Uit noord- en zuid-Nederlandsche bibliotheken
Het Nederlandsch Wetenschappelijk Centraalbureau.
De dood van den Delftschen Bibliothecaris dr. H.A.R. Roelofs Heyrmans vestigt de aandacht op de bovengenoemde door hem beheerde instelling, en stelt vanzelf de vraag, hoe het nu daarmee moet.
De Nederlandsche Regeering heeft nooit willen toetreden tot de internationale conventie van 1886 inzake internationale uitwisseling van geschriften. Bij de totstandkoming van deze conventie traden acht mogendheden toe; nu zijn alle staten daarbij aangesloten behalve Frankrijk en Nederland. In Frankrijk bestond reeds een officieel ruilbureau, zoodat voor dit land de aansluiting minder noodig scheen. In Nederland bestond niets; de Regeering had altijd ‘financieele bezwaren’.
Doordat de noodzakelijkheid om deel te nemen aan de groote internationale ruilzendingen van wetenschappelijke uitgaven, meer en meer gevoeld werd aan onze universiteiten, bibliotheken en andere wetenschappelijke instellingen, ging uit deze belanghebbende kringen zelve het initiatief uit. Prof. Von Baumhauer te Haarlem richtte een bureau op, dat hetzelfde voor ons land beoogde als de ‘international exchange service’, de kosten werden bestreden door jaarlijksche contributies; iedere instelling betaalde in verhouding tot den omvang van hetgeen zij door het bureau verzond en ontving. Alle universiteitsbibliotheken, de Akademie v. Wetenschappen, Teyler's Stichting, de Hollandsche Maatschappij v. Wetensch. enz. zonden alle de pakketten die hunne uitgaven bevatten naar het bureau, dat voor de verzending naar alle landen van de wereld zorg droeg. Nu zijn bijna alle wetenschappelijke instellingen in ons land en in Nederlandsch Indië aangesloten. Niet aangesloten instellingen en personen betalen voor hetgeen zij mede zonden of ontvangen een evenredig bedrag.
Door combineeren, verzamelen van groote hoeveelheden voor gezamenlijke verzending, en door verbinding met den ‘international exchange service’ konden de verzendingskosten zeer laag gehouden worden, en de werkzaamheden geschieden voor een goed deel belangeloos.
Na Prof. v. Baumhauer nam dr. P.P.C. Hoek te Helder de leiding op zich, daarna dr. S.G. de Vries, Bibliothecaris te Leiden, sedert 1919 zijn Delftsche ambtgenoot Roelofs Heyrmans.
Maar de dienst breidde zich onrustbarend uit, vooral na den oorlog. Steeds meer instellingen, steeds meer landen namen deel aan dien internationalen ruil, de Volkenbond bracht weer sterke uitbreiding, het aantal kisten vol zendingen dat van de geheele wereld aan de Delftsche bibliotheek aankomt, en ook weer de hoeveelheid die verzonden moet worden, is vaak overstelpend. In 1922 werden uit Amerika ontvangen 232 kisten, en daarheen verzonden 121 kisten, naar Australië werden verzonden 27 kisten, voor Duitschland lagen op een gegeven oogenblik gereed 49 balen, wegende tezamen 2925 kilogram.
Nu is de beproefde leider ons ontvallen, en de vraag rijst opnieuw, of de Staat zich maar steeds mag blijven onttrekken wegens financiëele bezwaren. Als de opvolger van den overleden bibliothecaris eens bezwaar mocht