Het Boek. Jaargang 14
(1925)– [tijdschrift] Boek, Het–
[pagina 81]
| |
In memoriam
| |
[pagina 82]
| |
Schneider, zijn ambt neer en werd de heer H. diens opvolger. De toestand waarin de bibliotheek toen verkeerde, was in meer dan één opzicht gebrekkig te noemen. Hoewel reeds van 1882 af zijn voorganger, schier zonder ophouden, op verbetering had aangedrongen, bleef het sukkelen. Ongeschikte plaats van vestiging, daarmee verband houdende zeer onvoldoende bergruimte, hinderlijk verspreide ligging der lokalen en gebrek aan localiteit om te werken, gevoegd bij de ongenoegzame waardeering van de beteekenis eener groote wetenschappelijke bibliotheek, het waren zoovele belemmerende omstandigheden, die het werk van den nieuwen bibliothecaris moeilijk en vaak onaangenaam maakten. De bibliotheek van de haar knellende banden te bevrijden en haar op te heffen tot de plaats en de beteekenis die, naar zijne overtuiging, de eenige groote technische boekerij in ons land, als dienares der wetenschap, moest hebben, dat was de levenstaak, die de heer H. zich stelde. Gemakkelijk scheen die taak niet. Toch werd het eerste gloren van den dag, die deze bevrijding en verheffing brengen zou, reeds spoedig gezien, en wel kort nadat de Polytechnische School was omgezet in Technische Hoogeschool, toen ook de curatoren, van den onhoudbaren toestand overtuigd, de pogingen tot afdoende verbetering gingen steunen. Eerste voorwaarde voor de bereiking van het gestelde doel was een eigen nieuw gebouw. Het heeft heel wat moeite en strijd gekost, om ook de regeering daarvan te overtuigen, en eerst in 1910 werd daartoe de eerste post op de staatsbegrooting geplaatst. En 5 jaar later, 12 October 1915, een dag (gelijk de redacteur van dit tijdschrift dien noemde) ‘in de jaarboeken van het Nederl. bibliotheekwezen van de allergrootste beteekenis’, werd het fraaie en ruime nieuwe gebouw in gebruik genomen. Bij die gelegenheid hield de bibliothecaris een rede, waarin hij de geschiedenis der bibliotheek als een van lijden en strijd kortelijk memoreerdeGa naar voetnoot1). Het is ongetwijfeld voor den heer H. een groote voldoening geweest, zijn onvermoeid streven aldus bekroond te zien. Maar nu kwam er eerst recht veel te doen. Het eerst vroeg de aandacht de nieuwe titelbeschrijving, waaraan reeds in 't oude gebouw was begonnen, maar die uit gebrek aan werkruimte slechts uiterst langzaam had kunnen vorderen. Voorts de verplaatsing van een 140 à 150 duizend boekbanden in het magazijn | |
[pagina 83]
| |
op formaat in plaats van rubrieksgewijze, met al den arbeid daaraan verbonden. Maar vooral het systematisch rangschikken van den omvangrijken boekenschat naar geheel nieuwe indeelingen (de oude zijn van 1869!) en tegelijk de oordeelkundige uitbreiding van den voorraad, om die gelijken tred te doen houden met de enorme ontwikkeling der technische wetenschappen, en nog zooveel meer, dat alles stelde aan den bibliothecaris hooge eischen. Aan die veelomvattende taak heeft de overledene een groot deel zijner gaven en krachten gewijd. Veel bezat de heer H. wat hem bij het volbrengen van die taak van dienst kon zijn: een helder verstand, een uitgebreide kennis van boeken en de boekenwereld en, wat vooral den bibliotheekambtenaar te stade komt, een verwonderlijk sterk geheugen en een verreikenden speurzin. Onder zijn beheer breidde de bibliotheek zich buitengewoon uit. De boekenvoorraad klom van ± 80.000 tot ± 180.000, het personeel van 3 tot 17 beambten en bedienden. Al moet terstond worden toegegeven, dat de beteekenis eener boekerij niet uitsluitend, en zelfs niet in de eerste plaats, zit in haar omvang, van groot belang is deze ongetwijfeld. Waar de eigen sympathieën van den overledene als bibliothecaris lagen, is moeilijk te zeggen. Voor zoover de samenstelling der bibliotheek daarvan eenige aanwijzing kan geven, zou men mogelijk kunnen constateeren, dat de bibliothecaris jurist en een minnaar van kunstwerken was. Maar voor te groote eenzijdigheid heeft hij zich weten te wachten. Wat hem misschien bij het volbrengen van zijn taak, ook voor eigen gevoel, wel eens gehinderd zal hebben, was zijn sterk ontwikkelde individualiteit en zijn sprekend temperament. Zich binden aan regels viel hem moeilijk, loopen in een gareel was hem schier onmogelijk. Meer man van het oogenblik dan van de vaste lijn. Met een eigen opvatting der dingen, die niet altijd strookte met de gewone. Ongetwijfeld werd hierdoor een eigen stempel op zijn werk gedrukt. Geschreven heeft de heer H. weinig. Enkele artikelen in het Nieuw Nederlandsch biografisch Woordenboek, waaraan hij medewerker was, zijn van zijn hand. Ook daaruit blijkt, dat hij meer speurder en verzamelaar, dan schrijver was. Stylist was hij niet. Toch is zijn naam verbonden aan een groot werk van blijvende beteekenis, het ‘Gedenkboek van de Kon. Akademie en de Polytechnische School, 1842-1905’, uitgegeven bij gelegenheid | |
[pagina 84]
| |
van de omvorming der P.S. tot T.H. in 1905. Door den zorgzamen arbeid daaraan besteed en de vele belangrijke bijdragen daarin opgenomen, is dit werk een rijke bron geworden voor de kennis der historische ontwikkeling van het technisch hooger onderwijs in ons land. En wij zeggen niet te veel met te beweren, dat hij zich daarmee een blijvend monument heeft gesticht. Ook buiten den eigenlijken bibliotheekarbeid heeft de heer H. zich verdienstelijk gemaakt. Zoo in de oorlogsjaren door de behartiging van de studiebelangen der vele Belgische officieren en studenten, die als geïnterneerden hier hun gedwongen verblijf hielden. Aan de herstelling van de bibliotheek der Leuvensche hoogeschool nam hij een zeer werkzaam aandeel. Een erkenning van zijn verdiensten in dit opzicht, anders dan mogelijk door een vriendelijke dankbetuiging, bleef achterwege. Wij meenen ten onrechte. Dat hij in het bewijzen zijner vrijwillige diensten geen onderscheid maakte en in dit opzicht blijk gaf van ware neutraliteit, bewijst de gelijke zorg besteed aan de belangen der Oostenrijksche professoren en bibliotheken. De Oostenrijksche regeering toonde hiervoor haar waardeering door 't verleenen eener ridderorde. Zijn verdiensten als man van wetenschap werden erkend door zijn benoeming tot lid van het Utrechtsche Historisch Genootschap, en van het Zeeuwsch Genootschap van Wetenschappen. Hij was in zijn kwaliteit lid, en eenige jaren secretaris, van de Vereeniging van Nederl. bibliothecarissen, en ook van de Rijkscommissie van advies i.z. het bibliotheekwezen. Toen de onlangs afgetreden Leidsche bibliothecaris, Dr. S.G. de Vries, het directeurschap neerlegde van het Nederl. Wetenschappelijk Ruilbureau (Bureau Scientifique central néerlandais), nam de heer H. zijn taak over, en werd deze instelling gevestigd in de Bibliotheek te Delft. Zoo was hij werkzaam meelevend in wat hij op zijn terrein ontmoette. Ook op velerlei ander gebied gaf hij een deel van zijn arbeidskracht. Wij gedenken hem hier echter alleen als bibliothecaris. De eerste aanstalten werden reeds gemaakt om het feit te gedenken, dat de heer H. 25 jaar aan de bibliotheek verbonden was. De mijlpaal werd niet bereikt. Maar aan een grootsch bouwwerk, aan wat het bevat en wat er in tot stand kwam, blijft de naam Roelofs Heyrmans ten allen tijde onafscheidelijk verbonden.
D. 28.2.'25 H.J. |
|