Het Boek. Jaargang 13
(1924)– [tijdschrift] Boek, Het–Bibliografisch onkruidGa naar voetnoot1)IV23. Missale Leodiense. Parijs-Antwerpen, Hillen van Hooch-straten en Joh. Ruremundensis, 2 Maart 1540-Maart 1552. 2o.In Tiele's Catalogus der bibl. van Joannes Thysius (Leid. 1879), blz. 62 komt de volgende titel voor: ‘Missale ad usum insignis ecclesie Leodiensis, cet. Parisiis Ao. '1540 die II mensis Martij, fol. C. fig.’ Daaronder de aant.: ‘Pag. 3 legitur: “Veneunt apud Michaelem Hillenium de hoocstraten Antuerpie”, et in fine: “Antuerpie in edibus Joannis Ruremunden. impressum Anno dni 1552. Mense Martio.” - Fol. 155,156 in pergam. impressa sunt.’ Bij onderzoek bleek dit, gelijk ik al wel gedacht had, niets anders te zijn dan een samenvoeging van twee uitgaven: 1. Missale Leodiense. Parijs, Joh. Kaerbriand, te koop bij Mich. Hillen van Hoochstraten te Antwerpen, 2 Maart 1540. 2o. 2. Missale Leodiense. Antwerpen, Joh. Ruremundensis, Maart 1552. 2o. Het eerste is waarschijnlijk in 't gebruik versleten en defect geraakt-het lot van de meeste missalen - en toen door middel van het tweede weer opgelapt. Dat kon in dit geval des te makkelijker geschieden, omdat beide missalen volslagen gelijk van indeeling zijn (zie de beschrijving van beide bij W.H.J. Weale, Bibliographia liturgica [Lond. 1886], p. 87-88). Joh. Ruremundensis heeft klaarblijkelijk bij 't zetten van zijn Missaal, zooals dat dikwijls gebeurde (zie b.v. Ned. Bibl. 1529 en 1531), de uitgave van Kaer- | |
[pagina 138]
| |
briand voor 't gemak als voorbeeld gebruikt. Daar ook de typen van beide groote gelijkenis vertoonen, moet men scherp toezien om de twee uitgaven van elkaar te onderscheiden. | |
24. Murmellius, Florea divae Virginis Dei matris serta. (Deventer, c. 1507). 4o.Van deze uitgave wordt door D. Reichling, Johannes Murmellius (Freib. i. Br. 1880), S. 141-142 onder XI B1 een defect ex. te Oldenburg genoemd en verder wordt verwezen naar de beschrijving van Merzdorf in Serapeum 23 (Leipz. 1862), S. 191-192 en naar CA. 1274 (zie ook Suppl. I.1274). De titel bij Reichling is weer overgenomen door W. Nijhoff in dit tijdschrift III. 294. Een nader onderzoek, voor mij welwillend te Oldenburg in de Oeffentliche Bibl. ingesteld, bracht aan het licht, dat dit niets anders is dan de uitgave Deventer, Alb. Pafraet, 1516 (Ned. Bibl. 1558; Reichling XI B3). Men heeft in het Oldenburgsche ex., mogelijk met opzet, het impressum weggesneden en zoo heeft dit verminkte ex. in het Serapeum, bij Campbell en ten slotte bij Reichling jaren lang rondgespookt. Het kan thans voor goed begraven worden. | |
25. Joach. Fortius Ringelbergius Antuerpianus, Dialectica, Rhetorica, Liber de formis dicendi, Opusculum de periodic, Quędam de accentibus. Vęneunt apud autorem. (Antwerpen), 1530. 8o.26. Joach. Fortius Ringelbergius Antuerpianus, Institutiones astronomicę, Liber de tempore, Experimenta, Geomanteia, Quędam de urina non visa, Liber de ratione studii. Vęneunt apud authorem. (Antwerpen), 1530. 8o.Deze beide boekjes worden door C.P. Burger Jr., De incunabelen en de Ned. uitgaven tot 1540 in de bibl. der Univ. van Amsterdam ('s-Grav. 1919) onder nos. 170-171 bij de Antwerpsche uitgaven geplaatst (het eerste is ook opgenomen door W. Nijhoff in dit tijdschrift III. 357). In Burger's register aan het slot (blz. 64) zijn ze zelfs kalmweg bij de drukken van Mich, van Hoochstraten ingedeeld.Ga naar voetnoot1) Geheel ten onrechte. Aan de fijne titelrand met de luchtige lijnen en bloemmotieven, die in beide eenige malen voorkomt, met | |
[pagina 139]
| |
een kleine variatie in een der zijranden, ziet men onmiddellijk, dat het Fransche drukken zijn. Bij een nader onderzoek bleek me, dat Christianus Wechel te Parijs de drukker is. De tweede houtsneerand met kandelabermotief en putti, die de titel van het Liber de tempore in 26 omlijst, vond ik ook in Wechel's geteekende uitgave van Mich. Tarchaniota Marullus, Epigrammata et hymni, 8o van 1529. Was het Amsterdamsche ex. van no. 26 volledig geweest, de vergissing zou in 't geheel niet zijn voorgekomen. Het laatste gedeelte, het Liber de ratione studii, ontbreekt echter. In de Biographie nationale de Belgique XIX (Brux. 1907), p. 355-356 (zie ook p. 351) wordt no. 26 beschreven naar een compleet ex. in de Stads-bibl. te Bergen (Mons) en daaruit blijkt, dat juist op de afzonderlijke titel van het Liber de ratione studii het adres van de drukker voorkomt: ‘Vaenit Lutetiae in officina Christiani Wechel, sub scuto Basiliensi, in uico Iacobaeo. An. 1530’, terwijlop de laatste bladz. een houtsnee-portret van Ringelberg staat, vermoedelijk 't zelfde, dat no. 25 heeft (afgebeeld Cat. Amsterdam). - Ringelberg zal beide werkjes bij Wechel te Parijs, toen hij hier op zijn zwerftochten tijdelijk was neergestreken, voor eigen rekening hebben laten drukken; het vęneunt apud autorem wijst daar op. Deze toevoeging is vermoedelijk de oorzaak van Burger's onjuiste toeschrijving geweest, vooral in verband met het feit, dat Ringelberg zich op hetzelfde titelblad Antuerpianus noemt en de voorrede aan de lezer in no. 25 geteekend is ‘Antuerpię quinto Idus Maij. Anno M.D. XXIX.’ Deze dateering bewijst echter niets. Men zie slechts in beide boeken de talrijke andere opdrachten uit de jaren 1528-1529, geteekend Leuven, Keulen, Antwerpen, Parijs. Wel is een duidelijke aanwijzing van de drukplaats te vinden in no. 25 op het afzonderlijke titelblad, waarmee de Oratio in laudem Ringelbergii van Andreas Gerardus Hyperius begint. Aan de voet daarvan staat: ‘Lutetię Anno. M.D. XXX.’ | |
27. Een sermoen van die grote glorien ende blyscapen des eeuwighen leuens. Z. pl. n.j. 8o.Dit boek, met vraagteeken in W. Nijhoff's lijst (zie dit tijdschrift III. 392) vermeld, heb ik ook lange tijd niet kunnen terecht brengen, tot ik onlangs in Nijhoff's omvangrijk materiaal over Ned. post-incunabelen de oplossing van 't raadsel vond. Op het kaartje met deze titel heeft hij vroeger het correspondeerende nommer van zijn Feuilles provisoires aangeteekend, te weten 444. | |
[pagina 140]
| |
De samenhang is nu verder heel duidelijk. NFpr. 444 is gelijk aan Ned. Bibl. 2146, Een cort ende suuerlijck vermaen van die grote glorien ende blyscapen des eeuwighen leuens. (Antwerpen, Henr. Eckert van Homberch? c. 1524?). 8o. ‘Vermaen’ in ‘Sermoen’ veranderd geeft bovenstaande titel, waarmee we thans dus voor goed hebben afgerekend. Ik laat thans nog een viertal drukken volgen, die wel in Nijhoff's Feuilles provisoires zijn beschreven, maar ons bij een nadere beschouwing toch bleken in Duitschland te zijn gedrukt en die dus niet in onze Ned. Bibl. zijn opgenomen. Om twee redenen is 't dikwijls heel moeilijk de grenslijn tusschen Duitsche en Nederlandsche post-incunabelen te trekken. Ten eerste is de studie van Duitsche post-incunabelen, gelijk ik al eerder opmerkte (zie jg. XI, blz. 368 sub. 11), de kinderschoenen nog lang niet ontwassen en aan alle richtingen stuiten we daar op 't gemis aan goede hulpbronnen. En in de tweede plaats hebben Nederlandsche en Duitsche, in 't bizonder Nederrijnsche, drukkunst in 't begin van de 16e eeuw zulk een wisselwerking op elkaar uitgeoefend, dat onderscheiding dikwijls lang niet makkelijk is. Er bestaan o.a. Deventer drukken van Pafraet, Richardus of Albertus, en Keulsche van Quentell, die als twee droppels water op elkaar gelijken en men moet over heel wat vergelijkingsmateriaal beschikken om ze terecht te brengen. Ook Campbell is een enkele keer op die klip gestrand. Zoo is b.v. de Oratio, die hij onder no. 1333a (Suppl. 1) aan Jac. de Breda te Deventer toeschrijft, inderdaad een druk van Quentell te Keulen. Thans de vier post-incunabelen. | |
28. Adrianus VI, Condemnatio doctrinalis librorum Mart. Lutheri, etc. (Leuven?), 1520. 4o.Beschreven door W. Nijhoff naar een ex. te Brussel (NFpr. livr. XX. no. 1846) en ook door hem vermeld in dit tijdschrift II. 219. Bij een nader onderzoek bleek het een druk van Silvan Otmar te Augsburg te zijn, die dus niet in de Ned. Bibl. werd opgenomen. De titelrand bracht ons in dit geval op 't rechte spoor. Men vindt daarvan een afbeelding o.a. bij A.F. Butsch, Die Bücherornamentik der Renaissance (Leipz. 1878), Tafel 24. | |
29. Alexander de Villa Dei, Doctrinale II opus minus. (Deventer, Rich. Pafraet), 1500. 4o.Onder no. 1877 beschreven NFpr. livr. XX en vermeld in dit | |
[pagina 141]
| |
tijdschrift I. 287. Niet door W. Nijhoff zelf gezien, maar door hem met de toeschrijving aan Pafraet overgenomen uit D. Reichling, Das Doctrinale des Alexander de Villa-Dei (Berl. 1893), no. 154. Ik heb het boek zelf evenmin gezien, maar vertrouw in dezen geheel op het standaardwerk over Keulsche incunabelen (E. Voulliéme, Der Buchdruck Kölns bis zum Ende des 15. Jahrh. [Bonn 1903]), waar de druk onder no. 96 aan Heinr. Quentell in Keulen wordt toegeschreven. | |
30. Pauli apostoli epistolae. (Zwolle, Peter Os van Breda, c. 1501). 4o.Beschreven naar een ex. van de Kon. Bibl. te 's-Gravenhage door W. Nijhoff onder no. 189 (NFpr. livr. IV) en vermeld in dit tijdschrift II. 107. Van Peter Os zijn de typen echter niet, evenmin van Rich. Pafraet en zoo zijn wij bij een nader onderzoek tot de ongeveer zekere overtuiging gekomen, dat de drukker over de Duitsche grens moet worden gezocht. Vooral ook de titelhoutsnede maakt een Duitsche indruk. Het is ons echter niet gelukt de drukker vast te stellen. | |
31. Stella clericorum. (Deventer, Jac. de Breda, c. 1500). 4o.Door W. Nijhoff onder no. 1059 beschreven (NFpr. livr II) en in dit tijdschrift III. 394 vermeld en geïdentificeerd met CA. 1615a (Suppl. I). Terwijl nu het boek, omdat het reeds bij CA. bleek voor te komen, al niet meer in onze Ned. Bibl. behoefde te worden opgenomen, is er nog een veel afdoender reden om het daaruit te bannen. De toeschrijving aan Jac. de Breda is onjuist. Het is in werkelijkheid een druk van Quentell te Keulen, door Voulliéme-Köln no. 1103 (zie sub 29) op c. 1491 gedateerd. Type 7 van Quentell en type 4 van Breda vertoonen zulk een groote gelijkenis, dat verwarring hoogst begrijpelijk is.
's-Gravenhage, Jan. 1924. M.E. Kronenberg. |
|