Het Boek. Jaargang 14
(1925)– [tijdschrift] Boek, Het–
[pagina 313]
| |
Boekbespreking
| |
[pagina 314]
| |
eindelijk de belangrijke reeks kaarten, vijf in 't geheel, met de bijbehoorende teksten. Jammer dat op de bibliografie meer bekort is, dan noodig of nuttig is. De bewerker verwijst voor Samoyeden landt naar Murphy-Nijhoff, een boek dat volstrekt niet in ieders handen is, dat niet meer te krijgen is, en waarvan titel en uitgaaf niet eens nauwkeurig worden vermeld. Ook de uitgaaf van S. Muller wordt al te kort afgedaan.
Het derde deel van de reis van Cordes en Mahu behandelt het laatste stuk van de reis van het schip van Quaeckernaeck, en het wedervaren der schepelingen in Japan, waarbij William Adams op den voorgrond komt. Hier zijn geen samenhangende oude teksten bewaard. Alles wat we er van weten moest uit verspreide bronnen worden opgebouwd. Dit is hier met groote zorg gedaan en wel met behandeling van alle berichten over Nederlanders in Japan tot op de vestiging van de geregelde vaart van de Oost-Indische Compagnie daarheen. Linschoten's afbeelding van Japan en omliggende landen is daarbij gereproduceerd, en een moderne kaart is er ter orienteering bij gegeven. Met dit deel is het monumentale werk over onze eerste reis door de Straat volkomen afgerond, met bibliografie, bronnenopgaaf en register op de drie deelen.
Ongelooflijk snel na de voltooiing van het besproken groote werk volgt al weer een nieuwe volledige belangrijke studie van dezelfde hand, over de stichting van New York in Juli 1625. Het eeuwfeest was natuurlijk de aanleiding tot dezen spoed, en dat voor deze driehonderdjarige herdenking iets wezenlijks nieuws kon geleverd worden, was te danken aan de uitgaaf der ‘Van Rappard documenten’. In een onzer vorige afleveringen (1924, blz. 360) maakten wij melding van die uitgaaf - en we konden er toen reeds bijvoegen, hoe dr. Wieder die deze documenten eerder heeft ingezien dan iemand anders, en die bovendien door vroegere studies meer dan iemand op de hoogte is van de oude topographie en cartographie van New York, al dadelijk uit deze stukken belangrijke nieuwe informatie had geput. Het nu verschenen boek geeft een volledig overzicht van wat de documenten ons leeren, en wat we daaruit in verband met hetgeen reeds eerder bekend was, nu kunnen vaststellen over de oudste geschiedenis van New York. Het boek is rijk geïllustreerd met prenten aan het werk van Stokes ontleend, en de inhoud van de Van Rappard documenten zelve wordt er - met uitzondering natuurlijk van een niet ter zake dienend stuk - bij afgedrukt. Met reden betuigt de auteur zijn dank aan de Directie der Huntington Library en aan den heer Stokes voor hunne medewerking, met de uitdrukkelijke erkenning dat eerst door de publicatie van de Documents en van de Iconography of Manhattan zijne studie mogelijk is geworden. Vóór den titel is een facsimile geplaatst van de passage uit document E waarin de naam Amsterdam aan de nieuw te stichten vestiging gegeven wordt (25 April 1625). Behalve de teksten en afbeeldingen en de studie over de stichting krijgen we heel belangrijke beschouwingen over de taal der documenten en over de wetgeving voor de nieuwe kolonie. Wat de taal betreft moeten we met instemming het gezonde betoog verwelkomen, dat er destijds geen schoolgrammatica en zeer bepaald geen schoolsche syntaxis- en stijlvoorschriften bestonden: ‘de taal werd geleerd bij traditie’; ‘de gewone samenstelling van zinnen werd geleerd bij overlevering en door copiëeren’. Dit is volkomen juist; aanmerkingen als die in de verschenen twee deelen van onze uitgaaf van het Itinerario van Linschoten, waarbij den schrijver telkens wordt verweten dat hij geen goed Nederlandsch schrijft, zijn zeker misplaatst. De wetgeving voor de nieuwe kolonie is de eigen Hollandsche wetgeving van dien tijd, zooals uitdrukkelijk wordt voorgescheven, met aanwijzing van de toen geldende ordonnanties. Het zal zeker vooral voor | |
[pagina 315]
| |
Amerikaansche onderzoekers die wet en recht in het zeventiende-eeuwsche Nieuw-Amsterdam willen bestudeeren een zeer welkome toegift zijn, als ze hier een herdruk vinden van de Ordonnantie opt stuck van de Justitie, van de Ordonnantie van de Politien, en de Verclaringe op de Ordonnantie van de Successien, alle gedrukt bij Hillebrandt Jacobsz te '-sGravenhage in 1605. De bibliographie van deze stukken is er bij gegeven. Voorts krijgen we natuurlijk een uitvoerige Lijst van aangehaalde werken en een volledig Register op het geheele boek,
C.P. Burger Jr. | |
P. Bausch, De portretten der graven en gravinnen van Holland in Jan Seversz' Divisiekroniek 1517. (Nieuwsblad voor den Boekhandel 3, 10, 17, 24 April en 1 Mei 1925; verzameld in een overdruk)In 5 uitvoerige artikelen heeft de heer P. Bausch de lezers van het Nieuwsblad voor den Boekhandel onderhouden over de illustraties in de Divisiekroniek. De schrijver stelt zich al dadelijk op het standpunt, dat tot nu toe de beoordeelaars van de 15e en begin 16e eeuwsche boeken ‘niet voldoende voorbereid’ zijn geweest, om de problemen, die zich kunnen voordoen bij de historie van de houtsneden, op te lossen. Achtereenvolgens worden dan ook terechtgewezen: 1o. Pater Bon. Kruitwagen, die oude boeken ‘individueele kunstuitingen’ heeft genoemd; 2o. ikzelf (hierover straks meer); 3o. M.D. Henkei, naar aanleiding van 't geen hij schreef over versleten houtsneden van Mansion; 4o. Mr. M.J. Schretlen, die een opmerking over de stijl van de houtsneden in de Divisiekroniek heeft gemaakt. En daarna keert zich de volle verontwaardiging van de heer Bausch tegen de Leidsche drukker Jan Seversz., gestorven circa 1534. Er is geen aanleiding hier de partij van de heeren Kruitwagen, Henkei en Schretlen te nemen, die, wanneer zij 't noodig achten, alle drie volkomen in staat zijn de heer Bausch te woord te staan - misschien zelfs zeer tot zijn profijt. Maar wel neem ik 't op voor Jan Seversz., die niet meer voor zichzelf kan spreken en wie ten laste wordt gelegd: brutaal zijn, ‘nieuwe brutaliteit’, ‘zwendel’, ‘grootste zwendel’, zoodat deze drukker verder op ‘geen enkele waardeering’ aanspraak kan maken. Wat is het misdrijf van Jan Seversz.? Eenvoudig dit: hij heeft voor zijn Divisiekroniek een aantal houtsneden pasklaar gemaakt en doorgezaagd, die oorspronkelijk gesneden waren voor de Chevalier delibere van La Marche (Campbell 1083) en achtereenvolgens in handen zijn geweest van Godfried van Os te Gouda en Otgier Pietersz. Nachtegael te SchiedamGa naar voetnoot1). De allegorische personen van deze houtsneden moeten dan bij Seversz. graven en gravinnen van Holland voorstellen. De wijze, waarop de heer Bausch dit uiteenzet, moet wel bij iedereen de indruk wekken, dat deze feiten tot nu toe geheel onbekend waren en thans door hem voor 't eerst aan 't licht worden gebracht. Pas aan 't slot van 't allerlaatste artikel wordt gelukkig nog terloops verteld, dat ConwayGa naar voetnoot2) reeds op deze verminking van de houtsneden gewezen heeft. Geheel onbekend is dit alles echter ook aan latere kunsthistorici niet gebleven. Al in 1898 schreef F. Dülberg: ‘Wohl der ganze übrige Bilderschmuck ist ziemlich wahllos aus alteren Drucken entlehnt. So sind 14 der Holzschnitte (in een noot wordt aangegeven, waar ze staan) von den zerschnittenen Stöcken gewonnen worden, die unverletzt den französische | |
[pagina 316]
| |
Anmuth mit holländischer Wahrheit vereinenden Schmuck des von dem Burgundischen Hofmann Olivier de la Marche verfassten allegorischen Gedichtes ‘Le chevalier délibéré’ bildeten, das nach 1486 in Gouda, nach 1498 mit den gleichen 12 blattgrossen Bildern in Schiedam gedruckt wurde’Ga naar voetnoot1). En de Antwerpsche kunsthistoricus A.J.J. Delen heeft een paar jaar geleden in dit tijdschrift hetzelfde onderwerp aangestipt in zijn opstel over De illustraties van ‘Le Chevalier délibéré’. Daar leest men: ‘Ongeveer juist echter is het dat dezelfde Jan Seversz zooals Conway zegt “cut-up portions of most of the blocks” zou hebben afgedrukt in de uitgave die hij in 1517 drukte van Cornelius Aurelius' Cronyck van Hollant.... Uit een onderzoek door Mej. KronenbergGa naar voetnoot2) ingesteld, blijkt dat Jan Seversz. de blokken van Le Chevalier délibéré stuk sneed, om er slechts één enkele figuur uit te nemen, dikwijls zonder veel respect voor het geheel. De opschriften werden soms, zoo goed als 't maar mogelijk was, verwijderdGa naar voetnoot3). Zoo bevat dan de Divisiekroniek 15 houtsneden welke alle afkomstig zijn uit Le Chevalier délibéré’Ga naar voetnoot4). Tot zoover de heer Delen in Het Boek. In een ander tijdschrift schrijft hij: ‘Jan Severtsz. zaagt de prachtige blokken van de Schiedamsche uitgaven van Le Chevalier délibéré zonder aarzelen midden door, probeert zoo goed en zoo kwaad het kan de opschriften te verwijderen, en plaatst die jammerlijk verminkte stukken in zijn zgn. Divisiecroniek van 1517’, enz.Ga naar voetnoot5). Toen ik dan ook bij de lichtbeelden ter opluistering van mijn lezing over Jan Seversz., 2 Nov. 1923 voor de Maatsch. der Ned. Letterkunde te Leiden gehouden, eerst de beide afbeeldingen vertoond heb van Graaf Aernout (of Arnulphus) van Holland en gravin Jacoba van BeijerenGa naar voetnoot6), zooals ze in de Divisiekroniek voorkomen, en vervolgens de stamvader-houtsnee uit de ChevalierGa naar voetnoot7), waar de latere pseudo-graaf en -gravin nog de oorspronkelijke opschriften lacteur en pensee dragen, heb ik dit allerminst als resultaat van eigen onderzoek gegeven. Slechts als voorbeeld van curieuse adaptatie en genoeglijk omspringen met portretten van historische personen, heel typeerend voor de tijd. Minder nieuw dan hij 't zelf gemeend heeft, blijken dus de onthullingen van de heer Bausch te zijn. Het eenige nieuwe erin is, dat hij voor 't eerst eens omstandig, zelfs breedsprakig heeft uitgelegd, hoe Jan Seversz. de allegorische platen van de Chevalier heeft versneden. En 't allernieuwste is zijn eigenaardige beoordeeling van dit feit. In diepe, lyrische verontwaardiging schrijft hij: ‘Het is zwendel om de platen uit andere boeken, in stukken en brokken, in een ander werk af te drukken, en het is de grootste zwendel, om daarbij de namen van historische personen te plaatsen’Ga naar voetnoot8). Deze beschuldiging tegen Jan Seversz. is in tweeën te verdeelen. Punt 1. ‘Het is zwendel om de platen uit andere boeken, in stukken en brokken, in een ander werk af te drukken’. Zoolang ‘zwendel’ identiek is met ‘oplichterij’, ‘bedrieglijke handel’, is dit woord voor 't versnijden en gebruiken van houtsneden uit andere boeken totaal verkeerd gekozen. Ik zal de laatste zijn om de handelwijze | |
[pagina 317]
| |
aesthetisch te verdedigen; het is bedroevend te zien wat er van een goed stel houtsneden in de Divisiekroniek is overgebleven. Maar van bedrog is daarbij geen sprake. Jan Seversz. had het volle recht met de houtsneden, die hij zelf gekocht had - er werd een levendige handel gedreven tusschen de drukkers in afgedankte typen en houtblokken - te doen wat hij wilde. Andere confraters waren hem voorgegaan. Zoo vinden we, om een heel enkel voorbeeld te noemen, houtsneden uit het blokboek, de Biblia pauperum, in stukken gesneden terug in drukken van Peter Os en fragmenten der houtsneden van het Speculum humanae salvationis bij Jan VeldenerGa naar voetnoot1). Grootere kunstwerken dan houtsneden hebben in vroeger en later tijd aan verminking bloot gestaan; Rembrandt's Claudius Civilis en menig schoon gebouw, jammerlijk verknoeid en verprutst, zijn er niet aan ontkomen. Men kan dat schande noemen, onherstelbare schade, snood vandalisme en veel meer nog. Maar wie het met ‘zwendel’ bestempelt, kent zijn taal niet. Punt 2. ‘en het is de grootste zwendel, om daarbij de namen van historische personen te plaatsen’. Ook hier zullen we even bij stil moeten staan. In onze tijd, zoo bij uitstek historisch gedocumenteerd en pijnlijk bevreesd voor alles wat naar uiterlijke anachronismen zweemt, zal niemand het wagen een geschiedkundig werk met fantazie-portretten te illustreeren. Een schoenveter, afwijkend van 't historisch overgeleverde museum-model, een onhistorische jassenknoop zou op 't oogenblik aanstoot kunnen geven. Maar laten we vooral niet vergeten, dat deze angstige nauwkeurigheid pas uit de 19e eeuw dateert en stellig niet eeuwig zal duren. Rembrandt had ze nog niet noodig en het tooneel van Shakespeare heeft ook al ontroerd vóór de historisch-preciese aankleedingGa naar voetnoot2). En is het niet denkbaar, dat volgende generaties historische personen zullen afbeelden door vlugge, expressieve krabbels, gezichten van louter uitdrukking, even ver afstaande van onze tegenwoordige ‘gelijkende’ portretten met hun starre, beheerschte trekken als een schilderij van Vincent van Gogh verwijderd is van een Watteau? Is het soms ook ‘zwendel’, wanneer Benozzo Gozzoli op zijn fresco's in 't Palazzo Medici temidden van de kleurige stoet der Heilige Drie Koningen vele portretten van levende Medici's afbeeldt? Of is 't minder misdadig Melchior, Balthazar, Caspar en gevolg door heuschelijk-levende personen weer te geven, dan een Jacoba of een Willem van Holland door een fantazie-portret? Wil men meer voorbeelden van historische onnauwkeurigheid en curieuse ontleening van houtsneden bij tijdgenooten-drukkers van Jan Seversz.? Ze hangen maar voor 't plukken. Rolant vanden Dorp heeft in zijn Alder excellenste Cronyke van Brabant van 1497Ga naar voetnoot3) één en dezelfde houtsnee, die hertog Wencelyn van Brabant en zijn vrouw en tevens Jan van Brabant met Jacoba van Henegouwen voorstelt; Philips van Bourgondië is daar identiek met Karel de Stoute en dezelfde heilige fungeert beurtelings als Sinte Pharelt, Sinte Ermelijne, Sinte Berlindis, Sinte Reynoffele van Yncourt, Sinte Amelberge en Sinte Yde van Nyuele. In de Aider excellenste Cronyke van Brabant van Vlaenderen, Hollant ZeelantGa naar voetnoot4) van 1518 heeft Jan van Doesborch één houtblok, dat zoowel de | |
[pagina 318]
| |
kroning van Pippijn in 't jaar 750 als die van Karel V in Spanje (1518) moet voorstellen. En de snoodaard heeft het nog wel ontleend - gelukkig zonder het te versnijden - aan bovengenoemde Cronyke van Rolant vanden Dorp. Om van de genadige graven af te dalen naar de dierenwereld, in Der dieren palleys van Jan van Doesborch (1520)Ga naar voetnoot1) dient o.a. eenzelfde houtsnee van een gedierte met zwemvliezen om de vogel Ariephilon, een soort arend, en Mergus, die duycker, een zwemvogel, voor te stellen. In een druk van Joh. Phil, de Lignamine te Rome, Phil. de Barberiis, Tractatus de discordantia inter Eusebium et Hieronymum, etc. (1481)Ga naar voetnoot2), worden Plato en de profeten Malachias en Oseas door dezelfde afbeelding weergegeven en evenzoo twee aan twee de profeten Ieremias en Zacharias, Ezechiel en Micheas, Isaias en IeremiasGa naar voetnoot3). In de uitgave van Lyndewode's Constitutiones provinciates van Th. Rood te Oxford (1483) ziet men op de versozijde van 't titelblad een afbeelding van de schrijver aan zijn lessenaar. Maar oorspronkelijk was die houtsnee bedoeld als portret van Jacobus de Voragine en bestemd voor een uitgave van de Legenda aureaGa naar voetnoot4). Waar we ook rondzien, 't is met die oude houtsneden overal ontleening, aanpassing en copiëeren; respect voor een anders artistieke eigendom kende men nog niet en naar originaliteit streefde men evenmin. Johannes Hoochstraten te Antwerpen neemt met veel ander materiaal ook een rand van Simon Corver over en drukt die rustig af, zonder 't Zwolsche wapen, het kruis, te verwijderenGa naar voetnoot5). Peetersen van Middelburch te Antwerpen verschaft zich een titelrand met onderaan het wapen van Engeland, die afkomstig is van John Lair of Siberch te Cambridge. Klakkeloos wordt dat Engelsche wapen verder op Antwerpsche uitgaven afgedruktGa naar voetnoot6). De Statuta iurisdictionis Kennemarie (1527) heeft Pieter Jansz. Tyebaut met twee houtsneden van zeer archaïstisch karakter geïllustreerd, die niet in 't minste verband tot 't werk staan: een afbeelding van Der doechden scole en een voordracht van een meester (Rumor) voor een geleerde kringGa naar voetnoot7). Ze zijn afkomstig uit Michault, Doctrinael des tyts, in 1486 door Bellaert gedruktGa naar voetnoot8) en waren daar beter op hun plaats. Na al deze voorbeelden - met tientallen te vermeerderen - zal men Jan Seversz. moeilijk meer kunnen verwijten, dat hij het niet nauw nam met de historische gelijkenis zijner portretten. Hij deed slechts wat iedereen deed. En gesteld nu eens dat hij als buitengewoon verlicht man, zijn tijd vele eeuwen vooruit, de Divisiekroniek had willen voorzien, naar de begeerte des heeren Bausch, van echte, gelijkende portretten der graven en gravinnen. Hoe ter wereld had hij die anno 1517 moeten verkrijgen? In een centraal prenten- en portrettenarchief met kaartcatalogus, alfabetisch en systematisch gerangschikt? Even een laatje opengetrokken en alle inlichtingen over afbeeldingen, betrouwbare en onbetrouwbare, van Pippijn, Arnout en Dirk bijeen, keurig getypt? Zoo blijft er van de beschuldigingen tegen Jan Seversz. bitter weinig over. Alleen dit, dat zijn versnijden van de houtsneden uit de Chevalier van niet veel artistiek gevoel getuigt. Maar ik zet er dadelijk tegenover, | |
[pagina 319]
| |
dat uit zijn drukkerij ook Der byen boeck met het prachtige titelblad stamt en een stel alleraardigste houtsneden uit de Legende van Katharina vander Seyn en niet te vergeten het mooie Missale TraiectenseGa naar voetnoot1), naar Dülberg's meening ‘vielleicht den schönsten Druck der hollandischen Renaissance’Ga naar voetnoot2). Nog wordt met geringschatting gesproken over de houtsneden, die Seversz., volgens Conway, voor zijn Divisiekroniek aan de Godevaert van Boloen (Gouda, van Os, c. 1485) heeft ontleend. Wel zegt de heer Bausch: ‘Deze druk van Godevaert kon echter niet worden geraadpleegd, doch wanneer men rekening houdt met wat de platen van den Chevalier deden zien, behoeft men zich over de andere illustraties en portretten der kroniek niet veel vragen te stellen’Ga naar voetnoot3). Kan het oppervlakkiger? Aan de hand van Conway's uitvoerige beschrijvingen der houtsneden van de Godevaert van BoloenGa naar voetnoot4) is 't anders heusch geen heksenwerk het zestal platen, door Seversz. daaruit gebruikt, aan te wijzenGa naar voetnoot5). Men kan dan tevens constateeren, dat vijf ervan volkomen gaaf, zonder eenige verminking, zijn overgenomen; alleen een zesde is kapot gezaagd, deze keer zonder schade voor de voorstellingGa naar voetnoot6). Dat er, ook na Conway, nog veel te onderzoeken is, over de samenhang en historie der Nederlandsche houtsneden, de copieën en overnemingen ervan, ik ben er evenals de heer Bausch diep van doordrongen. Is hij soms van plan er ons een breede studie over te schenken? De heer Bausch is, naar zijn jeugdig enthousiasme over eigen vermeende ontdekkingen te oordeelen, klaarblijkelijk heel jong. Reden dus, iets van hem te verwachten. Maar op 't oogenblik mist hij nog het historisch begrip, de kennis van oude boeken en de soepelheid van geest om met wetenschappelijke zelfbeheersching de problemen, die zich bij de houtsneden voordoen, te onderzoeken. Deze artikelen over Jan Seversz. zijn jeugdwerk en, op zijn zachtst gezegd, niet heel gelukkig uitgevallen.
Mag ik hier tot slot, na de verdediging van Jan Seversz., een kleine oratio pro domo aan toevoegen? De heer Bausch schrijft: ‘Mej. M.E. Kronenberg maakt in hare verhandeling over Jan Seversz' lotgevallen in vollen ernst melding van een portret van Karel V, dat in Seversz' Divisiekroniek voorkomt, en dat aan Lucas van Leyden zou moeten worden toegeschreven. Dat Lucas van Leyden deze plaat heeft gesneden, zal hier niet betwist worden, doch wanneer men daarin wil zien het portret van Karel V, kent men Jan Seversz nog niet’Ga naar voetnoot7). Nu ligt het al dadelijk voor de hand, waarom een drukker van een levend vorst eerder een echte gelijkenis dan een fantazie-portret zal geven. Tot mijn genoegen ben ik in staat de lezers van Het Boek hier het portret in kwestie voor te leggen (bestemd voor de volgende aflevering van de Art typographique), zoodat een ieder het met andere afbeeldingen kan vergelijken om zijn eigen meening in dit geschil te vormen. | |
[pagina 320]
| |
Het is een typisch jeugdportret van Karel V, gesneden door Lucas van Leyden, met de karakteristieke Habsburger mond en de zwaargekaste oogen. Mijn zekerheid hieromtrent is door de beweringen van de heer Bausch geenszins geschokt en ‘in vollen ernst’ blijf ik er met Campbell DodgsonGa naar voetnoot1) een portret van Karel V in zien.
's-Gravenhage, Juli 1925. M.E. Kronenberg. ![]() Portret van Karel V uit: Philippus de Leyden, De reipublice cura, etc.
Leiden, Seversz., 1516. (ook voorkomend in Divisiekroniek) |
|