ver geen boeken koopt of die last van zijn buren heeft. En in eene provinciestad werd besloten de aldaar gevestigde wetenschappelijke bibliotheek, na het vertrek van den bibliothecaris, te doen beheeren door een officieel college van onbevoegden.
Dat alles geschiedt uit zuinigheid!
Die zuinigheid is geboden, omdat het in stand houden van bibliotheken duur is. De openbare leeszaal te Amsterdam kost de gemeente niet minder dan 90.000 gulden per jaar.
Maar uit diezelfde zuinigheidsoverwegingen wordt de historie van het boek geheel verwaarloosd.
Incunabelen en post-incunabelen, en in het kort alles wat van belang is voor de historie van het boek, zelfs al zijn zij van Nederlandschen oorsprong, worden door onze bibliotheken niet meer gekocht. De exemplaren welke ter veiling mochten komen, gaan onherroepelijk het land uit.
Dat is alles wat van officieele zijde voor de geschiedenis van het boek is te wachten.
Aan deze geringe belangstelling hebben onze historici echter ook schuld.
Nederland is het eenige land, waar géén vereeniging van bibliografen bestaat, welke de belangen van het boek en zijn geschiedenis behartigt.
Erger nog!
Er zijn slechts twee landen welke aanspraken hebben op de uitvinding der boekdrukkunst; een er van is Nederland, en wat nergens elders mogelijk zou zijn, is hier wèl mogelijk: er bestaat hier géén vereeniging van historici en belangstellenden, die zich de studie van dat vraagstuk, mèt al zijn voor het boek zoo vèrstrekkende gevolgen, tot doel heeft gekozen.
Waarom bestaat hier geen vereeniging Lourens Coster, die het vraagstuk der uitvinding en der geschiedenis van het boek tot programma heeft?
Onze eerste producten der boekdrukpers liggen verstrooid over onze bibliotheken, niemand ziet hen, niemand kent hen, behalve enkelen.
Onze historici en bibliografen zijn verspreid over het land, en niets is er dat hen bijeenbrengt, en noodzaakt, zich openlijk met de belangen der historie bezig te houden.
Waar elders is zoo iets mogelijk?
Zelfs in Zwitserland, een land dat niets met de uitvinding der boekdrukkunst heeft te maken, bestaat een Zwitsersche Gutenbergverein, van welke geleerden, boekdrukkers, typografen en belangstellenden lid zijn.
Waarom kan dat in ons land niet?
Waarom wordt alles wat de historie van het boek betreft hier te lande op zijn beloop gelaten, en wordt kalmweg toegekeken, wanneer anderen haar in een hoek duwen?
De historie van het boek is hier te lande vertegenwoordigd door schatten en zij wordt knap beoefend, doch hare behartiging naar buiten wordt geheel verwaarloosd, ten nadeele van haarzelf en van de geheele toekomst van het boek.
En dat kan toch zeer zeker anders.
De wijze waarop de Haarlemsche tentoonstelling verleden jaar in een zeer korten tijd is in elkaar gezet, de ambitie met welke de zaak werd aangevat, hebben bewezen dat de belangstelling welke noodig is om betere verhoudingen te krijgen zeer zeker aanwezig is, en bewees tevens, dat men naar de belangstellende en daarvoor aangewezen personen niet behoeft te zoeken. Maar wanneer de toestand van thans blijft bestaan, zal hun werk nutteloos verdwijnen en het verleden en de toekomst van het boek zullen daar de groote schade van ondervinden.’
Tot zoover het Nieuwsblad. De Nederlandsche bibliographie, van A.W. Sijthoff's uitgeversmaatschappij te Leiden, neemt op hare beurt deze beschouwingen over, en herinnert dan aan een ontboezeming in haar Maartnummer gegeven, om vervolgens de wenschelijkheid te betoogen van een Nederlandsch verbond van boekenvrienden.
‘De geschiedenis van het boek is de geschiedenis der beschaving. De ken-