Het Boek. Jaargang 15
(1926)– [tijdschrift] Boek, Het–
[pagina 15]
| |
Over eenige onvindbare eerste uitgaven van werken van Corn. Adr.zn. Boomgaert1. Reeds eenige malen heb ik in dit TijdschriftGa naar voetnoot1), den theoloog en literator Cornelis Adriaenszn. Boo(m)gaertter sprake gebracht, en laterGa naar voetnoot2) aan hem een artikel ‘C.A. Boomgaert, een vriend van Coornhert en Spieghel’ gewijd. Zooals het dan gaat, alsof de belangstelling voor een eenigszins afweegsch onderwerp in de lucht hangt, had tegelijkertijd de geheel vergeten Boomgaert de aandacht getrokken van den thans in ons land vertoevenden Russischen Coornhert-vorscher, prof. dr. B. Becker. Maar terwijl de vertalingen van klassieke auteurs (Plutarchus, Cato) voor mij de aanleiding geweest waren mij met Boomgaert bezig te houden, was diens werkzaamheid als biograaf van Coornhert en eerste uitgever van zijn WerkenGa naar voetnoot3) voor Becker het uitgangspunt van zijn belangstelling in het leven en in de werken van Coornherts vriend en vertrouwde geweest. Becker heeft nu vooreerst in een artikel ‘“Het leven van D.V. Coornhert” und seine Verfasser, eine quellenkritische Untersuchung’, dat in de Bijdragen voor Vaderlandsche Gesch. en Oudh.Ga naar voetnoot4) verschenen is, het aandeel, dat Boomgaert had in de biografie van Coornhert en in de totstandkoming van het aanvankelijk eenige deel van Coornherts Werken geschetst. Bovendien heeft hij op hoogst welwillende wijze mij eenige aanvullingen op mijn bovengenoemd artikel verstrekt, waarvoor ik hem gaarne mijn erkentelijkheid betuig. Voor zoo ver zij tot het behandelen van eenige bibliographische kwesties aanleiding geven, deel ik ze hier mee en werk ze verder uit; voor een samenvatting, met insluiting van hetgeen hier niet wordt besproken, verwijs ik naar het artikel over Boomgaert, dat ik voor het weldra te verschijnen VIIe deel van het | |
[pagina 16]
| |
Nieuw Nederlandsch Biografisch Woordenboek heb geschreven. De bibliographische kwesties betreffen het oudste, meermalen door mij ter sprake gebrachte geschrift van Boomgaert, en het jongste, waarvan de herinnering bijna geheel vervaagd was en dat ook mij bij het voorbereiden van mijn vroegere studie onbekend gebleven was.
2. Dateerde men vroegerGa naar voetnoot1) het thans als oudste geldende geschrift van Boomgaert (1558-1626), zijn Plutarchus- en Catovertalingen, in het jaar 1644, het jaartal dat de eenig bewaarde gedateerde uitgave draagtGa naar voetnoot2), voor de Plutarchus-vertalingen kon ik minstens het sterfjaar van Spieghel, die er een lofdicht op vervaardigde, 1612, als terminus ante quem aangeven, en den Cato, daar Boomgaert Scaligers texteditie van 1605 niet gekend en nog een zoogenaamd Erasmus-type van den text aan zijn vertaling ten grondslag gelegd had, zelfs nog in de zestiende eeuw stellen. Dit laatste wordt nu door een nieuw gegeven bevestigd. Op het verband van de genoemde vertalingen met Coornherts Christelijk-stoicijnsche levensopvatting wees ik reeds (t.a.p. op blz. 47-51), en ook (op blz. 51) op een - als zoodanig niet gekenmerkt - Cato-citaat in Coornherts Zedekunst. Nu heeft Becker mij nog eenige andere Cato-citaten bij Coornhert aan de hand gedaan, die echter van verschillende qualiteit blijken te zijn. Eén komt voor in een nog niet gepubliceerd stuk, de beide andere in de uitgave der Werken van 1630. Becker vond in het handschrift van het Brievenboeck van CoornhertGa naar voetnoot3) een aantal onuitgegeven brievenGa naar voetnoot3), waaronder een met het opschrift ‘van achterklap ende naemschendinghe gelijckmoedich te dragen’. Dateering en adres ontbreken. Hoewel Becker den brief in zijn geheel tot mijn beschikking heeft gesteld, zal ik uitteraard van zijn vriendelijkheid geen ruimer gebruik maken dan ik voor mijn doel behoef, en daarom alleen het voor ons belang hebbende slot meedeelen: | |
[pagina 17]
| |
‘Vaert wel en gedenckt Catonis disticon:
Leeft wel en acht niet op de logen
die clappers tong van U verspreyt.
Recht leven staat in u vermogen,
maar niet wat iemant van u seyt.’
In deze vierregelige strophe herken ik nu de vertaling van Boomgaert, nl. van het eerste distichon van het 3e boekGa naar voetnoot1), bij hem het 72-ste koppeldicht: cum recte vivas, ne cures verba malorum;
arbitrii non est nostri, quid quisque loquatur.
Hieruit volgt dus, dat Boomgaerts vertaling inderdaad zooals ik vroeger meende te moeten stellen, nog een 16e-eeuwsch werk was en vóór 1590, Coornherts sterfjaar, reeds bestond. Het tweede citaat komt voor in Coornherts ‘Verantwoordinghe van het proces (tegen Lipsius)’ uit zijn sterfjaar 1590, (Werken III. fol. 481c): ‘heeft U (Lipsius) niet eens inden sinne ghekomen het oude spreecwort van Cato u selven en wilt laecken noch prijzen,
want sulcx ist werck van de onwijzen.
Op het eerste gezicht zou men zeggen, dat Coornhert in deze tweeregelige berijming van II. 16: nec te collaudes, nec te culpaveris ipse;
hoc faciunt stulti, quos gloria vexat inanis
niet de vertaling van Boomgaert citeert, maar slaat men diens text na, dan ontdekt men, dat de eerste versregel zich met zijn vertaling dekt (strophe 56).
U self wilt laken nochte prijsen
sulcks doet elck dwaas dien eersucht plaaght,
t Lof wast aen daadlyck deughd bewijsen,
Der liefden boom lof-vruchten draaght.
Het is m.i. duidelijk, dat Coornhert hier Boomgaert wel citeert, maar na het eerste vers en een enkel woord van het tweede (sulcks) het citaat zelfstandig heeft bekort, waardoor de woor- | |
[pagina 18]
| |
den quos gloria vexat inanis niet tot hun recht komen. Vermoedelijk had Coornhert, die zijn Verantwoordinghe schreef, gelijk de uitgever van 1630 zegt (p. 488 v.), ‘geheel sieck gaende en zwak zijnd, meest te bedde leggende’ den juisten tekst van Boomgaert niet ter hand. Misschien ook wilde hij de vertaling tot twee regels beperken wegens een ander citaat uit de parallel-literatuur, dat hij er onmiddellijk op laat volgen en waarvan hij de vertaling, omdat hier een vierregelige niet bijstond, van zelf tot een tweeregelige moest beperken. Hij gaat nl. na de aangehaalde woorden aldus voort: ‘noch oock de goede sententie Senecae van eyghen lof wilt U vermijden
en eens anders eere niet benijden.’
Bedoeld wordt de spreuk: bonum est non laudari velle, sed praestantius est laudabilem esse, [Seneca] de moribus 38Ga naar voetnoot1). Ook het hier besproken Cato-citaat wijst op dus bekendheid met ‘Catoos Zede-vorms Koppel-dichten’ van Boomgaert. Het derde citaat is van anderen aard. Het komt reeds in het begin van Coornherts ‘Verklaringe van de uyterlycke ende innerlycke religie’ (III, fol. 421d)Ga naar voetnoot2) voor: ‘'t welc eenighe heydenen wel (met?) recht verstandt geseydt hebben Is God een geest soo ons de poeten leeren,
So laet ons hem ook met reynder herten eeren.
Hier wordt Cato wel niet genoemd, zelfs zeer algemeen van ‘eenighe heydenen’ gesproken - maar dit ziet op ‘de poeten’, die in de spreuk zelf geciteerd worden -, doch bedoeld wordt hij toch: het is het eerste distichon van het eerste boek, het aanvangsdistichon dus, dat ontelbare malen in de literatuur - ook in de theologischeGa naar voetnoot3) - aangehaald wordt: | |
[pagina 19]
| |
Si deus est animus, nobis ut carmina dicunt,
Hic tibi praecipue sit pura mente colendus.
Coornhert had dezen tekst zeker wel in zijn hoofd, ook hij kende hem wel uit de theologische literatuur, en daarom zal hij niet gegrepen hebben naar Boomgaerts vertaling, die heel anders luidt dan de zijne (1e koppeldicht): God is een suyver Gheest almachtigh
Na Schrift ghetuygh oock wijs en goed,
Hem wilt voor al uyt liefd' aendachtigh
Aenbeden met een reyn ghemoed.
Men lette er op hoe Coornhert niet in de vergissing van Boomgaert vervalt, die in de carmina den Bijbel zag. Misschien kende hij Boomgaerts vertaling, toen hij het geschrift, waarin dit citaat voorkomt, ‘geschreven over veel jaren’ schreef, nog niet. Dat de spreuk iets heel anders beteekent dan Coornhert zoowel als Boomgaert en met hen de Christelijke auteurs er in leggen op grond van een foutieve interpunctie - er moet vóór en niet na nobis geinterpungeerd worden - zal ik, met het oog op een andere in voorbereiding zijnde studie, niet nader nu uiteenzetten. Of de Cato-vertaling van Boomgaert, die in ieder geval een werk van zijn jeugd is, reeds vóór 1590 gedrukt was - het is mogelijk, dat Coornhert haar alleen in manuscript kende -, of de Plutarchus-vertalingen ook reeds in dien tijd ontstaan zijn of wel iets later, en eerst toen met de Cato-vertalingen tezamen zijn gedrukt, dat kan helaas, zoolang wij niet een dateerbaar exemplaar van den oorspronkelijken druk kennen, niet worden uitgemaakt. Te meer jammer is het, dat het van de bovengenoemde vier exemplaren afwijkende exemplaar van dr. J. Grietens te Antwerpen, welks karakter ik in het midden moest laten, maar dat GeerebaertGa naar voetnoot1), die het gezien heeft, voor den oorspronkelijken druk houdt, het titelblad mist en ook overigens over de ons hier bezighoudende kwestie geen uitsluitsel kan geven. Toch kan wellicht een vermoeden geuit worden omtrent den drukker en zijn woonplaats. Is het, zou ik vragen, toevallig, dat de vier gedateerde exemplaren (1644), waarvan drie gedrukt zijn voor den Amsterdamschen boekhandelaar J.F. Stam en één voor den Dordtschen Mart. de Bot, alle gedrukt zijn te Gouda ‘bij | |
[pagina 20]
| |
Matthys Perfect, Boeck-drucker op de Gouwe in 't Swaert’ en dat ook Coornhert en Boomgaert in Gouda lieten drukken (bij Jaspar Tournay)? Van Coornhert verscheen bij Tournay o.m. Proeve van de Heydelberghsche Catechismo 1582, zijn Proces van 't ketterdooden, zoowel ‘het eerste deel polityck’ als ‘tweede deel Kerckelyck’ 1590Ga naar voetnoot1). Bij Tournay te Gouda verscheen ook in 1590 het anonieme tractaatGa naar voetnoot2) ‘Van de ware Kercke of ghemeynte Godes oprechte Godsdienst ende uyterlijke Kerckoeffening, verscheyde Leeraren schrijven’ (slechts 26 bladz.), met voorrede van A.B.C. Het is nu een scherpzinnige opmerking van BeckerGa naar voetnoot3), dat deze A.B.C. - dezelfde eenigszins verwarring stichtende onderteekening draagt ook de voorrede tot de vertaling van Castellios de calumnia, Haarlem 1613, zie ben. p. 24 - niemand anders is dan onze C.A. BoomgaertGa naar voetnoot4). Het vermoeden is daarom geoorloofd, dat ook de eerste druk van Plutarchus' Van de rust des Ghemoedts etc. bij Tournay in Gouda verschenen is. Misschien kan een onderzoek in deze richting nog eens het juiste jaar aan het licht brengen.Ga naar voetnoot5)
3. Het laatste werk van Boo(m)gaert is zijn ‘Merck-teycken, Om te komen tot kennisse vande ware ende valsche Religie, Kerck, ende Leeraren, uyt hare woorden ende wercken’, een werk, waarin deze voorvechter der godsdienstige vrijheid een buitengewone belezenheid in de theologische literatuur aan den dag legt. Wij reproduceeren hier het titelblad van den 2en druk van het boek, een Amsterdamsche druk van Michiel Colijn van 1635, een werk van | |
[pagina 21]
| |
niet minder dan 390 bladzijden. Het is een uiterst zeldzaam boek, geen onzer groote bibliotheken bevat er een exemplaar van, behalve de Amsterdamsche Univ.-Bibl., die er zelfs twee exemplaren van bezit, beide van den 2en druk.Ga naar voetnoot1) ![]() | |
[pagina 22]
| |
Terwijl het eerste deel van den ‘Tweeden Druck’ het jaartal 1635 draagt, is het tweede deel, dat geen afzonderlijk boekdeel vormt en een aan het eerste deel aansluitende paginatuur (p. 121 vgg.) heeft, ‘Ghedruckt int Jaer ons Heeren 1633’. Blijkbaar is men dus in 1633 met het drukken begonnen en heeft dit nog het heele jaar 1634 in beslag genomen; de acht ongenummerde pagina's, die aan katern A voorafgaan en titelblad en inhoudsopgave bevatten, heeft men er het laatst aan toegevoegd, zoodat op het titelblad het jaartal 1635 staat. Van belang zou het nu zijn te weten, wanneer de eerste druk van het vergeten en welhaast verdwenen boek verschenen is. Doch hieromtrent ontbreekt een duidelijk gegeven. Nu is het eigenaardig, dat, terwijl Boomgaert op 19 November 1626 overleden is, het werk nog gebeurtenissen vermeldt uit het jaar 1626 zelf, bv. p. 348 een preek door den Amsterdamschen predikant A. Smout te Amsterdam gehouden op Hemelvaartsdag 21 Mei 1626, dan verder p. 337 vg. een reeks gebeurtenissen korten tijd daaraanvoorafgaande: p. 337 ‘anno 1625 en 1626 zijn de Ed. Mog. H. Staten ende Overicheyden by de Predicanten seer over ghehaelt ende berispt in hare predicatien, so om het civiliseren met den Remonstranten, als ....’; p. 337 vg.: ‘so is mede in Maert de Ed. Mog. H.H. Staten van Hollant ende Westvrieslant eene Remonstrantie ofte Requeste overgelevert....’ (randnotitie: Anno 1626), p. 338: ‘Den 2. Paeschdagh is tot Amsterdam nieuwe beroerte verweckt .... (randnotitie: Anno 1626), ‘Den 22. April daeraen is tot Leyden ....’. Becker wijst mij er op, dat op p. 158 een vijftal citaten uit Coornhert ‘in de brieven’ voorkomen. Nu is het Brievenboeck van Coornhert weliswaar eerst in 1626 verschenen; is het echter juist, dat Boomgaert de uitgever van het Brievenboeck is, zooals ik vermoeddeGa naar voetnoot1), en dat het onvoltooid | |
[pagina 23]
| |
blijven daarvan te wijten is aan het feit, dat Boomgaert kort na het verschijnen of zelfs tijdens den druk overleden is, dan bestaat natuurlijk de mogelijkheid, dat Boomgaert de passages uit ‘de brieven’ ook vóór het verschijnen van de uitgave der brieven kende. Maar op 1626 wijst weer een andere aanteekening, die ik eveneens aan Becker dank. Pag. 129 is er sprake van Th. Beza's werk de haereticis a magistratu puniendis, waarvan een randnotitie zegt: ‘Dit boec is al over 36 jaren wederleyt in druc, sonder dat yemant daer op heeft dorven of connen antwoorden, ja Beza self niet’. Bedoeld is Coornherts ‘Proces van 't Ketterdooden ende dwang der conscientien, tusschen Wolfaardt Bisschop, advocaat van Th. de Beza, metten sijnen daar voor, ende D.V. Coornhert daar teghen sprekende, Tweede deel Kerckelyck (Gouda, Tournay 1590)’Ga naar voetnoot1). Wel kunnen wij vaststellen, dat toen de Amsterdamsche uitgever Colom in 1630 de eerste uitgave van Coornherts Werken, die door Boomgaert bezorgd was (Gouda, Tournay 1612) herhaalde en verrijkte met het 2e en 3e deel en in deel I een omwerking opnam van de biographie van Coornhert uit de ed. van 1612, het Merckteyken reeds bestond. Ik heb t.a.p. bladz. 47 als argument voor Boomgaerts auteurschap van de bewuste biographie een plaats uit de omgewerkte biographie (p. *3 recto) aangehaald ‘gelijk Corn. Adr. Boomgaert tuygt’, waarmede naar ik meende op een plaats in de biographie van 1612 werd gedoeld. Hoewel Boomgaerts auteurschap van deze biographie buiten twijfel thans is door de onderzoekingen van Becker, was mijn argument, gelijk Becker mij meedeelde, onjuist. In de omgewerkte biographie wordt met het beroep op Boomgaert niet naar de oorspronkelijke levensbeschrijving verwezen, maar naar het Merck-teycken en wel naar p. 291Ga naar voetnoot2). Zoo vinden wij als termini post en ante quem voor de verschijning van den eersten druk van het Merck-teycken, de jaren 1626-1630. Vermoedelijk werd Boomgaert, toen het boek reeds voltooid was, door den dood verrast en is het daarna door anderen als postuum werk uitgegeven. Een inlichting hieromtrent schijnt - te oordeelen naar de afwezigheid van een desbetreffend bericht in den tweeden druk - ook de oorspronkelijke uitgave niet bevat te hebben. | |
[pagina 24]
| |
Naar den trant van den tijd had het boek een boekspreuk, waarin 't Boeck spreeckt:
Ick sal u, Leser, de ware Christenen verclaren,
Haer Religie, Kerck, Gheloof ende Leeraren:
Oock de valsche, gheveynsde, ende boose daer teghen,
In Cruys en vervolgh te doen: Of wel-lyden ghelegen
Om gheloof, of Godsdienst, nae Gods Woordt, soo elck acht,
Nae syn Conscienti te moeten worden betracht.
Naast deze eigen karakterizeering van het boek (titelblad, verso) wil ik nog op één eigenaardigheid in het Merck-teycken wijzen. Was Boomgaert zijn letterkundige werkzaamheid als jong man begonnen met een vertaling van den Cato en had hij dezen Cato of liever zijn eigen vertaling nog herdacht in zijn ‘Aendachtige gebeden en Meditatiën’ van het jaar 1618 (vgl. Tijdschr. t.a.p. blz. 53), ook in het Merck-teyken treffen wij te midden van de tallooze citaten een enkele maal den Cato aan, en wel p. 351 onder eigenaardige omstandigheden. Wij vinden daar een reeks citaten uit een geschrift van den vaak door hem aangehaalden theoloog Seb. Castellio - de voetstappen van Coornhert volgend heeft Boomgaert ook een zijner geschriften (de calumnia) vertaald, schuilgaande onder de initialen A.B.C.Ga naar voetnoot1) - en wel uit het geschrift ‘Raet aen 't verwoeste Vranckrijck Anno 1567. en 1578. en laetst tot Haerlem gedruckt 1612’. Hierin komt de zinsnede voor: ‘Ghy leerdt eenen anderen ende en leerdt u selven niet: ghy zeght, men zoude niet stelen, ende ghy steelt. Ick vraghe ofmen niet op de zelve wijse alsoo en conde segghen, Ghy seght men soude de Conscientie gheen gheweldt aendoen, ende ghy zelve doet eens anderen gheweldt aen’; in den rand, aan den voet van p. 351, vinden wij nu de notitie: Turpe est Doctori quumculpa redarguit ipsum. Cato [I. 30, 2]. Het is nu merkwaardig, dat in de uitgave zelf van CastellioGa naar voetnoot2) (op pag. 12), het Cato-vers niet voorkomt. Het is dus door Boomgaert zelf aan zijn citaat uit Castellio toegevoegd. Men ziet, hoe de voorliefde van zijn jonge jaren hem zelfs in zijn ouderdom en in zijn laatste werk niet heeft verlaten: quo semel est imbuta recens, servabit odorem testa diu.
Amsterdam. M. Boas. |
|