Het Boek. Jaargang 13
(1924)– [tijdschrift] Boek, Het–
[pagina 337]
| |||||||||||||||||||||||||||||||||||||||
Een lofdicht van Geldenhauer op ErasmusHet is bekend, dat Gerardus Geldenhauer jaren lang tot de goede vrienden van Erasmus behoorde, tot dat hij, in 1529, op de ongelukkige gedachte kwam, zijn Epistolae aliquot de re evangelica et haereticorum poenis tot steun van zijn argumentatie te laten voorafgaan door een paar bladzijden excerpten uit Erasmus werken. Ongelukkige gedachte, want - Erasmus werd boos over dit gebruik, dat hij een misbruik achtte, van zijn naam en gezag, en ging te zijner verdediging geweldig te keer tegen Geldenhauer, waarbij hij zich zelfs niet ontzag dezen (dien hij noemt antehac supra modum amans mei) voor een dronkaard uit te geven. Geldenhauer heeft die aanvallen en beschuldigingen met kalme waardigheid van de hand gewezenGa naar voetnoot1), en toen hij in September 1536 voor Fichard's Vitae illustrium virorum de levens van Agricola en Wessel Gansfoort beschreef, bleef er - naar de juiste opmerking van AllenGa naar voetnoot2) - ‘no trace of ill feelings’ over. Dit wordt bevestigd door een lofdicht, dat Geldenhauer bij den dood van Erasmus geschreven en uitgegeven heeft, een stuk dat, zoover ik zien kan, nog geheel onbekend, en zeker een groote bibliographische zeldzaamheid is - men vindt het althans nergens vermeldGa naar voetnoot3) -, zoodat het wel de moeite waard schijnt er hier de aandacht op te vestigen. Het is gedrukt in plano te Frankfurt a. M., bij Christian Egenolff, Geldenhauers gewonen drukker en uitgever. | |||||||||||||||||||||||||||||||||||||||
[pagina 338]
| |||||||||||||||||||||||||||||||||||||||
Het opschrift luidt: ☙ DEO OPT. MAX. SACRVM. ❧ || D. ERASMO ROTERODAMO THEOLOGO || INCOMPARABILI. QVI VIXIT AN. LXX. || OBIIT ANNO DN. M.D. XXXVI. V. || EIDVS IVLIAS. GERHARDVS || GELDENHAVRIVS || NOVIOMA= || GVS C.C. || Daaronder een houtsnede: de buste van Erasmus, en profil naar rechts (heraldice gesproken!), in een medaillon 33.5 mM. doorsnede, met de legende: ERASMVS. ROTERDAM De tekst is gezet uit cursief, in twee kolommen, de eene van 25, de andere van 22 regels; er onder staat een van Egenolffs bekende drukkersmerken: een altaar (rond model, 21 mm. hoog) met een hart op brandend rij shout er op, aan drie zijden omgeven met deze legende (van boven naar onderen gedrukt): pietas ad || omnia vtilis || est. i. Timo. IIII. || Links van het drukkersmerk, ongeveer op 2 cm. afstands, staat, eenig overblijfsel van 't adres, de afgekorte naam van den drukker: egen. De ommezijde van het blad is blank. Het exemplaar van de Rotterdamsche Gemeentebibliotheek, in Aug. 1919 verworven dank zij de verlichte milddadigheid van den heer J. Hudig, wellicht het eenige dat bewaard bleef, en waarnaar deze beschrijving gemaakt werd, is, alles wel beschouwd, nog in goeden staat. Het is aan alle zijden afgesneden: het komt nl. uit een exemplaar van: Luciani Samosatensis Opera, quae quidem extant, omnia, e graeco sermone in latinum ... translata ... Francoforti, apud Christianum Egenolfum. [1538]. fol. waarin het binnen tegen het voorplat van den band geplakt was, en daarvoor dus pasklaar gemaakt. Daarbij zijn boven- en linkerzijde scheef afgesneden. De hoogte rechts is 284, links 281.5 mM.; de breedte bo- | |||||||||||||||||||||||||||||||||||||||
[pagina 339]
| |||||||||||||||||||||||||||||||||||||||
venaan 168, onderaan 163 mM. Erger is, dat de rechterbenedenhoek over een hoogte van 57 bij een breedte van 51-59 mM. is weggescheurd. Op den uitersten rand van de scheur, op de hoogte van egen. ziet men nog een gedrukt punt staan: daar zal een afkorting van Francofurti hebben gestaan. Hier moge thans Geldenhauers opus zelf volgen; het oorspronkelijke is getrouw herdrukt, met dien verstande dat het verschil tusschen lange en korte s is opgegeven, en dat de oude ligaturen en verkortingen, die in de hedendaagsche polissen niet voorkomen, zijn opgelost.
Ga naar margenoot+ TEMPORE feruescens quo Procyon arua perussit
Mense cui nomen Iulius ipse dedit.
Vitiferum glaucis RHOENVS caput extulit undis
Aurea coeruleo gurgite sceptra Pater,
Cuncta sui regni perlustraturus, utrisque
Finibus Imperij iura daturus er at,
Sed magis ad superas uertens attentior oras
Lumina, conspexit Belgica regna procul.
Efferri uidit miserabile funus Erasmi,
Qui decus omne suum, deliciaeque fuit.
Rupe sedens celsa, Parcas deuouit amaras,
Protinus & Nymphas iussit adesse suas,
Funebre dicturas extincto carmen Erasmo,
Compturas dignis tanta sepulchra modis,
Rhcenicolasque deos celeri contendere cursu
Ad Vatis uoluit tristia sacra sui.
Brisga pij uoces audiuit prima parentis,
Ella simul, cuius Niccra sodalis erat,
Et Moenus, Naa dehinc, Lanusque Mosella sequuntur
Atque Arar, Erpa celer, Lippia & Isla uenit.
Et Vualis placidus, Linga & Mosa, Rottera, Gouda,
Cum Scaldi properant, Dilia tristis adest.
Turn magno coepta est luctu libitina parari,
Atque sepulchrali fercula fronde tegi.
Ga naar margenoot+Hic hederoe, lauri, salices, hic pampinus, atque
Non loetis pompam cinxit arista comis.
Tempora Diuorum tristi redimita cupresso,
Et facies palla tecta Deabus er at.
Quattuor e numero Nympharum, Rottera primum,
| |||||||||||||||||||||||||||||||||||||||
[pagina 340]
| |||||||||||||||||||||||||||||||||||||||
Hinc Gouda, hinc Scaldis, Dilia quarta fuit.
Tristia quoe moesto cecinere Epicedia cantu,
Nenia flebilibus ter repetita modis.
Rhcenicoloe plangant Musoe, Germanus Apollo
Lugeat, ac querulis fletibus ora riget:
Occidit heu nostrum decus, atque honor omnis Erasmus,
Teutonicoe occubuit gloria prima lyrae.
Ad tumulum Nymphae iam peruenere, notauit
Pullatus tali carmine Rhoenus humum:
Quas Batauus laudes, immo GerManus habebat,
Hoc positae tumulo flebiliore iacent.
Vrbs Basiloea tenet corpus, sed scripta per orbem
Mirantur docti, mens super astra sedet.
Hinc longo fessi gemitu lachrymisque madentes,
Ad proprios redeunt Diique Deoeque lores,
Atque suum luctum testando, parcius oequo,
Fluminibus solitis, arida prata rigant.
FINIS.
Willem de Vreese
| |||||||||||||||||||||||||||||||||||||||
Toemaat.Geldenhauers itinerarium.Bij 't uitgeven van Geldenhauers Collectanea (verschenen in 1901) heeft Prof. Prinsen zich voor het Itinerarium ... Antverpia Vitebergam anno 1525 moeten behelpen met het afschrift van J.L.F. Janssen, daar het Itinerarium in het autograaf van Geldenhauer (Hs. Brussel, Kon. Bibl. no. II 53) ontbreektGa naar voetnoot1). Het is wellicht niet overbodig hier even te vermelden, dat dit dáár ontbrekende blad reeds sedert 1900 onder no. 131 C 19 op de Koninklijke Bibliotheek te 's-Gravenhage berust (vgl. het Verslag over 1900, no. 30): het werd gekocht op de veiling J.L. Beijers (23 Oct. 1900 vlgg.), no. 2605. Een vergelijking van dit origineel met de gedrukte teksten is niet zonder nut gebleken. Janssen en Prinsen hebben, aangezien de laatste het afschrift van den eersten afdrukt, natuurlijkerwijze | |||||||||||||||||||||||||||||||||||||||
[pagina 341]
| |||||||||||||||||||||||||||||||||||||||
vrijwel denzelfden, hier en daar onjuisten tekst. Een paar maal heeft Prinsen een foutieve lezing van Janssen gelukkig verbeterd; op andere plaatsen is zijn eigen tekst foutief, niettegenstaande Janssen's uitgave reeds de juiste lezing geeft. Bovenaan het origineele blad staat nóch het opschrift dat beide uitgevers gebruikt hebben, nóch dat in de copie van Janssen, maar eenvoudig:
in een rechthoekige omlijsting van enkelvoudige lijntjes. De twee laatste aanteekeningen van het Itinerarium in de copie van Janssen, die deze niet, maar Prinsen wél heeft uitgegeven, zijn, zooals deze terecht vermoedde, in het origineel aanwezig: ze volgen op al het overige met wat we nu zouden noemen een regel wit. Heeft Janssen ze achtergehouden, omdat hij met het eerste zinnetje niet goed weg wist? Zijn kopie heeft daar, naar de uitgave van Prinsen te oordeelen, twee leemten, die deze oogenschijnlijk gelukkig heeft aangevuld. Alleen maar: Janssen's lezing Christianum, waarnaar Prinsen zich moest richten, is fout. Het origineel heeft zeer duidelijk, zij het dan met alle mogelijke verkortingen: quem Christum constantissime profitentem met een punt er achter. Het werkwoord, dat men nog verwacht, is Geldenhauer in de pen gebleven, ontbreekt althans. In de hieronder volgende collatie zijn niet opgenomen: verschillen in graphie (ae of ę, i of j, ii of ij en derg.), in het gebruik van hoofdletters, cijfers, komma's, punten en alinea's. Het origineel heeft altijd V-, Wittenberga enz. De cijfers verwijzen naar deregels, die doorloopend geteld zijn, het opschrift niet medegerekend.
| |||||||||||||||||||||||||||||||||||||||
[pagina 342]
| |||||||||||||||||||||||||||||||||||||||
Willem de Vreese |
|