Het Boek. Jaargang 14
(1925)– [tijdschrift] Boek, Het–
[pagina 88]
| |
De Anglophobie van Nic. Witsen en verschillende redactiën van zijn scheepsbouw, 1671.In een vorigen jaargang van dit tijdschrift (1914 blz. 81 vgg.) heeft de heer S.P. L'Honoré Naber een uitvoerige beschrijving gegeven van den toen juist ontdekten tweeden geheel omgewerkten druk van Nic. Witsen's Scheepsbouw, in 1690 uitgekomen doch op enkele exemplaren na geheel verdwenen. De reden van dit bijna spoorloos verdwijnen van een zoo belangrijk boek is nog altijd niet gevonden. Dat er last verstrekt is de aandacht zooveel mogelijk van Witsen's boek af te leiden bewezen m.i. de wijzigingen in de voorrede van Van IJk's Scheepsbouw-konst in 1697 aangebracht (Zie Het Boek, 1921 blz. 139) en de door Dr. van Huffel vermelde passage in La Lande, Abrégé de navigation. (Het Boek 1915, blz. 195). Doch zoover mij bekend, is de geheimzinnigheid die over Witsen's Scheepsbouw zweeft, nog niet opgeklaard. Dat hij in den eersten druk ook reeds met verschil van opvattingen en pressie van buiten heeft moeten rekening houden bewijst m.i. het onderstaande.
‘En zoo men al de loflijcke Daden, die te water by de Nederlanders zijn gepleeght op wilden halen, daer was papiers te weynigh, om alles te ontvouwen, op de Kusten van America, tegen Portugael, als oock in Oostindien en elders is sulcks meermael gebleken, gelijck oock in de Middelandtsche Zee tegens de Turcken, want wel hoogh onlanghs ter Zee mede de Hollandsche dapperheydt is gebleken’.
Zoo leest men in de meeste exemplaren op blz. 474 eerste kolom elfde regel van onderen en vgl. van Witsen's Scheepsbouw (1671) terwijl overigens de tekst gelijkluidend is aan dien van de tweede redactie, en dan op blz. 477 wordt voortgezet zooals deze hier op blz. 95 is afgedrukt. De bladzijden 475 en 476 met het verhaal over den tocht naar Chatham zijn verdwenen. | |
[pagina 89]
| |
Er bestaan exemplaren waarin die twee bladzijden wel voorkomen, die dan een uitgebreid verslag van de ‘Victorie der Hollanderen op en omtrent Chatham’ bevatten. Merkwaardiger wijze zijn die exemplaren ook weer niet allen gelijk; het schijnt dat Witsen zijn afkeer tegen alles wat Engelsch was eerst den vrijen teugel heeft gelaten, dat hij daarna zich wat ingetoomd heeft, om dan ten slotte de geheele episode maar liever te schrappen. Het is wel duidelijk dat hier van vrijen wil geen sprake is geweest. De verschillen tusschen de eerste en de tweede redactie vangen reeds op blz. 469 aan: Ik laat hierachter de passages volgen waarin wijzigingen zijn aangebracht. Wat gewoon romein gedrukt is staat, behoudens verschillen in spelling, in beide redactiën; wat cursief gedrukt is komt alleen in de eerste voor, wat tusschen [ ] staat alleen in de tweede. Zoo is het thans mogelijk de opeenvolgende drie redactiën te leeren kennen en de exemplaren te onderscheiden. Blz. 469.2 r. 9: Verscheide schepen ontzonken haer noch in 't vluchten. Die zy thuis sleepten waren byna onbruikbaar. Blz. 4692 r. 15 van onder: En de dapperheidt bleef niet slechts onder de Mannen. Een Vrouw, hoe naeuw uitgezift, wiert nog op 't schip van Hopman Houtijn na de slag gevonden, welcke haer voor Soldaet daer op begeven had. 't Schijnt dat dat teer geslacht hier te lande een Amazonische dapperheit heeft ingezogen, en zoo'er ergens van gevonden werden, 't zal in ons Nederlandt zijn. Dus is den moedt van dien Landaert, een weinig beteugelt, die haar vorige geluk meer haer fierheit als 't Goddelijk bestier toe-eigende. Doch het rechtvaerdigh oog Gods blijft niet gesloten. Die den twist zonder oorzaak begint, en door geen reden wil eindigen, hoe kan die anders als voor 't boos opzet beloont werden. Moetwil werdt zelfs in 't kleine, waerom niet in 't groote gestraft. Die oorzaeck van 't bloedtvergieten zijn, zouden die zelfs gespaart werden? Wie met het swaert slaet, 't is billik dat hy 'er door vergaet. Zy hebben dan schaamroot den rug gekeert. Dies de Nederlanderen over den zegenprael Godt Almachtigh, door een danck- en juighdag op den laetsten van Wiedemaent gelooft en gevuurt hebben. Maer d'Engelsche hadden oock vreugde vuuren aangesteken; want voorbarig op een los gerucht, geboodt Karel alle juigteikenen aen te rechten, die hy, te laet van de nederlaegh onderrecht, niet stuiten kon. 't Schijnt dat zy haer zelfs in 't uiterste gevaer, noch door over- | |
[pagina 90]
| |
moet kittelden. Of zy meer door hartneckigheidt in tegenspoet, of trotsheidt in voorspoedt wierden aengehitst, is onwis. Doch 't streckte haer voor dees' tijdt meer tot schimp als roem. [Behalven dese manninne heb ick er drie gekent en gesproken, die sig op de Vloot der Nederlantsche Bondgenooten voor Matroosen hadden doen aennemen, waer van d'eene doort Verliesen van haer Been, 't geen een ponts Kogel wegnam, ontdekt wiert, d'andere wierden kenbaer door 't verwisselen van gewaet; trots de beste Mannen wisten sy het Scheepswerck schoon, in de top des Masts, en by 't hardste weer, niet alleen te doen, maer toonden oock strijtbare Harten in den Borst te voeren; gelijck zy op den toets vol moets, strijt, en onvertsaegt buyten den gewoonen aerdt der Vrouwlijcke kunne zijn bevonden. Diergelijcke Heldinnen vont men hier te lande in den Landt-krijgh tegen de Koning van Spanien, laetst gevoert, daer Keenauw Hasselaers tot Haerlem onder alle in uytstak, welcke als voorgangster, een geheele Bende Vrouwen ten strijde aenvoerde.] Blz. 4702 r. 23 van onder: van zijn Vaders doodt noch eenmael aen de Engelsche te wreeken. Daarop volgt dan op blz. 4741 de tekst van den tocht naar Chattam.
[4741 r. 12] Geen kleine lof verdienen, insgelijcks de Heldendaden die de Zeemacht der Nederlandtsche Bontgenooten, op de Rivier van Londen in den jare 1666, uit heeft gerecht, waer van een kort en waerachtigh verhael hier in werdt gelast. | |
Victorie der Hollanderen op en omtrent ChattamDe Hollandtsche Zee-macht zeilvaerdigh, was negen-en-vijftigh schepen van oorlogh, behalven Jachten, en Branders, sterck: want Zeeuwen, en Vriezen waren noch onklaer. Met deze geraeckte Cornelis de Wit, Ruwaart van Putten, als Gevollemachtigde op den zesten van Wiedemaent met dertigh Lijf-schutten voorzien, in Zee. Behalven het Zee-volck, en Zee-Soldaten, wierden hem noch acht-en-twintigh Benden Voetknechten, met schop en spa voorzien, en in Fleuiten ingescheept, toegezonden. Eenige dagen met tegenstrevende windt getobt, wierdt op den | |
[pagina 91]
| |
veertienden en vijfthienden van een zwaren storm beloopen. De meeste schade leed de Vloot aan anckers en touwen. Op den zeventienden geraeckten zy voor Harwits, en 's Konings Diep. De Wit, d'Opperhoofden by een geroepen, hield haer 't besluit op den zesten van Bloeimaendt genomen, van des vyandts Rivieren, waer men | kon, in te vallen, met een dappere manhaftigheidt voor.Ga naar margenoot+ De zwaerhoofdigheden der Opperhoofden, hier over gevallen, by hem wederleidt, wierdt den Amsterdamschen Zee-vooght van Gent, den Maaszen Onder-zeevoogt Jan de Liefde, en David Vlug, als Schout by nacht, met zeventhien der lichste schepen, vier Branders, en vier Jachten, gelast 't Konings diep in te lopen. De Wit zelfs, om den zijnen aen te moedigen, stapt nevens van Gent, op 't schip de Agatha over, en zet door 't Konings diep de Teems in, terwijl den Opper-zeevooght de Ruiter met de zwaerste schepen den ingang van achteren bezet hieldt. Den negentienden wierdt eenigh volck ontrent St. Jewsies Walton gelandt, die ten schrick der vyanden eenige huizen vernielden, en Vee wech sleepten. Doch men zette echter sterck, tot ontrent Graveszant, de Rivier met uitnemende fierheidt, maer zonder groot voordeel, op, wijl de vrees der Engelschen alles scheen geberght te hebben. Maer volgens daegs weder te rug gedreven tot voor 't Eilandt Scapey, bestormden aldaer de sterckte Shirenasse, op den hoeck van de Rochesterse Rivier. 't Hollandtsche Geschut dreef 'er de Engelsche af, en een Boot, den Zee-hopman Cornelis Vos, met acht Man op, die'er de Engelsche Vaan af, en de Hollandtsche op plante, en van Dolman met Landt-volck onderschraegt wierdt. Vijfthien ysere stucken wierden bekomen, en ontallijk veel rondhout vernielt.Ga naar margenoot+ Op orden van den Ruwaert spat Hopman Ian Laucourt met veertigh Man te lande, die Quinenburgh, en de by gelege plaetsen brandschat. Maar men had tot noch toe te vergeefs des Konings schepen gesocht, die op dese Rivier, omtrent Upnor Kasteel, haer onthielden. Soo engh was hier het water, dat'er maer een schip gelijk, met een voorwind kon door gestout werden. Men liet het dan 's avondts, op den een-en-twintighsten, door drie oorlogschepen, en eenige Jachten, onder Hopman Thomas Tobiasz. ontdecken; die den Ruwaert van Gent, en Ian de Liefde, | |
[pagina 92]
| |
met haer byhebbende schepen, volgens daeghs, met een koele Oost Noord Oostewind, volgden. Vier mijlen hoogh waren zy op geloopen, als wanneer zy de Rivier met vier gesoncke Branders gestopt, en haer voor uit gesonde schepen hier voor by, in een bocht, met zes Engelsche Schut-gevecht zagen houden, die door twee gezoncken scheepen, met gespannen Kettinghs over Vlotten, bebolwerkt waren. Orden gaf den Ruwaart, om hier op in te vallen, en de gevaerlijkheidt door dapperheit te verachten. Maer 't werck scheen een weinig te horten, wijl 't geval eenige der zwaerste schepen had aen grondt gebracht. Hopman Brakel, op een der lichtste, biedt zijn fierheidt aen, en zet op ontfangen orden de Jennithe, met vier-en-veertigh stucken, en hondert vijftigh man, met zoo een ongemeene dapperheit aen boordt, dat hij 'et in een ommesien had vermeestert; na dat hy de Kettingh; door 't uitzeilen der Vlotten, had doen zincken. Hem volgde Ian Danielsz. van Rijn, met een Brander, die, den voorsten van de bebolwerckte, Matthaeus genaemt, met twee-envijftigh Stucken, door zijn vlam vernielde. De | verbaestheidt heeft d'Engelsche herten door deze fierheidt zoo bevangen, dat zij van de vier andere schepen afstooven, en de zelve ter bescheidenheidt der Hollanders lieten.Ga naar margenoot+ Twee der zelver, onder welcke 't Slot van Honingen, met zeventig Stucken, geraekten door Branders in de vlam, en de Carolus Quintus in der Hollanderen handen, doch naderhandt door een medegedeelde vlam van twee flickerende Branders, by hem gezoncken, aengesteken, strekte de Hollanders voor een Vreugdevuur. Den Onder-zeevooght, Ian de Liefde, veroverde met zijn Boot den Koninglijcken Karel. Doch de wreedtheidt toen der Engelschen moest in haer nederlaegh noch opvleuisteren; Want een Bevelhebber eenes Branders, in haer handen vervallen, kapten zij, na gegeven lijfsgenade, en hooft, en mannelijckheidt af. Soo handelen geen Hollanders, welckers woordt haer zegel is, die haer zelfs vernoegen met haer vijandt verwonnen te zien. [Het Volck van eenige Branders vervielen, in de handen der Engelschen, die na krijgs gewoonte, van 't leven, in de furie, wierden berooft]. Deze kanswagingh dan dus volbracht, quamen de Ruyter, van Nes en Alowa, welckers scheepen, door orden des Ruwaards, | |
[pagina 93]
| |
't Konings diep bezet hielden, de krijgs-raden, met haer vernuften, tot verder dapperheit onderschragen. Eenige der grootste Engelsche schepen lagen noch boven het Kasteel Upnor, tot voor Chattam; deze aen te tasten, was een heet hangh-yzer, om aen te gaen; wijl de Rivier nauw, gebocht, en ondiep, de schepen geen bequame doortocht verleende, die van 't Engelsch geschut licht konden verspaendert worden. Doch men vergde 't geluk noch verder: 't Schijnt dat het wil waer genomen zijn, wanneer 't zich bescheiden aenstelt. Niet licht moet men een voorspoedigen ren stuyten, of men beklaeght zich te laet. Ront is 't geluk, wanneer 't ontrolt is, grijpt m'er vergeefs achter na. Maer die 't wel waer neemt, steigert met het zelve ten top. Men vondt dan goedt, ook deze, waer 't mogelijk te vernielen. Dies stapte van Gent op den Beschermer, en Ian de Liefde op Gorkum over: maer 't verloopen Gety brocht haer aen gront, en dede het werck die | avondt staken, volgens daeghs zet m'er na toe.Ga naar margenoot+ Drie lichte Oorlog-schepen wierden gelast, vijf Branders tot het Kasteel te beleiden, maer zelfs niet voor by te zeilen. Ongemeen was de dapperheit der Branders, noch Kasteel, noch Beukery, aen d'overzijde der Rivier opgestelt, noch Chattamze-brugh met geschut beplant, kon haer wederhouden, schoon 't grof Geschut donderde, en de Handbussen hagelden. Zy vallenze dan alle drie, den Koninghlijken Boom, 't getrouwe Londen, en den Konincklijken Jacob, verder met tachtigh stucken geschut aen, en stakenze, haer Dreggen gehecht zijnde, in 't gezicht van Karel, Iorck en Monck, in den brandt. Dit waren haer grootste vreugde-vueren, waer mede zij in 't hert van Engelandt, hare herten ophadden. Welkers roock-damp, tot Londen overgevlogen, zoo een bedwelmtheit in de gemoederen veroorzaekte, dat zij 't alles schenen op te zullen geven, had 'er maer vijant omtrent geweest. Andere jammerden door mismoedigheidt, en hakende na een gewenste Vrede, beklaegden de verwoedheidt des oorlogs. Andere wierden door vertwijfeltheit zoo verre verruckt, dat zij des Canceliers huis schier ten puin-hoop gemaekt, en hem om 't leven zouden gebracht hebben, had hij zich niet daer buiten verschoolen, en bersten te gelijck met veel scheld-woorden uit: Hij had d'aengeboden Vrede verworpen, achtien hondert duizent pond sterlings, tot toetakeling der Vloot, de gemeente afgeperst, en in 's Konings Schat-kamer gebracht, zonder een zeil te doen hijszen. Dit was de vrucht van zijn | |
[pagina 94]
| |
onverzadelijk gemoedt, dat het landt den vijanden ten proje gegeven, en haer grootste Zee-Kasteelen verbrandt wierden, na dat het merg der gemeente was uitgeput. Men had nu de Vollemachtigde te Breda, waerom met de Vrede gesammelt? - waerom door onredelijcke eischen de vijanden geterght, die men doch geen tegenstandt kon doen? En de schrik steeg zoo op, dat ieder voor 't zijne bekommert, des Konings Wisselaers, die zij geldt verstreckt hadden, overvielen, om met bij een geschraepte penningen haer op de vlucht te voorzien. Dit woeden zoud' verder gegaen hebben, zoo den Koning door zijn achtbaerheit en bewegelijken indruck, zulx niet had gestuit. Onderwijl wierdt de Hollandsche Vloot met elf Vriesche schepen versterckt. Doch het werk nu voltoit, zakten zij in goede orden weder de Rivier af, met haer slepende twee veroverde schepen, den Konincklijken Karel by Monck met t'negentigh stucken gevoert, en de Jennithe by Brakel genomen, na dat 'er behalven deze, noch zeven in kolen gezet, en twee tot stoppingh der Rivier bij d'Engelsche zelfs gezoncken waren. Geen vijftigh mannen, wierden by de Hollanders gemist, zonder aen eenige schepen, als Branders, die zij den Engelschen duur verkocht hadden, de minste schade geleden te hebben. 't Getal der Engelsche dooden bleef ons bedeckt, doch zeker is 't, datter veele gesneuvelt zijn. Maer men hielt echter de Rivier noch bezet, en de Vloot met twaelf Zeeusche schepen vermeerdert, nu tot twee en tachtigh aen gegroeit, in drie deelen geschaert, na dat zij een vlootelijken Dank-dagh gehouden hadden. Een deel wierdt onder den Zeevoogt van Gent, om in 't Noorden alles wat Engels of Schots was, op te schuimen, afgevaerdigt. Het andere | onder de Ruyter bleef voor de Rivier: en 't derde onder Evertsz hield af, en aen. Maer de schrick had Ieremias Smit, met zijn onderhebbende Vloot, voor by alle Engelsche en Schotze Havenen, als voor den zelven niets te veilig, te Kinsaal in Yerlandt gejaegt; Hier na toe vloden ook eenige Koninghs schepen van Portsmuyden, die [misschien] de veiligheidt harer Haven niet veel vertrouwden. Dus wierdt de opgeblazenheidt der Engelsen beteugelt, dus wierden zij betemt; na dat haer landt bestroopt, haer Rivieren onbruikbaer, en haer schepen vernield waren, moesten zij noch de Hollantsche Vlaggen om haer Koninkrijk zien zwieren, schoon zij haer zelfs te vergeefs de heerschappij der Zee hadde toegeschreven.Ga naar margenoot+ Een onbegrijpelijke spijt in zo trotze gemoederen; dat een drievoudig Koningrijk, machtig in rijkdom, krachtig in wapenen, schricke- | |
[pagina 95]
| |
lijk ter Zee, van zoo een klein klompje Lands besprongen, en gebreidelt wiert. Wie zal de loftuitingh van deze zegen gegeven werden, de Beleggers, die door een rijp overlegh, en uitnemende voorzichtigheidt alles overwogen, en behendig beslooten hebben, of d'uitvoerders, die door een mannelijke dapperheidt, en ongehoorde fierheidt, den optocht geblazen, en haer zelven in 't Spits gestelt hebben? Zeker is 't, dat Hollandt deze voor haer uitvoeringh, en gene voor haer raetplegingh, geen kleine dankbaerheit schuldigh is. Want hier door was d'Engelsche macht [zeer verswakt] zoo verbrijzelt, dat zij in lang niet bestand kon zijn haer tegens 't Hollands geweldt te kanten; wijl [veel van] haer Zee-kasteelen, die de Hollandtsche slagorden t'elkens braken, zo genomen als vernielt waren. 't Grootste geraeckte op Hellvoet-luis, daer 't ten toon van duizend kijkers geleidt wierdt, terwijl Brakel het zijne [zijn verovert schip] ter Maas insleepte; [.M] met twaelf duyzent gulden boven 't veroverde schip en een goude Ketting, wierdt hy vereert, en op een der grootste schepen, om door zijn dappere moedt meer schrick den vijanden aen te jagen, gestelt. Wel hoogh onlangs ter Zee mede de Hollandtsche dapperheit is gebleken. Wanneer op den 27 van Ooghstmaent, 's jaers 1670 d'Amsterdamsche Admiraal van Gent, zeven Algiersche roofschepen, vol moedts, aenransden, dien hy met zijn drie schepen het scherp bood, dede vluchten; en eindelijk terwijl zijn overige schepen vast naderden, zoo teisterde, dat zes van hun de strandt kozen, en de schepen met al den last d'Overwinnaers ten besten gaven. Hier onder vondt men de drie eerste Vlootvoog | den van het Turcks roof-nest Algiers.Ga naar margenoot+ Als Assan Rais Biscain, Admirael, Brayhim Rais, Vice Admirael, en Aroutchy, Schout by nacht. De namen van twee andere Capiteynen zijn, Alyrais en Achy Cassa. Het schip van den Admirael was lang hondert en twee en vijftighGa naar voetnoot1) voet, acht duym, breet zes en dertigh voet. Het schip van den Vice-Admirael was langh hondert vijftigh voet, acht duim, breet vijf en dertigh voet. Het schip van den Schout by nacht was langh hondert vijftigh voet, zes duym, breet vijf en dertigh voet. De twee volgende zijn langh geweest hondert zes en dertigh voet, breedt een en dertigh voet. Het kleinste was langh hondert dertigh voet, breet dertigh voet. | |
[pagina 96]
| |
Alle zeer net toegetakelt op zijn Turcks, ronts om met schans-kleeden bezet. Hadden op al te zaem vijfthien hondert en tnegentigh Mooren, nevens twee hondert vier en tachtigh Christen-slaven, voerden acht en twintigh bassen, en twee hondert en vier stucken grof geschut. [Niet lang na dit gevecht, toonde Schipper Iacob Volckertsz, genaemt de Kaper, zijn dapperheidt tegen zeker Roof-Schip van Algiers, 't geen vier hondert Mannen, en acht en twintigh Stukken droeg, den Dadel-boom voor teiken voerende, de Hollander had geen meer als achthien Bussen, en dertigh Man om tegenweer te bieden; hondert en vijftigh Turcken smeet de Roover over, die meest naer boven vlogen om rondthout, touwen en Kettings te ontredden, drie uuren langh duyrden dit gevecht binnen boorts, uit Schans en Bak. 'Boven schip voor den Vyandt blijvende, tot dat eindelijk de Barbaren moesten wijken, die niet verslagen wierden, moesten over boort in Zee springen en verdrincken, een Moor die de vlag afstreek, wiert met een kogel van boven neer gelicht, gelijck men mede de rest aen die gene gaf, welke zich hier en daer verborgen hadden. En aldus bracht dezen Helt zijn schip behouden binnen, wegh | dragende de roem van een braef Soldaet.]Ga naar margenoot+ Hierop volgt in alle exemplaren Texel-haven-bouw. De blz. 477/478 zijn in de eerste en de tweede redactie natuurlijk verschillend doch zóó gezet dat op blz. 479 alles gelijk uitkomt.
W.N. |
|