Het Boek. Jaargang 14
(1925)– [tijdschrift] Boek, Het–
[pagina 334]
| |
Het zoogenaamde winkelkasboek van Jan Seversz.Toen ik me een jaar of twee geleden met Jan Seversz. bezig hield, was het een teleurstelling voor me, dat de blaadjes, die P.A. Tiele indertijd voor het winkelkasboek van Seversz. aanzag en waaruit hij diens Luthersche gezindheid heeft willen afleidenGa naar voetnoot1), spoorloos verdwenen bleken te zijnGa naar voetnoot2). Tot mijn groote vreugde kreeg ik onlangs uit Leiden de goede tijding, dat een der ambtenaren ze in de Universiteits-Bibliotheek heeft teruggevonden, keurig bewaard, ‘alleen niet behoorlijk verantwoord’. Ze dragen er thans het handschriftnommer B.P.L. 1525. Ik ben in de gelegenheid geweest, de blaadjes grondig te onderzoeken. Het resultaat van deze inspectie is, dat ik lichtelijk versteld sta over het mannelijk aplomb, waarmee Tiele dit handschrift indertijd heeft durven uitgeven. Als paleografisch dilettante van de koude grond acht ik me allerminst in staat een nieuwe, verbeterde uitgave van het zeer onduidelijke manuscript te bewerken. Doorhalingen van heele regels, vlekken, gaten, vrij slordig, vlug schrift, alle moeilijkheden levert het op en ik twijfel er niet aan, of zelfs een ervaren paleograaf zal hier nog dikwijls voor raadselen komen te staan. In zekere zin is het natuurlijk te waardeeren, dat Tiele een poging tot ontcijfering heeft gewaagd, maar toch zou ik iedereen ten sterkste willen aanraden zijn uitgave in de Bibliographische Adversaria met groote voorzichtigheid te gebruiken en altijd de oorspronkelijke blaadjes daarnaast te raadplegen. Ziehier enkele voorbeelden van zijn oplossingen: Tiele, bl. 1 recto rr. 3-4 en bl. 1 verso r. 5:.... barmS. (Bartolomeus).... lees overal:.... bamis.... (d.i. de mis van S. Bavo op 1 Oct.). | |
[pagina 335]
| |
Tiele, bl. 1 verso r. 6: ijc penit. ascito lees: ijc peniteas citoGa naar voetnoot1) Tiele, bl. 2 recto r. 2: xxyc cleysenen ps. min. xxv lees: xxijc cleyn seuen ps(almen) min. xxv Ook de ‘cleysenen salmen’ in r. 10 van bl. 2 recto zijn in werkelijkheid ‘cleyn seuen psalmen’Ga naar voetnoot2). Tiele, bl. 2 recto r. 14: silveren croes met een hoech voetstuck. lees: silueren croes met een hoech voetken Tiele, bl. 3 verso r. 1: Item noch een haluen riem valuatien van ao. vct (1500?) lees:.... valuatien van een vel Tiele, bl. 4 recto r. 17: viola sanctorum sine martirologio.... lees: viola sanctorum siue martirologium.... Tiele, bl. 8 r. 7: 1 Pharetus bonaventurae.... v gr. lees: 2 Pharetra bonauenture v grō. Dit is slechts een greep uit veel corrupte lezingen. Herhaaldelijk ook laat Tiele heele regels weg, zonder het te vermelden. Slechts één keer, bij bl. 1 verso, schrijft hij: ‘(drie regels voor mij onleesbaar.)’, 't geen de schijn wekt, dat hij al het andere wel heeft weergegevenGa naar voetnoot3). Klaarblijkelijk zijn het meestal plaatsen geweest, die hij niet kon ontcijferen en ook voor mij bieden ze moeilijke raadsels. Toch is er meestal nog wel iets van te maken. Zoo begint blad 8 met drie verzwegen regels, van boven ten deele, aan 't einde van de regels geheel afgesneden. Ik lees: Per.... stra(?) commentaria in veterem artem aristotelis cum.... nibus gilberti porretani Et interpretatio scolastica no.... aristotelis cum principijs diui thome tsamen gebondenGa naar voetnoot4) | |
[pagina 336]
| |
Dit heele blad is stiefmoederlijk behandeld; ook de beide slotregels heeft Tiele laten loopen. Daar staat, als ik goed lees: Gerekent den 1en augusti (hoc anno?) 10 rynsgulden 11 st. Op bl. g voege men nog in na r. 7: 1 Terentius 1 st. En na de laatste regel: Gerekent den 1en augusti (hoc anno?) 4 rynsgulden 11 st..... Zoo zijn er meer lacunes. In de brief op bl. 10 recto aan ‘Heer dierc goede vriend’ staat in plaats van Tiele's wonderlijke interpretatie: ‘daer en is gheen pentzel in gheleghen’ heel duidelijk ‘daer en es gheen perikel in gheleghen’. Wat Tiele op bl. 10 verso noemt ‘Aanhef van het bekende oude lied: van den heer van Valkenborch’ behelst het volgende: ‘Vanden heer van valkenborch een ghedicht Zoo luidt inderdaad het begin van het gedicht Van den Here van Valckenborch, waarvan een gedrukt fragment te Cambridge berustGa naar voetnoot1). Van blad 11 af heeft Tiele het bijltje er bij neergelegd. Toch ben ik er van overtuigd, dat ook hier een bevoegd persoon nog veel, zoo niet alles, zou kunnen oplossen. Bij de vele namen op blad 11 recto en 12 recto en verso zal een historisch onderlegd Leidenaar allicht eenige bekende oud-stadgenooten aantreffen. Blad 13 recto heeft over bijna onleesbaar gewoon schrift heen de afdruk van een andere inscriptie, met een spiegel wel te ontcijferen. Daarbij komt o.a. een afrekening voor met ‘voersz. dirc jacobsz.’ (vgl. dyrck jacops sz. tot delft op bl. 5 bij Tiele). Op blad 13 verso treft mij in regel 3: ‘vij(?) Iulij ao xxvi betaelt’, een bewijs dus, dat deze afrekeningen over grooter tijdvak loopen dan Tiele aangenomen heeft. En van 't allermeeste belang acht ik wat heel duidelijk en heel alleen op bl. 15 staat. Daar leest men: Ick peter claes hebbe van mynder | |
[pagina 337]
| |
Waarom ter wereld heeft Tiele dat niet vermeld? Rechts op dit blad begint weer een reeks posten, waarvan alleen ‘Item’ bewaard is; de rest is afgesneden. Het schrift van de inscriptie ‘Ick peter claes’, enz. komt mij voor gelijk te zijn aan dat van de overige blaadjes, tenminste van de meeste daarvan. Ik herhaal echter, dat ik geen deskundige in handschriftkunde ben en men wijs zal doen mijn meening te controleeren. De naam Peter Claes brengt ons dadelijk tot de Leidsche drukker Peter Claesz. van Balen, van wie de verzameling gedrukte fragmenten afkomstig is, die samen met deze blaadjes in hs. tot opvulsel hebben gediend van de band om Vitruvius Roscius, De elocutione (Basil. 1541). Ook dit drukwerk is thans in de Leidsche Univ.-Bibliotheek teruggevonden Het zijn afgesneden bladen, nog ongevouwen, van vijf of zes drukken van Peter Claesz. van Balen, klaarblijkelijk om en aan 1540 of iets later te dateeren. Misschien waren 't allemaal proefdrukken. Eén fragment tenminste - een Psalterium of een Horarium? - is stellig een proefblad geweest; de correcties van de drukkerij zijn met inkt in de marge aangebracht en nog niet alle initialen zijn ingevuldGa naar voetnoot1). Het ligt nu wel zeer voor de hand aan te nemen - altijd indien mijn determinatie van het schrift juist is -,dat dit alles, het rekenboek incluis, afkomstig is uit de zaak van Peter Claesz. van Balen. Tot nog toe kenden we hem slechts als een vrij onbeduidend drukker van een handjevol boeken tusschen 1534 en 1542 of wat later, maar dan zou hij blijken al lang te voren, zeker van 1514 af, een boekhandel samen met een bedrijf in zilverwerk te hebben gehadGa naar voetnoot2). Aan hem moet dus de eer of de schuld toekomen, hier in 't land heel wat werken van Luther te hebben geïmporteerd. Dat de blaadjes niets met Jan Seversz. te maken hebben, is voor mij geen teleurstelling. Aan die vage hypothese heb ik om allerlei redenen nooit veel waarde gehechtGa naar voetnoot3). Alleen reeds de combinatie van een groote drukkerij met een bedrijvige boekhandel is niet heel waarschijnlijk. Het jaartal 1526 op bl. 13 verso, door Tiele niet vermeld, bewijst ook afdoende, dat de posten loopen tot een tijdstip, toen Jan Seversz. al lang uit het rustige burgerleven was verbannen en in den vreemde rondzwierf. | |
[pagina 338]
| |
Ondertusschen is het belang van dit handschrift, ook nu het niet in verband tot Seversz. blijkt te staan, er niets minder om geworden. Een kijkje achter de schermen van een Leidsche boekhandel tusschen 1514 en 1526 of later, is lang niet te versmaden voor historicus en bibliograaf. Is het onbescheiden de wensch uit te spreken, dat de Leidsche Universiteits-Bibliotheek aan een goed paleograaf van haar staf moge opdragen, Tiele's uitgave van deze blaadjes door een betere te vervangen?
's-Gravenhage, Juli 1925. M.E. Kronenberg. |
|