Lotgevallen van Jan Seversz.
(aanvulling)Ga naar voetnoot1)
De heer G.A. Evers te Utrecht is zoo vriendelijk geweest mij te wijzen op zijn opstel, getiteld ‘Boekdrukker, ketter en banneling. Jan Zeverss. te Utrecht’ (Bibliotheekleven III [1918], 241-243), dat tot mijn groote spijt aan mijn aandacht ontsnapt was. Had ik het gelezen, dan was het onnoodig geweest veel woorden te verspillen (zie blz. 22-24 van mijn opstel) aan de kwestie, of de Leidsche dan wel de Amsterdamsche Jan Seversz. te Utrecht is geweest; het overtuigend bewijs, dat het de Leidenaar is, was daar reeds gegeven. In het buurtspraakboek heeft de heer Evers onder de ‘nye borgers’ van Utrecht op Dinsdag ‘na beloken Pynxteren’ (= 24 Mei) 1524 ingeschreven gevonden ‘Jan Zeverss. van Leyen’; ook is hem uit de kameraarsrekeningen gebleken, dat Seversz. voor zijn borgerschap in dat jaar de som van 20 pond heeft betaald.
Een kleine rectificatie ontleen ik verder aan dat artikel. In navolging van FredericqGa naar voetnoot2) had ik aangenomen (blz. 22 van mijn opstel), dat Seversz. op 16 Mei 1525 weer in Utrecht was toegelaten en er de volgende dag, 17 Mei, weer uit was gezet. Die termijn blijkt toch iets langer te zijn geweest. Het raadsbesluit, dat Jan Seversz. weer in stad mag komen, dateert al van 7 April 1525. De term ‘ander daghes’ (aldus bij Dodt van Flensburg; Evers heeft ‘anderdagers’) in het verbanningsbesluit van 17 Mei moet dus niet in de oorspronkelijke beteekenis van ‘de vorige dag’, maar in de ruimere zin van ‘onlangs, kort geleden’ worden opgevat.
Welke partij waarschijnlijk de verbanning van Seversz. uit Utrecht heeft doorgedreven, tegen de zin van de Raad in, leze men verder bij Evers.
Men wordt tot slot verzocht op blz. 22 in de noten, regel 4 v.o., 1884 in 1848 te corrigeeren.
's-Gravenhage, April '24.
M.E. Kronenberg.