Het Boek. Jaargang 14
(1925)– [tijdschrift] Boek, Het–
[pagina 135]
| |
Toespraak bij de oprichting van het Algemeen Nederlandsch verbond van boekenvriendenBoekenvrienden! Wat brengt ons hier samen? De vriendschap voor een en hetzelfde ding: het boek. Is dit wel juist? Zijn we eigenlijk niet bezig, ons zelven en elkander door een spelen met woorden te bedriegen? Wat is een boekenvriend? De jonge dame, die zich iedere week een splinternieuwen roman laat toezenden, en dien in haar vrije oogenblikken met gespannen belangstelling leest - is dat een boekenvriend? De dienstbode die zich abonneert op een gruwelroman, waarvan ze geregeld één of meer vel tehuis krijgt voor een dubbeltje, om daarin een half dozijn moorden of ongelukken te genieten - is dat een boekenvriendin? De geleerde die in zijn studeerkamer midden in de boeken zit, en altijd in de studie verdiept is - is die de ware boekenvriend? En dan: De eenvoudige van geest, die maar één boek in huis heeft - het boek der boeken - en daar dagelijks zijn capittel uit leest? Nog veel talrijker zijn tegenwoordig misschien degenen die evenzeer maar één soort lectuur hebben, de lezers van de courant. Dwaal ik hier misschien af? de courant is toch geen boek. - Zeg dat niet te vlug, ik voel me echt in mijn element als boekenliefhebber als ik een vergeten oud nieuwsblaadje ontdek, dat ons een ongekenden kijk geeft in het doen en denken van een vorig geslacht - en staat zooiets niet gelijk met onze couranten? Ziehier een paar Italiaansche nieuwsblaadjes van drie en een halve eeuw oud, door mij achter een Italiaansch tooneelstuk gevonden, die ons levendig den indruk schetsen dien het verschijnen van onze geuzenvloten op zee, en de plotselinge opleving van den schijnbaar door Alva onderdrukten opstand, in het zuiden van Europa maakten. Is zulk een vondst niet een vreugde voor den boekenvriend?Ga naar voetnoot1) | |
[pagina 136]
| |
Maar - al die menschen die ik nu heb genoemd - zij zijn het niet aan wie we denken als we van boekenvrienden spreken. Zij zijn het niet tot wie ik hier spreek. En toch heeft ieder hunner de kiem in zich, om het te worden. Als die romanlezeres beu wordt van haar romanintriges, als die lezende dienstmaagd genoeg heeft van die opeenstapeling van ongelukken, als die geleerde door zijn studie zelf er toe komt, de bronnen die hem over het werk van voorgangers inlichten, eens rustig te bekijken van een anderen kant dan hij gewoon is, als de bijbellezer eens nadenkt over het ontstaan, de uitgaaf, het uiterlijk van zijn dierbare boek, als die courantenlezer eens in een onderwerp verdiept raakt dat in zijn dagblad toch al te oppervlakkig behandeld wordt, dan kan een kleine aanleiding hem tot ‘het boek’ trekken, hem er toe brengen daarin iets anders te zien dan tot dusver. Er kan een ware boekenvriend worden uit elken lezer. En wij, die hier bijeen zijn gekomen, die ons reeds als boekenvrienden voelen, reeds boekenvrienden zijn, weten wij allen, wat ons in het boek eigenlijk trekt en boeit? Is het voor ons allen hetzelfde? Op de laatste vraag past dadelijk een volstrekt neen. Het is voor ieder onzer weer iets anders. Maar juist daarom moeten we tot elkaar in betrekking treden. Juist daardoor kan onze vereeniging ons allen iets geven. Het boek, onze vriend voor het leven, heeft zoo veel eigenheden, kan om zooveel geheel verschillende eigenschappen onze belangstelling wekken en boeien. Denkt aan het oude en het nieuwe boek, het boek van vroegere geslachten, dat van onzen tijd en dat van de toekomst. Ieder van deze heeft zijn eigen vrienden, zijn eigen kenners; een liefhebber en kenner van oude boeken kan tegenover nieuwe geheel onverschillig en geheel onkundig zijn. En evenzeer kan het omgekeerde het geval zijn. Toch staan die liefhebber van oude boeken en die ijveraar voor het moderne boek niet zoo ver van elkaar af, als zij zelf misschien denken. Kennismaking, wisseling van gedachten kan voor beiden geheel onverwacht een nieuw, ruimer inzicht openen. Het nieuwe boek wordt iets anders, wanneer men leert zien hoe het er gekomen is, het oude boek krijgt een andere beteekenis als men ziet hoe het zich ontwikkeld en gewijzigd heeft met het geheele leven van den mensch. En het boek zelf, oud of nieuw, is niet één eenvormig iets. Het | |
[pagina 137]
| |
is een samengesteld organisme, en wie het heeft leeren liefhebben, leert het in al zijn organen bekijken, waardeeren, bestudeeren. Ik wil op drie dingen wijzen: het boek, het gedrukte boek zelf - de prent - en de band. Welke van deze drie is de oudste? Wanneer we met het boek uitsluitend het gedrukte boek bedoelen - en ik laat inderdaad het handschrift buiten beschouwing - dan is natuurlijk de band het oudste element; immers de oudste boeken werden op dezelfde wijze gebonden, tot een geheel gemaakt, als de handschriften te voren. Na den band komt de prent. Heel natuurlijk, want de mensch heeft eerder kunnen teekenen dan schrijven, eerder eene teekening dan schrift kunnen verstaan; en moet ook wel eerder een prent dan een geschreven tekst door druk op een vlak hebben overgebracht. Maar met deze bespiegelingen komen we weer vóór den tijd van het boek terecht. Stempels en zegels afdrukken zoowel met afbeeldingen als met letters, gaat lang aan den eigenlijken druk vooraf. Maar ook bij den druk zelf gaat die van de prent vóór dien van den tekst. De houtsneedruk mag dan weinig ouder zijn dan de letterdruk, hij is toch zeker voorafgegaan. Heeft de prentdruk zelf aanleiding gegeven tot de vinding van den letterdruk? Dat is nog steeds een open vraag, een van de eerste en een van de allerbelangrijkste vragen die zich aan den boekenvriend opdringen. We kunnen deze en dergelijke vragen hier niet grondig bespreken, maar ik heb om deze onze eerste bijeenkomst niet uitsluitend met woorden te vullen, maar ook iets te doen zien, hier het een en ander meegebracht. Van de oudste voortbrengselen van prent- en letterdruk kan ik alleen afbeeldingen vertoonen; in het najaar van 1923 zagen we èn van de blokboeken èn van de oudste letterdrukken, de Costeriana, een rijke verzameling bij een; voor den boekenvriend was dat een openbaring. Ik droeg daarvan de vaste overtuiging mee, dat beide eng samenhangen, dat de voorstelling alsof de letterdruk niet uit den houtsneedruk zou zijn voortgekomen, maar uit het gietbedrijf, niet de juiste kan zijn. Zie nu hier een reeks fraaie afbeeldingen van blokboeken en Costerdrukken, aan het werk van Holtrop ontleend. Beide toonen dezelfde echt Hollandsche letter. Maar men ziet, ook in deze afbeeldingen, dat de druktechniek verschillend is, dat de blokdruk met dunne inkt door wrijving is uitgevoerd, de letterdruk door de | |
[pagina 138]
| |
pers met taaie, gebonden inkt. Ook waar beide, zooals in de ‘Spiegel onzer behoudenis’ op één blad staan, zijn ze afzonderlijk gedrukt; de tint verschilt. Ziehier nu een incunabel van enkele jaren later; daar is de houtsnee tegelijk, met de pers en met dezelfde inkt, gedrukt, ze vormt een deel van het drukblad zelf, en zoo gaan prent-en letterdruk tientallen van jaren samen. Ziehier een nieuwtje, een facsimile-uitgaaf door Nijhoff bezorgd van een heel merkwaardig Nederlandsch boek van 1515, met houtsneden en lofzangen ter eere van keizer Maximiliaan en van den jongen hertog Karel. Den eersten ziet men in prachtige groote houtsneden te midden van zijn troepen, en vergaderd met de keurvorsten, den laatste met de ridders van het Gulden Vlies. De lofzangen zijn geheel in muziek gegeven, de tekst in Latijnschen letterdruk, de uitleg in Nederlandschen druk. Letterdruk en houtsneden vormen hier een geheel. Een mooi stadsgezicht op Antwerpen van de Schelde gezien, besluit het boek. Veel later - de tijd dwingt tot bekorting - gaat deze eenheid weer verloren. De houtsnee ter verluchting van het boek maakt plaats voor de kopergravure, en deze kan niet met den tekst worden afgedrukt; de gravure als diepdruk eischt eene geheel andere behandeling. De prenten worden dus achterna in de daarvoor gelaten ruimten gedrukt. Als voorbeeld heb ik hier de werken van vader Cats, voor onze voorouders naast den Bijbel het boek, ook nu nog èn het bekijken èn het lezen ten volle waard. Dat exemplaar, een echt familie-exemplaar, heeft bovendien een heel bij zonderen band, blijkbaar uit de werkplaats van de beroemde Amsterdamsche Magnus-binderij. Een heel mooi bandje van een honderd jaar vroeger, om een deux-aes-bijbeltje, toon ik U hier meteen, als staaltje van de 16e eeuwsche Hollandsche bindkunst. Zoo wordt hier, reeds op onze eerste vergadering, voldaan, op heel bescheiden schaal, aan den wensch van velen uwer, het verlangen naar een boek-museum. Immers, waar men de muzen eert, waar men boeken heeft en in waarde houdt, is een muzen-heiligdom, een museum. Ik hoop dat in deze kleine tentoonstelling van twee der fraaiste stukken uit mijn museum, het begin mag liggen van heel veel fraais en belangrijks op het gebied van het boek, dat onze verdere bijeenkomsten aan de leden van ons nieuw te stichten verbond zullen te zien geven.
C.P. Burger Jr. |
|