Het Boek. Jaargang 13
(1924)– [tijdschrift] Boek, Het–
[pagina *11]
| |
![]() Rob. Gaguinus, Litterae indulgentiarum pro ordine S. Trinitatis (Aalst, Theod. Martinus), 1491
| |
[pagina 135]
| |
Een niet-beschreven incunabel van Theodoricus Martinus te Aalst (1491)Naar aanleiding van de onbekende aflaatbrief van Robert Gaguin ten bate van de Trinitariërs, te Gouda gedrukt in 1496, die ik met een reproductie in de vorige jaargang van dit tijdschrift gesignaleerd hebGa naar voetnoot1), is Dr. K.O. Meinsma te Zutphen zoo vriendelijk geweest, mij een foto te zenden van een dito brief, bijna gelijk van inhoud, die in 't Gemeente-Archief aldaar bewaard wordt. Bij nader onderzoek bleek mij dit stuk, van 't jaar 1491, gedrukt te zijn door Theodoricus Martinus oftewel Thierry Martens, die toen nog te Aalst woonde. De teksttype, met het kenmerk van de twee soorten I, is zijn type 2; de drie groote letters M, waarmee MIsereatur begint, zijn van type 3, terwijl regels 1, 18, 21 en 24 in type 5 gedrukt zijn. Deze type 5 is dus ook al te Aalst door Martinus gebruikt en niet eerst in Antwerpen, gelijk Haebler (Typenrepertorium) aangeeft. De initiaal U met de voorstelling van de Triniteit is natuurlijk toepasselijk op de inhoud van de brief en daarvoor gesneden; 't is stellig het voorbeeld geweest van de soortgelijke U in de aflaatbrief van de Collaciebroeders (cf. de afbeelding daarvan vorige jaarg. naast blz. 289), tenzij er nog meer andere voorgangers ontdekt worden. In ieder geval is de U, door Martinus gebruikt, veel beter geteekend dan die van de Collaciebroeders. De brief is ingevuld op naam van Nesekyn, de dochter van Piet, de timmerman (‘Nesekyn filiam petri carpentatoris’), die misschien wel te Zutphen woonde, afgegeven in de maand Juni van 't jaar 1492 en gedrukt op papier. Eenige sporen van roode was zijn nog op de staart te zien, maar 't zegel is verdwenen. Voor zoover ik heb kunnen nagaan, is dit document in de incunabel-literatuur nog nergens beschreven; vandaar nevensgaande reproductie van het origineel. Het blijkt steeds meer, hoe intensief de verkoop van aflaatbrieven voor de Trinitariërs en hun slavenbevrijding hier te lande is | |
[pagina 136]
| |
geweest. Drie brieven, te Hasselt? (Overijsel) in 1487Ga naar voetnoot1), te Aalst in 1491 en te Gouda in 1496 gedrukt, zijn nu de laatste tijd aan 't licht gekomen, die respectievelijk te Zwolle, te Zutphen(?) en te Gendringen of omgeving verkocht waren. En dat nog wel zonder een systematisch onderzoek, maar bij puur toeval. Wie weet welke schatten er nog ontdekt worden, wanneer eenmaal de inventarisatie van de incunabelen in Nederland ter hand wordt genomen. Geen van deze drie aflaatbrieven, uitgaande van Gaguin, is opgenomen in Fredericq's groote werk betreffende de Nederlandsche aflatenGa naar voetnoot2), een verzameling trouwens, die wel veel kostbare gegevens bevat, maar die vatbaar is voor heel wat aanvullingen en waaraan de medewerking van een bibliograaf, bekend met vroege drukken, ten goede had kunnen komen. In nauw verband met de verkoop van deze aflaatbrieven voor de Trinitariërs hier in Nederland, staat het aardige losse houtsneetje, ook van Nederlandsche afkomst en zeker ongeveer uit dezelfde tijd stammende, waarvan een exemplaar bewaard wordt in het Prentenkabinet te AmsterdamGa naar voetnoot3). Artistieke waarde heeft het niet, maar in zijn primitieve opzet is 't genoeglijk en wie het ten bate van de Trinitariërs kocht, kreeg waar voor zijn geld. Van alles en nog wat is er op dit prentje te zien: de Triniteit, en wat preekende Trinitariërs, en een pauselijk wapen van 't geslacht della Rovere, en de arma Christi, en een paar ongelukkige gevangenen, die in 't blok zitten, en baardige krijgslieden. En dan nog onder dit alles ter verklaring een gedichtje, één van stijl en inhoud met de kinderlijke houtsnee: O weerde heleghe goddelicke dzievuldicheit
Sturt indē mēschē hertē zulcke viericheit
Dat zij ons willē lossen huyt (sic) onser pijn
Die vooz tkersten ghelooue gheuanghen zijn.
Dat is poëzie, die Jan en alleman begreep en misschien had Nesekyn, de timmermansdochter, als haar de keus was gegeven, zoo'n | |
[pagina 137]
| |
sprekend plaatje nog wel verkozen boven haar Latijnsche aflaatbrief. Tot slot een woord van dank aan de heer Meinsma voor de kennismaking met deze onbekende druk, die de Gesamtkatalog der Wiegendrucke zal dienen op te nemen.
's-Gravenhage, Maart 1924. M.E. Kronenberg. |
|