geschrift werd Franco, die minder gauw schijnt gewerkt te hebben dan Crivelli met een straf bedreigd als hij niet op tijd klaar kwam. Die straf zou hem echter kwijt gescholden worden als hij aan het eind van het jaar in het geheel twaalf quaderni geleverd had. Uit de kasregisters der hertogen en uit de boeken van Crivelli blijkt, dat de leiders vele helpers aan het werk zetten en in het geheel voor het tot stand brengen van het werk ongeveer vijftien duizend dukaten beurden. De heeren Crivelli en Franco schijnen hun medewerkers goed onder slag gehad te hebben. Ze schiepen zoo gelijkmatig werk, dat het den geleerden nog niet gelukt is hun verschillende handen te onderscheiden.
Het is trouwens weinigen gegeven geweest de 1409 figurenrijke tafereeltjes op hun gemak te bestudeeren en te genieten van de oneindig rijke verbeeldingskracht waarmee de dieren- en plantenornamenten uitgevoerd zijn die tot een ten minste gelijk getal den tekst in randen sluiten. De lotgevallen van den codex gedurende de laatste zestig jaren zullen dat den lezer duidelijk maken. De ‘bijbel van Borso’ is namelijk, nadat de Oostenrijkers in 1859 gedwongen werden Modena te verlaten, waar het kunstwerk in de bibliotheek sedert het verdwijnen van het hertogdom Ferrara ten toon gesteld lag, een speelbal geworden van het politieke lot der volken. In 1859 immers namen de Oostenrijksche Habsburgers hun geërfd eigendom - zoo vatten zij tenminste de zaak op - mee naar Weenen en daar kreeg zelden iemand het te zien. Vooral geen Italiaan. Daarover vertelt de bekende schrijver van een groote Italiaansche kunstgeschiedenis, Adolfo Venturi, het volgende: ‘Eens op een goeden dag kreeg men te Weenen het idee de kunstverzameling, die men uit Este meegenomen had voor het publiek open te stellen. Wij stonden natuurlijk dadelijk klaar om die te begroeten en met de oogen onze’ schatten te streelen. Maar al heel gauw sloten zich weer de deuren van het ‘huis van Este’ en reeds vóór dat oogenblik was voor mij de schrijn, waarin de ‘Bijbel van Borso d'Este’ lag, dicht gebleven. Wel was ik gekomen op verzoek der Oostenrijkers zelf om de miniaturen te bestudeeren en te publiceeren in het ‘Jahrbuch des K.K. Allerhöchsten Kaiserhauses’, maar de blinde haat tegen den Italiaan behield de overhand.’
Venturi was de laatste Italiaan, die tot het kleinood toegelaten werd. De publicatie werd opgedragen aan Julius Hermann. Zijn opstel in den 21sten jaargang van het genoemde Jahrbuch en de daarbij gereproduceerde miniaturen bleven het eenige studiemateriaal.
Zoo was het nog, toen het verdrag van Sèvres bij artikel 159 onder andere den codex van Modena toegewezen had aan Italië. Een militaire missie begaf zich naar Weenen en pakte ondanks alle protesten alles in waarop ze de hand kon leggen. De verluchte Heilige Schrift echter onttrok zich aan alle nasporingen. Keizer Karel zelf had ze met nog twee andere codices in zijn paleis laten brengen en hij stoorde zich aan niets, zelfs niet aan een uitdrukkelijk bevel van de Oostenrijksche regeering. Nog één poging waagde generaal Segre. Hij liet om den keizer tot overgave te dwingen uit de staats-, vroeger hofbibliotheek drie handschriften weghalen, die in belangrijkheid zoo ongeveer overeenkwamen met de achtergehoudene. Zoo kwamen de Wiener Genesis, de Dioscorides en de Hortulus animae naar Rome. De Oostenrijksche regeering moest zwijgen, want Karel had zich met de opgeëischte boeken in Zwitserland buiten haar bereik gesteld.
Nu zwijgt de historie eenigen tijd. Dan begint ze plotseling weer ongeveer half April van dit jaar en wel op het bureau van den chef van de afdeeling kunsten en wetenschappen te Rome. Daar presenteert zich aan Ardicino Colasanti de heer Tammaro de Marinis, een bekende antiquair en vertelt opgewonden, dat hem te Parijs de bijbel van Borso te koop aangeboden is voor vier millioen frank. De Marinis had de voorkeur gevraagd tot het eind van de maand en was onmiddellijk naar Rome gesneld om de regeering te waarschuwen.
Colasanti begaf zich op staanden voet naar den minister Gentile en besprak met hem de zaak. Geld, zooveel geld kon de staat onmogelijk beschikbaar stellen zelfs voor zoo'n buitenkansje. Hoe men de zaak ook