Het Boek. Jaargang 15
(1926)– [tijdschrift] Boek, Het–
[pagina 73]
| |
VariaNederlandsch Verbond van BoekenvriendenIn den namiddag van Zaterdag den 19en December kwamen de Boekenvrienden bijeen in het vergaderlokaal van het Kon. Oudheidkundig Genootschap in den aanbouw van het Rijksmuseum aan de Hobbemastraat. De Voorzitter heette de aanwezigen welkom in deze zaal, waarvan het Verbond tot groote voldoening van het Bestuur gebruik mag maken, dank zij de welwillende toestemming van het genoemde Genootschap en van den heer Directeur van het Rijksmuseum. Deze toestemming is nog voorloopig, we hopen echter dat, na officieele goedkeuring onzer statuten ons ook verder zal worden toegestaan hier te vergaderen. In 't bijzonder verwelkomde hij den heer Prof. W. de Vreese uit Rotterdam, die bereidwillig was gekomen om ons te onderhouden over een merkwaardig oud boek, en ongevraagd nog eene toezegging daaraan had toegevoegd, die voor ons groote waarde heeft, namelijk om zich eens uit te spreken over dat wat een Verbond van Boekenvrienden ten onzent zich naar zijne meening zoude moeten ten doel stellen. Van zijne belangrijke en boeiende voordracht over een Italiaansch-Spaansch-Nederlandsch woordenboek uit het jaar 1568 hopen we hier later den inhoud te kunnen geven. Zij gaf nog aanleiding tot een gedachtenwisseling waaraan verscheidene der aanwezige leden deelnamen. Er werden een aantal vragen gesteld, die door den Spreker prompt en nauwkeurig werden beantwoord. Daarna kreeg deze opnieuw het woord over de doeleinden van het Nederlandsch Verbond van Boekenvrienden. We laten deze beschouwingen in zijn eigen woorden hier volgen. Dames en Heeren, | |
[pagina 74]
| |
nogal eng begrip; het doet denken aan iets als platonische, ik zou haast zeggen egoïstische liefde voor het boek. We hebben gehoord van tentoonstellingen, maar tentoonstellingen zijn toch altijd maar voor betrekkelijk weinigen bereikbaar; iedereen is aan tijd en plaats gebonden, en wat blijft er dan nog van over? tenzij een herinnering aan een soms minder of meer twijfelachtig genoegen. Naar mijn bescheiden meening - maar 't is bekend dat de bescheiden meeningen de on verzettelijkste zijn - zou als grondbeginsel moeten gelden, dat, bij alle liefde, het boek geen doel mag zijn, maar middel moet blijven. Men kan een groot boekenliefhebber zijn; men kan zeer gevoelig zijn voor het boek als kunstwerk, zeer gevoelig voor de schoone onberispelijkheid en weldadige onbevlektheid van een eenvoudig boek, jong of oud; men kan zich sterk maken een splinternieuw boek met koolzwarte handen te hanteeren en toch smetteloos weer uit de handen te zullen leggen, waar zooveel anderen het met hun pas gewasschen handen weten vuil te maken, - en toch overtuigd blijven, dat het boek alleen waarde heeft door en om zijn inhoud. Als ik het ronduit zeggen mag: Er zijn er, en ik behoor er toe, die gedacht hebben, dat déze ‘eigenheid’ van het boek, dat een dergelijke gedachtengang bij het oprichten van Uw Vereeniging wel wat al te zeer op den achtergrond is gebleven, waarschijnlijk te veel is beschouwd als liggend op een ander terrein. Wellicht was het niet kwaad geweest nauwer verband te zoeken met de dienaars der wetenschap. Menigeen onder hen is een bewonderaar van het boek op zich zelf; vooral op het gebied der philologie gaat beoefening der wetenschap met bibliophilie gepaard. Het is moeilijk immers oude teksten te bestudeeren of uit te geven zonder onder de bekoring te komen van fraai geschreven handschriften met hun initialen, randversieringen en miniaturen, van fraai gedrukte en geillustreerde incunabels en postincunabels, van het fijne en zinrijke werk onzer stempelsnijders. | |
[pagina 75]
| |
kan men de wetenschap dienen en den schoonheidszin ontwikkelen; maar nog eens: daarmee bereikt men nog maar een zeer beperkt getal menschen. Zou het niet op den weg liggen eener Vereeniging als de Uwe, om het schoone boek tot velen te brengen door reproductie, hetzij in letterlijken zin, hetzij door herdrukken van den tekst, als het alleen om innerlijke schoonheid of belangrijkheid gaat? Laten we een paar voorbeelden noemen. De oudste documenten onzer Nederlandsche letterkunde zijn de fragmenten van den Aiol, op de Bibliotheek te Leiden en die van 't leven van Sint-Servatius te Amsterdam, München en Leipzig, die nog uit de 13de eeuw dagteekenen. Zoowel voor den bibliophiel als voor den palaeograaf en den philoloog zijn ze waard in hun geheel gereproduceerd te worden. Verder zijn daar onze houtsneden uit de 15de eeuw: wie schenkt er ons een corpus van? de miniaturen uit onze handschriften; de blokjes uit onze volksboeken (denk aan studies als die van Henkel). De werken onzer Rederijkers zijn slecht bekend, daardoor onbemind, en worden daardoor verkeerd beoordeeld; evenals de eerste volksboeken, zijn ze voor een groot percentage zeer zeldzaam, ja uniek; evenzoo de eerste werken onzer Renaissancedichters: Van der Noot, Harduyn, V. Mandere, Jan van Hout, Zevecote, enz. enz. Wat een dienst is er niet aan mannen der wetenschap, evenals aan boekenvrienden te bewijzen, door, volgens een wel overlegd plan, getrouwe reproducties van deze en dergelijke werken uit te geven? De moderne techniek veroorlooft de vermetelste plannen en verwachtingen. De Voorzitter dankte den spreker voor zijne belangrijke beschouwingen, die echter niet tegen den opzet van ons Verbond ingaan, maar daarmede samengaan. De Statuten zijn opzettelijk ruim gesteld, zoodat ze voor werkzaamheid in iedere richting gelegenheid laten. Onder de middelen om het doel te bereiken, zijn wel degelijk uitgaven opgenomen, waartoe zeer goed ook facsimile-uitgaven en tekstuitgaven als die door den Spreker aangegeven kunnen begrepen worden. Het komt er maar op aan, dat onze boekenvrienden niet te lang doorgaan met onder elkaar critisch te bespreken wat het Verbond zou moeten doen, maar dat ze als lid toetreden, en door hun medewerking uitbreiding van de werkzaamheid van het Verbond mogelijk maken.
Prof. de Vreese beantwoordde den voorzitter nog als volgt: Mijnheer de Voorzitter, Ik excuseer mij, als ik hier punten ter sprake gebracht heb, die in den schoot uwer Vereeniging reeds werden overwogen. Om geheel de waarheid te zeggen, ik heb aan de mogelijkheid daarvan wel degelijk gedacht. Maar aangezien ik niets van alles wat u hebt genoemd uit uw statuten heb kunnen lezen, heb ik u uit uw tent willen lokken, en dat is mij, geloof ik, niet geheel mislukt. Ik blijf van meening, dat art. 3 der | |
[pagina 76]
| |
statuten niet expliciter doelen kan op uitgaven van het slag van die welke ik heb genoemd; in hetgeen over de stichting en de twee eerste vergaderingen gepubliceerd werd, is daarop ook met géén woord gezinspeeld. Onder verhandelingen en geschriften, zooals de statuten vermelden, verstaat men gewoonlijk wat anders. Ik zal de laatste zijn om tentoonstellingen gering te schatten: ze hebben me steeds veel geleerd, en ik heb er te vaak goed en kostbaar materiaal voor mijn werk gevonden, om ze niet dankbaar te gedenken en te wenschen. Maar ik blijf er bij, dat betrekkelijk weinigen er wat aan hebben: iedereen zit vast aan tijd en plaats, menige tentoonstelling waar men belang in stelt, blijft onbezocht, en reizende tentoonstellingen kosten veel geld. Ik geef gaarne toe, dat men in de Statuten niet àlles zetten kan en niet alle bedoelingen te zeer mag detailleeren; laat ons dus hopen dat het huishoudelijk reglement de noodige gelegenheid zal bieden voor een uitvoeriger en daardoor nauwkeuriger omschrijving. De afdeeling Groningen e.o. van het Nederlandsch Verbond van Boekenvrienden kwam 15 December j.l. voor de tweede maal na de oprichting bijeen. Mejuffrouw Dra. E.M. Smit gaf een verhandeling over Plantijn en diens werk, toegelicht door origineele Plantijn-uitgaven uit de Groninger Universiteitsbibliotheek. Johan Dijkstra behandelde daarna aan de hand van vele boekwerken uit den lateren tijd de ontwikkelingsgang van de moderne boekillustratie. Herhaaldelijk voerden beide inleidingen tot geanimeerde gedachtenwisseling. Pr. | |
Een Bruiloftsrijmboekje met RebussenBij de bestudeering van de rebus onzer oude rederijkers in onzen vorigen jaargang liet ik (blz. 188) de beschrijving volgen van achttiende-eeuwsche prenten met rebussen in den rederijkers-stijl. Op een prent van de Erve de Wed. Jacobus van Egmont, en op een van de Erve H. Rynders waren rebussen bewaard, die blijkbaar een bijeen behoorend stel vormden: dezelfde rebussen in twee grootten, ter breedte resp. van 16 en van 8 centimeter. Ik maakte daarbij melding van de meening van den heer Boekenoogen dat bepaaldelijk die in het grootere formaat, 16 cm. breed en met het onderschrift ongeveer 6 cm. hoog, bestemd zouden zijn om dubbel gevouwen in een klein 16o boekje (almanakformaat) te worden opgenomen. Deze veronderstelling wordt bevestigd door een vondst, die hier vermelding verdient. De heer Nijhoff zendt mij een boekje toe met ex-libris J.W. Six, op de onlangs gehouden veiling in den Haag verworven, waarin op de middenblaadjes van de beide quaterns zulke rebussen voorkomen. Het boekje bevat, volgens den titel: ‘Veel schoone Spreucxkens, Ter eeren van het Leverken, Dienstelijck den Jonge Luyden, om op Bruyloften en Maeltijden die selve te gebruycken, tot vermakinge van 't Geselschap’. Het drukkersadres luidt: ‘Te Campen, Gedrukt by Casparus Cotius, wonende in de Broederstraet. 1697.’ Dit geeft voor het ontstaan van deze rebussen een nieuwe dateering. Het is geen achttiende-eeuwsch werk, en ze zijn niet het eerst in omloop gebracht door de groote Amsterdamsche prentenuitgevers. Ze zijn uit de 17e eeuw, en van een elders werkenden lokalen uitgever van volksboekjes afkomstig, tzij dan dat de blokjes later naar Amsterdam zijn verhuisd, of dat een latere uitgever ze deed nasnijden. Om dit uit te maken zou men ze moeten vergelijken met de prent van de Erve H. Rynders in de verzameling Boekenoogen; op die van de Erve de Wed. Jac. v. Egmont komen deze rebussen op de linkerhelft in klein formaat voor. De rebus-teksten luiden aldus: | |
[pagina 77]
| |
Veel Knapen Leeren Gans openbaren,
Deur een Mans Broeck seven Dochters vergaeren.
Leert Trouwlijck sonder gants verslonden,
Want de Doodt vergelt die sonden.
Van de woordbeelden zijn de slonden en de dochters niet duidelijk; de overige zijn ons al uit vroeger afgebeelde rebussen bekend. Een fout is zeker de voorstelling van sonder door den naam Jehova in hebreeuwsche letters in een zon, die anders voor God of de Heer dient. Over den inhoud van het boekje is niet veel te vertellen. Het bestaat uit twee quaterns A en B, ieder van 16 ongenummerde bladzijtjes, de drukvorm 6.3 cm. hoog, 8.5 cm. breed. A 1 recto wordt door den titel, A 4 verso en A 5 recto door een rebus ingenomen, evenals B 4 verso en B 5 recto. De overige 27 bladzijden zijn gevuld met volstrekt zouteloos gerijmel; een paar voorbeelden mogen volstaan. Op de keerzijde van den titel lezen we:
Tot den Leser
't Leverken ter eeren zijn dees Rijmkens gedicht:
d'Een is om te lacchen, d'ander om sticht,
Nadien dat menigh man mach zijn genegen.
Dus laet uwen swaermoedigen geest wat worden verlicht:
Zijt altijt vrolijk van wesen, en bly van gesicht.
Want droefheyt kan lichtelijk worden verkregen.
De tekst op de volgende bladzijde (A 2) begint aldus: Het Leverken is van een Haes,
Ende niet van een Ram
Uyt Liefde de Bruydt de Brydegom nam,
Om met hem te leven in eenigheyt en vree
En genieten dat lieflijck minne mee.
Zoo gaat het door, telkens met den aanhef, dat het leverken is van een gans en niet van een ent, van een hoen en van geen steur - en zoo in het oneindige. Ook wanneer de rijmelaar eens wat ondeugend wil zijn, of vies, en ook wanneer de ‘Groote Godt, Heerscher der Heyrscharen’ er bij komt, blijft alle geest ontbreken. Voor belangstellenden in den zang onzer voorouders zij nog genoteerd dat aan het slot twee Bruyloftsliedekens staan, het eene, waarvan de aanhef hier gegeven werd, ‘op de wijse, Van de Tien geboden, uit den 140. Psalm’, het andere ‘op de wijse: Vluchtige Nimph waer heen so snel, &c.’
C.P.B. Jr. | |
De Veiling Six.
| |
[pagina 78]
| |
raison van fls. 50. - à fls. 100. - kon koopen, thans ongeveer het tiendubbele opbrachten. Na een belangrijke veiling te Parijs in het eerste gedeelte der XIXe eeuw markeerde de bekende bibliograaf Brunet den vooruitgang in waarde der boeken, door een beschrijving uit te geven van boeken die meer dan frcs. 1000. - opgebracht hadden. Het schijnt dat Nederland, 100 jaar later, zoo ver gekomen is om ook eens de boeken te vermelden die meer dan fls. 500. - opbrachten. Deze leerzame lijst uit de veiling Six ziet er dan ongeveer zòò uit: 1) Het Breviarium Grimani, de reproductie-onderneming der Firma Sijthoff fls. 500. - . 14) Gebedenboek met primitieve kopergravures en houtsneden. Nederlandsch werk fls. 5300. - . 20) De eerste Nederlandsche Bijbel; gedrukt te Delft in 1477. fls. 2700. 29) Sermonen op de evangelien. Een gotische druk van Pieter van Os te Zwolle, 1489. fls. 500. - . 33) Latynsche sermoenen in 1499 te Tübingen gedrukt, met het oudst bekende ex-libris fls. 535. - . 55) De oudste uitgave van Livius in het Hollandsch, een prachtig bewaard exemplaar in den oorspronkelijken band, gedrukt te Antwerpen in 1541. fls. 500. - . 102) De volledige Hollandsche uitgave van den beroemden ridderroman Amadis van Gaule, te Rotterdam en elders gedrukt van 1593 tot 1625, in 21 deelen, fls. 800. - . 110) De Wapenoefeningen van Prins Maurits door Jac. de Geyn in prent gebracht, 1607, het exemplaar van Prins Maurits zelf, fls. 1350. - . 167) Een bundeltje Hollandsch-Protestantsche werkjes uit den tijd der vervolging, gedrukt te Antwerpen, Londen, Emden en Wesel, 1536-1554 fls. 1100. - . 382) Het prachtige boek van Levaillant over de Vogels van Zuid-Afrika fls. 625. - . 440) Het gekleurde Fransche kostuumboek van Duflos, 1779. fls. 645. - 458) ‘Collection Spitzer’. Het fraaiste werk over gothische en renaissance-antiquiteiten. fls. 600. - . 501) De Caerte van der Zee. 1579. Eén der verschillende uitgaven van de leeskaarten van West-Europa. fls. 960. - . 505) Ortelius' Atlas, de gewone uitgave van 1603, maar met gekleurde kaarten. fls. 610. - . Men fluisterde op de veiling dat de kaarten zouden bestemd worden voor de nieuwe mode: kamerschutten en vuurschermen met decoratieve oude kaarten te beplakken! 508) Eerste proeve van Blaeu's Atlas c. 1630 fls. 1030. - . 509) De groote Atlas van Blaeu in 9 deelen, met het Nederlandsch Stedeboek in 2 deelen. De Atlas gekleurd, het Stedeboek met de fraaie gravures, zwart. In onberispelijke verguld perkamenten banden. Alles zoo begeerlijk als mogelijk! fls. 3600. - . 510) Janssonius' Atlas 1644-50. In 5 deelen, ook in perkament. fls. 800. - . 511) De Atlas van Nic. Visscher c. 1656. fls. 525. - . 512) De Zee-Atlas van Pieter Goos, de editie van 1675 (de eerste is van 1666) fls. 570. - . 526) Het weinig voorkomende Stedeboek van Janssonius, in 8 deelen, zeer fraai in perkament, en gekleurd, fls. 1950. - . 809) Een serie van 369 teekeningen van Abraham Rademaker, den meester van de Nederlandsche topographie en oudheden, fls. 3400. - . 996) De groote XVIIe-eeuwsche plattegrond van Rotterdam door J. de Vou fls. 710. - . Men ziet, het zijn er nog niet veel, maar die enkele hooge boomen stonden te midden van struikgewas dat ook lustig opgegroeid was en verscheidene jonge boompjes waren bijna volwassen. Moet men daaruit opmaken dat de belangstelling voor het boek in ons | |
[pagina 79]
| |
land wassend is? Voor een deel; want een groot aantal is over de grens gegaan, en een aantal werd verdedigd door een internationaal boekenkenner, die van jongsaf liefde voor het boek had. Voor hen die de verkooping bijwoonden waren de zittingen uiterst leerzame colleges in boekenkennis. Als rijksbibliothecaris heb ik geconstateerd - hoewel dit geen verrassing voor mij was - dat het Rijk zelf de zorg voor het bewaren van het oud-Nederlandsche boek heeft laten varen. De rijksbibliotheken konden op deze veiling maar een zwak stemmetje laten hooren, hoewel ik betwijfel of zij een bezit hebben equivalent aan het hier aangebodene.
F.C. Wieder |