en kerkelijke rechten, maar het aantal van hun eigen steden werd tot twee teruggebracht. Erpenius heeft den benarden toestand van de Hugenoten gekend uit zijn reizen; hij heeft zonder twijfel briefwisseling gehouden met hun voormannen. Dringt hij er bij Nieportius misschien op aan om de Bedienaren des Woords te bezoeken en inlichtingen omtrent de organisatie der Kerk in te winnen, om hier het opkomend Protestantisme te organiseeren op gelijken voet? - Zonder twijfel heeft Nieportius de raad van zijn mentor opgevolgd; velen na hem zullen het boekje van Erpenius bij Wilhelmus Christiani besteld hebben; dan mag men besluiten tot het bestaan van veel betrekkingen tusschen Protestanten hier te lande en Hugenoten ginds in Frankrijk; wanneer dan in 1685 de scharen refugiés herwaarts komen, zullen velen van hen een adres gekend hebben, waar zij konden aankloppen, met een beroep op vriendschaps-betrekkingen, die er tusschen hun ouders en grootouders bestaan hebben. Ziedaar dan de stille kracht van dit vergeten boekje; geschreven is het niet om gedrukt te worden, maar uit vriendschap; geschreven is het door een beroemd man, wiens verdiensten op een geheel ander gebied lagen, even voor een geheel onverwachten | |||||||||||||||||
[pagina 71]
| |||||||||||||||||
dood; dat het gedrukt zou worden, heeft Erpenius zelfs niet kunnen vermoeden. | |||||||||||||||||
5.Hoe dit boekje gedrukt is? Uit piëteit en dankbaarheid. Wilhelmus Christiani schijnt meesterknecht, of althans in betrekking, geweest te zijn bij Erpenius; na diens dood heeft Petrus Scriverius hem bij het oprichten van een drukkerij geholpen en hem de uitgave van Ioannes Secundus opgedragen. Toen hij bij Hieronymus Backer de Verhandeling van Erpenius vond, heeft hij toestemming gevraagd en gekregen van Heymann Nieportus, den broer van den Utrechtschen Secretaris, om dit handschrift te drukken, als teeken van dankbaarheid jegens Scriverius en uit piëteit jegens Erpenius, dien hij na twaalf jaren nog in eerbied gedenkt. Wilhelmus Christiani draagt het op aan Scriverius' beide zoons Guilelmus en Henricus. Zijn verwachting, dat het nuttig zou kunnen zijn, is een goede voorspelling gebleken. Het nu zoo zeldzame boekje is nagedrukt, in 1721 - negentig jaar later - te Hamburg, bij Benjamin Schillers Weduwe en Johann Christof Kisner, door Adam Heinrich Lackmann. Maar ook de exemplaren van dezen nadruk hebben hun plicht op aarde vervuld; met alle andere soortgenooten hebben zij den weg naar den papiermolen gevonden behalve dan één in de Breslauer Bibliotheek bewaard. De inhoud van dit boekje heeft in 1907 zulk een indruk gemaakt op Dr. Curt Gebauer, dat hij het kort vertaalde, van eenige biographische noten voorzag en er een artikel over publiceerde in het Archiv für Kulturgeschichte van Steinhausen (Deel VI, 1908, p. 1-21). Gebauer heeft dit opstel niet met die liefde geschreven, die het onderwerp nu eenmaal eischt; hij kritiseert Erpenius' gebrek aan gevoel voor natuurschoon, maar vergeet te vermelden, dat Erpenius niet voldoende bevoegdheid bezat om een traktaat te schrijven over een Fransche reis. En tot die onbevoegdheid zou Gebauer toch zeker besloten hebben, wanneer hij - Gebauer - zelf de aardrijkskunde van Frankrijk gekend had of zich de moeite genomen had van een atlas te raadplegen. Ziehier de route, die bij Gebauer opgeteekend staat: Parijs, Orléans, Blois, Tours, Nantes, la Rochelle, Bordeaux, Montauban, Toulouse, Narbonne, Montpellier, Nîmes, Aries, Marseille, Aix, | |||||||||||||||||
[pagina 72]
| |||||||||||||||||
Avignon, Saumur, Angers, Rennes, Orange, Grenoble, Lyon, Genève, Besançon, Dyon, Troyes, Reims, Amiens, Rouen, Dieppe, Calais. Het is blijkbaar niet bij hem opgekomen, dat niemand tusschen Avignon en Orange even een uitstapje maakt naar Saumur, Angers en Rennes, om dan weer Grenoble en Lyon te bezoeken. Vermoedelijk, bijna zeker, heeft onze Duitscher zijn Breslauer voorbeeld afgeschreven. Maar hoe komt Adam Heinrich Lackmann aan deze route? Heel eenvoudig. Op pag. 10 van het oorspronkelijke boekje leest men:
Op pag. 11.
Ge ziet, wat Lackmann gedaan heeft. Hij, of zijn kopiïst, heeft op Nantes niet gelet, dat hem een aanwijzing moest zijn na Tours Saulmeur te lezen, eerst pag. 10 en daarna pag. 11 af te schrijven - hij heeft de kolommen laten doorloopen. Dergelijke vergissingen zijn in de dagen vóór de drukkunst uitgevonden is, wel vaker gemaakt. Ook nadat de persen de kopiïsten althans grootendeels broodeloos gemaakt hadden, gebeurde het nog al eens, dat deze menschen het voorbeeld van Homerus volgden en wel eens sliepen. Erpenius heeft beter geweten! E. Slijper |
|